Nummer 25

1266 november 15
type
Juridisch
Deel deze oorkonde

Korte samenvatting

Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel van Luik wijzen vonnis in het geschil tussen Willem van Buggenum, pastoor van Beek, en de kanunniken van Thorn betreffende de heffing, het verzamelen en het bezit van de grote tienden binnen de grenzen van de kerk te Beek. Willem verklaarde, omdat hij van mening was dat hij het recht had om de grote tienden in hun geheel te heffen te Beek, dat de kanunniken ten onrechte twee derden van deze tienden inden. Hij eist dan ook dat de kanunniken van Thorn veroordeeld worden om de geschatte waarde van deze tienden, die ze volgens hem onrechtmatig hebben geïnd, aan hem terug te geven. Na schriftelijke en mondelinge verklaringen van beide partijen hebben proost, deken, aartsdiaken en het domkapittel van Luik definitief vonnis gewezen en de kanunniken van Thorn in het gelijk gesteld.

Latijnse tekst van de oorkonde

Ina nomine Domini amen.

Universis presentes litteras visuris Iohannes, Dei gratia prepositus, Egidius, decanus, archidiaconus totumque maioris ecclesie in Leodio capitulum salutem in Domino.

Noverit universitas vestra quod cum magister Willemusb, investitus ecclesie de Beke, coram nobis traxisset in causam canonicos Thorensis ecclesie, libellum suum contra eos edidit in hunc modum capitulum.

Dicit magister Willelmus, investitus ecclesie de Beke, contra canonicos Thorensis ecclesie quod cum ad eundem magistrum Willelmum ius percipiendi omnes decimas maiores et habendi infra limites predicte ecclesie de Beke tanquam ad investitum et rectorem eiusdem ecclesie pertineat, dicti rei minus iuste et preter causam rationabilem impediunt et se opponunt, quominus idem rector decimas maiores cum integritate percipiat et habeat ac etiam colligat temporibus super hoc opportunis, modum impedimenti declarat et expremit dictus actor dicens quod ipsi canonici predictas decimas pro duabus partibus annis singulis recipiunt, colligunt et asportant contra voluntatem ipsius actoris ac etiam in eius preiudicium et ecclesie sue iacturam, cum aliqua causa rationabilis non subsit, propter quam ipsi canonici decimas predictas pro dictis partibus percipere deberent colligere vel habere.

Unde petit a vobis dictum capitulum, cum vobis legitime constiterit de premissis vel de aliquibus premissorum que ad eius intentionem habendam sufficiant, dictos reos ad hoc sibi finaliter condempnari et compelli per vos ut ab impedimento et oppositione predictis desistant ipsumque rectorem dictas decimas cum integritate sua percipere pacifice permittant et habere et eundem de eisdem gaudere prout decet. Petit eciam dictus rector predictos canonicos sibi condempnari et compelli ad hoc ut fructus predictarum decimarum quos contra voluntatem ipsius rectoris et in eius preiudicium receperunt et asportaverunt quos exstimat ad valorem triginta marcharum Leodiensium sibi restituant et reddant et de illis satisfaciant eidem competenter.

Premissa dicit et petit dictus actor per vos, salvo sibi iure addendi, minuendi ac eciam declarandi per omnia, protestans quod ei valeant de premissis que probabit ac si plura non proposuisset, lite autem legitime contestata prestito a partibus de calumpnia sive de veritate dicenda sacramento auditisc confessionibus partium et in scriptis redactis, testibus receptis, auditis et diligenter examinatis eorumque deposiconibusd ritee publicatis, data copia dicendi in testes.

Et dicta die, videlicet ad hoc ad dicendum in testes et dicta dictis canonicis assignata, excipiendo peremptorie proposuerunt dicti canonici in hunc modum capitulum: dicunt et peremptorie excipiendo proponunt canonici Thorensium contra magistrum Willelmum dictum de Bughenemf quos ipsi canonici a tempore quadraginta annorum etg circa sive ab eo tempore cuius memoria non habetur, possiderunt pacifice et collegerunt sive colligi fecerunt nomine prebendarum suarum Thorensis pro duabus partibus fructus et proventus maioris decime consistentis infra metas et limites parrochialis ecclesie de Beke, quod dictus magister Willelmus ab ipsis canonicis repetit cuius ecclesie de Beke abbatissa Thorensis patrona est ratione dignitatis sue et in signum iuris patronatus habet ecclesia Thorensis et percipitd fructus decimales pro duabus partibus infra metas et limites dicte parrochie prout superius est expressum. Item dicti canonici dicunt et peremptorie excipiendo proponunt contra dictum magistrum Willelmum quod Gossuinush, quondam investitus ecclesie de Beke, nomine dictorum canonicorum dictos fructus decimales sub annuo trecensu levavit, percepit et habuit non ratione investititure de Beke, immo ea ratione quia ipsos fructus ai predictisj canonicis ad trecensum recepit et dudum tanquam trecensionarius sivek obediencionarius eorundem canonicorum percepit et levavit secundum etiam quod quidam de testibus magistri Willelmi predicti in suis deposisionibusl hoc confitenturm expresse.

Unde peremptorie excipiendo dicunt dicti canonici et proponunt contra dictum magistrum quod ipsi canonici quoad receptores dictarum decimarum iure communi tuti sunt in causa absolucionis et petunt absolvi dicti canonici per vos, domine iudex, ab impeticione dicti magistri Willelmi et ipsum pro temeraria in ius evocacione sibi in expensis legitimis condempnari, testibus autem super dicta excepcionen receptis, auditis et diligenter examinatis eorumque depositionibus rite publicatis, data copia dicendi in testes et dicta.

Concluso in causa die demum ad audiendam diffinitivam sententiam partibus assignata dicto magistro Willelmo personaliter, predictis vero canonicis per suum procuratorem, in iure eorum nobis comparentibus et instanter sententiam ferri postulantibus. Visis et cognitis meritis cause communicato iurisperitorum consilio invenimus dictos canonicos exceptionem suam predictam sufficienter probavisse. Quia vero exceptio peremptoria probata, negotium perimit principale, predictos canonicos ab impeticione dicti magistri Willelmi per diffinitivam sentenciam absolvimus, reservata cum eisdem canonicis questione expensarum.

Datum et actum anno Domini millesimo ducentesimo sexagesimo sexto, feria secunda post festum beati Martini hyemaliso.

a vergrote initiaal A.
b aldus A en B.
c hierna conve doorgestreept A.
d op rasuur A.
e verbeterd uit
rete door schrijfhand A.
f
Bugghenem B.
g
vel B.
h
Goswinus B.
i
ab B.
j
ipsis B.
k op rasuur door schrijfhand A.
l aldus A.
m inktvlek door eerste letter
t A.
n
expeticione BC.
o hierna sluitingstekens A.

Nederlandse vertaling

Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel van Luik maken bekend dat toen meester Willem, pastoor van Beek, de kanunniken van Thorn voor hen in een rechtszaak getrokken heeft, deze zijn klaagschrift met de tenlastelegging tegen hen op de volgende wijze heeft opgesteld.

Meester Willem, pastoor van Beek, zegt tegen de kanunniken van Thorn dat aangezien hem het recht toekomt om alle grote tienden te heffen en te hebben binnen de grenzen van de kerk van Beek als behorend tot de pastoor en rector van die kerk, de gedaagden ten onrechte en zonder redenen verhinderden dat de genoemde rector de grote tienden in hun geheel int, houdt en verzamelt op de juiste tijd. Als wijze van beletsel verklaart Willem, de eiser, dat de kanunniken de voornoemde tienden elk jaar voor twee derde innen en wegvoeren tegen de wil van de eiser ten nadele van hem en de kerk, terwijl er geen enkele redelijke oorzaak is waarom de kanunniken de tienden voor de genoemde gedeelten zouden moeten ontvangen, verzamelen of hebben.

En daarom eist Willem in zijn aanklacht dat, indien het voorafgaande voor hen wettelijk voldoende vaststaat, dat de gedaagden door hen worden veroordeeld en gedwongen om van hun verhindering en tegenspraak afstand te doen en dat zij hem toelaten om de genoemde tienden geheel vreedzaam te innen, te houden en ervan te genieten zoals het hoort. Ook eist Willem dat de kanunniken van Thorn veroordeeld worden om de vruchten van de tienden die zij tegen zijn wil en tot zijn nadeel hebben geïnd en weggevoerd, geschat op dertig mark Luiks, teruggeven en hem voldoening geven.

Het voorgaande zegt en eist Willem, zich het recht voorbehoudend om zaken toe te voegen, te verminderen of geheel toe te lichten, verklarend dat hij bevoegd is in de voorgenoemde zaken, die hij zal bewijzen, nadat de zaak wettig aanhangig is gemaakt, door partijen de eed van calumnie of aangaande de waarheid is afgelegd, de voordracht van partijen is gehoord en in geschrifte vastgelegd, de getuigen ontvangen, gehoord en nauwkeurig onderzocht en hun verklaringen volgens gewoonte bekend gemaakt en een afschrift gegeven om op de getuigen te reageren.

En op de dag om te antwoorden op de getuigen en de uitspraken bekend te maken aan de kanunniken, riepen de kanunniken de peremptoire exceptie in op de volgende wijze: de kanunniken zeggen en roepen de peremptoire exceptie in tegen meester Willem van Buggenum, dat zij al veertig jaar of vanaf de tijd waarvan geen geheugen bestaat, op basis van hun prebenden te Thorn twee derde van de vruchten van de grote tienden binnen de grenzen van de parochiekerk van Beek vreedzaam bezitten, innen of doen innen, welke vruchten meester Willem van hen terugeist, van wiens kerk van Beek de abdis van Thorn de patrones is krachtens haar waardigheid; en tot teken van het patronaatsrecht heeft en int de kerk van Thorn de vruchten voor twee delen binnen de grenzen van de genoemde parochie zoals boven omschreven. Ook zeggen de kanunniken van Thorn onder peremptoire exceptie tegen Willem dat Gozewijn, voorheen pastoor van de kerk van Beek, namens hen de genoemde tiendvruchten voor een jaarlijkse pacht inde, ontving en had, niet wegens het pastoorschap van Beek, maar omdat hij deze vruchten van de kanunniken in pacht ontving en een tijd lang als pachter of lasthebber van de kanunniken ontving, zoals ook in de verklaringen van de getuigen van meester Willem uitdrukkelijk is bekend.

Onder inroeping van de peremptoire exceptie zeggen de kanunniken van Thorn tegen Willem dat zij als ontvangers van de genoemde tienden volgens het gemene recht zeker zijn van vrijspraak en eisen zij om door de rechter vrijgesproken te worden van de eis van de genoemde Willem en hem te veroordelen in de wettige kosten wegens roekeloze dagvaarding in rechte, wanneer de getuigen over deze exceptie zijn ontvangen, gehoord en nauwkeurig onderzocht en hun verklaringen volgens gewoonte bekend gemaakt en een afschrift is gegeven om op de getuigen te reageren.

Toen ter zake aan de partijen de dag bekend was gemaakt om het definitieve vonnis te horen, verschenen meester Willem persoonlijk en de kanunniken van Thorn door middel van een procurator in rechte voor hen en vroegen nadrukkelijk om vonnis te wijzen. Gezien en kennis genomen hebbend van de aard der zaak en na het verstrekken van advies door rechtsgeleerden, vinden proost, deken, aartsdiaken en het kapittel van Luik dat de kanunniken van Thorn hun exceptie voldoende hebben bewezen. Omdat de peremptoire exceptie bewezen is, vervalt de hoofdzaak en ontslaan zij de kanunniken van Thorn van de eis van meester Willem door definitief vonnis, onder voorbehoud van de kwestie van de kosten voor de kanunniken.

Gegeven en gedaan op 15 november 1266.

Genoemde personen
Jan, proost van het domkapittel te Luik
Gillis, deken van het domkapittel te Luik
aartsdiaken van Luik
domkapittel te Luik
Willem van Buggenum, meester, pastoor van Beek
kanunniken van Thorn
abdis van Thorn
kerk van Thorn
Genoemde locaties
Beek
Uitgave
Geertrui Van Synghel
Onderstaande tekst zal niet worden vertaald bij het kiezen van een andere taal
Deel deze oorkonde

partners

donateurs

familie Beijer
© 2023 WaarvanAkte.eu, een initiatief van Stichting Limburgse Oorkonden
Gemaakt door Hive Collective