Sint-Gerlach
De collectie St. Gerlach bevat 40 middeleeuwse oorkonden van het in 1202 boven het graf van de pelgrimsheilige enkluizenaar St. Gerlach gestichte Norbertinessenstift (klooster) in Houthem.

Het leven van Gerlach van Houthem
De Vita Gerlaci
Het Norbertinessenstift (klooster) St. Gerlach is in 1202 ontstaan boven het graf van de pelgrim en kluizenaar Gerlach van Houthem. Deze Gerlach leefde tussen 1120 en 1165. Zijn levensverhaal (Vita) is opgeschreven door een kanunnik rond 1227 in de Vita Gerlaci en is afgebeeld op fresco’s in de kerk in Houthem. Deze beschrijving van zijn leven en wonderen is mede gebaseerd op herinneringen van oude mensen die Gerlach nog kenden. De Vita geeft ook informatie over de stichting van het klooster boven het graf van St. Gerlach en leert ons over de politieke en kerkelijke verhoudingen in die tijd.
Ridder-pelgrim-kluizenaar
Als jonge ridder uit het Land van Valkenburg werd Gerlach tijdens een toernooi geconfronteerd met het bericht van het plotselinge overlijden van zijn vrouw. Dit veranderde zijn leven radicaal. Hij deed afstand van zijn rechten als ridder en ging het leven van een boeteling leiden. Als arme pelgrim verliet hij zijn geboortestreek en kwam hij na omzwervingen in Rome bij paus Eugenius III. Die legde hem als boete op om naar het Heilige Land te gaan om er werk te verrichten ten dienste van de kruisvaarders. Het was de tijd van de Tweede Kruistocht, toen Jeruzalem in handen was van christelijke kruisvaarders. Gerlach zou in Jeruzalem zeven jaren varkens hoeden bij het hospitaal van de Maltezer ridders. Daaraan dankt hij zijn status als heilige van het vee. Boeren uit de omgeving van Houthem gebruiken nog steeds zand uit zijn graf in de kerk in Houthem als bescherming tegen veeziekten en hangen dit in zakjes op in hun stal. Teruggekeerd in Rome bezocht Gerlach paus Adrianus IV, die met hem een leven als monnik of kanunnik besprak. Gerlach werd echter liever kluizenaar. Hij kreeg toestemming van de paus om als kluizenaar in het Geuldal te leven en kreeg een bul (oorkonde) van de paus, waarin die toestemming was vastgelegd. Hij stichtte daarop in Houthem zijn kluizenarij bij een eik. Hij leidde er geen eenzaam leven, maar ontving er bezoekers uit de omgeving en pelgrims die op doortocht naar Aken of Maastricht waren. Hij gaf hun eten en maakte door zijn eenvoudige levenswijze indruk op hen. Bezoekers die hem wilden spreken moesten wel rekening houden met zijn dagrooster. Vrijwel dagelijks trok hij namelijk vroeg in de ochtend via Berg naar het graf van St. Servaas in Maastricht om er te bidden. Ook op zaterdag was hij niet in zijn kluizenarij te vinden. Dan reisde hij de andere kant op (oostwaarts) om via Rolduc in Aken in de Mariakerk (de huidige Dom) te bidden.
Heilige
In de Vita staan vele wonderen van St. Gerlach beschreven, zoals het wonder van het water dat voor hem geput werd dat in wijn veranderde. Dat was een teken van heiligheid, maar ook van een naderend einde. Niet veel later overleed St. Gerlach bij zijn kluizenarij, waar hij op eenvoudige wijze begraven werd in een houten kist. Omdat aan zijn kluizenarij geen priester verbonden was, was er niemand om hem te bedienen met het laatste sacrament. Zijn laatste communie en ziekenzalving werden hem echter op wonderbaarlijke wijze toegediend door de heilige die hij als kluizenaar zo vereerd had, St. Servaas. Zijn botten (relieken) zijn bewaard gebleven en bevinden zich in een schrijn (kist) bij zijn praalgraf. Splinters daarvan zijn geschonken aan kerken elders waar St. Gerlach vereerd wordt. Zijn schedel, tenslotte, is verwerkt in een reliekbuste die in de schatkamer van het heiligdom van St. Gerlach in Houthem te zien is. Recent onderzoek van zijn botten maakt op basis van leeftijd en lengte aannemelijk dat het inderdaad St Gerlach is, die in het reliekschrijn in Houthem bewaard wordt.
Meer weten?
Wie meer over St. Gerlach en zijn wonderen wil weten, kan in Houthem de kloosterkerk waarin hij begraven is en zijn schatkamer bezoeken en kan er een exemplaar van de uitgave van de Vita kopen. Ook de oorkonde die de paus aan St. Gerlach meegaf is daar een tijdje bewaard, maar is in de loop der tijd verloren gegaan, zodat de eerste oorkonde over het klooster gaat, dat in 1202 boven zijn graf werd gesticht.


Gerlach en de heren van Valkenburg
Opkomst van de heren van Valkenburg
Het klooster in Heinsberg waaraan het heiligdom van St. Gerlach in 1165 werd geschonken was het huisklooster van de heren van Valkenburg-Heinsberg. Een dergelijk klooster was vaak tevens een bestuurlijk en religieus centrum voor de landsheer. St. Gerlach en Valkenburg ontwikkelden zich in de tijd van de stichting van het klooster (1202) boven het graf van St. Gerlach tot een eigen bestuurlijk centrum van het graafschap. In de plaats van het houten kerkje waarin St. Gerlach begraven was, kwam er een klooster met een stenen kerk. In Valkenburg was al vanaf 1075 op de Heinsberg door de heren van Valkenburg een kasteel gebouwd van waaruit het Land van Valkenburg bestuurd werd.
Bezit in Houthem
In een oorkonde van bisschop Otbert van Luik uit het jaar 1096 wordt melding gemaakt van de aankoop door Gozewijn I van Valkenburg van een domein in Houthem. Ook in de Vita van St. Gerlach wordt melding gemaakt van banden met Valkenburg-Heinsberg. Daarin wordt gezegd dat Gerlach werd bezocht door een adellijke dame, Oda van Heinsberg (mogelijk gaat het om de vrouw van Gozewijn I, Oda van Walbeck). Zij kende Gerlach nog als jonge ridder en verheugde zich over zijn verandering. Ze begunstigde de kluizenarij door aan Gerlach land rond de kluizenarij te schenken.
Hoogtijdagen van de heren van Valkenburg / Italiaanse veldtochten
De heren van Valkenburg speelden in die tijd een belangrijke rol in de politiek van het Heilige Roomse Rijk. Die politiek werd mede bepaald door de investituurstrijd tussen de koningen en keizers van het Heilige Roomse Rijk enerzijds en de paus in Rome anderzijds en door de kruistochten naar het Heilige Land. Veel lokale ridders vergezelden de heren van Valkenburg op de veldtochten die zij samen met de keizer en de bisschoppen van Keulen en Mainz tegen de paus in Italië voerden en de Duitse keizer bij zijn kruistochten naar het Heilige Land. In de tijd dat Gerlach naar Rome en Jeruzalem pelgrimeerde, vertrokken de keizerlijke legers diezelfde kant op. Gozewijn II was op 9 april 1152 bij de kroning in Aken van Frederik Barbarossa. Zijn zoon Gozewijn III vergezelde deze beroemde Duitse keizer op zijn veldtochten naar Italië en vergaarde daar roem als veldheer en gouverneur van veroverd gebied. Zijn broer Filips van Valkenburg schopte het met steun van Frederik Barbarossa tot proost van het Lambertuskapittel te Luik en zelfs tot aartsbisschop van Keulen en kanselier van Italië. Daarmee waren de heren van Valkenburg op het toppunt van hun macht in dezelfde tijd waarin hun voormalige ridder Gerlach in Houthem koos voor het eenvoudige leven van een kluizenaar in het Geuldal.
Kruistochten en de stichting van het klooster in Houthem
Keizer Frederik Barbarossa voerde niet alleen oorlog in Italië, maar nam ook deel aan de Derde Kruistocht. Dat werd hem noodlottig. Hij verdronk in 1190 bij het oversteken van een rivier in het huidige Turkije. Dat was niet het einde van de kruistochten. In 1198 kwam er een nieuwe kruistocht. Gozewijn IV van Valkenburg was een van de ridders die toen beloofde om het kruis op te nemen en op kruistocht te gaan. Toen puntje bij paaltje kwam, ging Gozewijn IV echter niet op kruistocht. Vanwege het verbreken van zijn kruisvaardersbelofte werd hij in de kerkelijke ban gedaan. Door grond in Houthem ten behoeve van de stichting van het klooster in St. Gerlach te schenken, kon Gozewijn IV zijn ban ongedaan maken. Uit de oorkonde (nr. 1) die daarbij werd opgemaakt, weten we zeker dat het verbreken van deze belofte tot de stichting van het Norbertinessenstift in St. Gerlach heeft geleid.
Meer weten?
In Valkenburg kunt u de ruïne van het kasteel van de heren van Valkenburg bezoeken. In de Dom van Keulen bevinden zich het praalgraf van Filips van Valkenburg en de relieken van de Drie Koningen waarvoor Filips een prachtig reliekschrijn liet maken.


Het Norbertinessenstift
Stichting van het klooster
Het land waarop de kluizenarij van St. Gerlach stond, werd in het jaar van zijn overlijden (1165) door graaf Gozewijn IV van Valkenburg-Heinsberg aan het Mariastift van Heinsberg geschonken. Daarmee werd de basis gelegd voor de ontwikkeling van een heiligdom rond het graf van St. Gerlach. Na het overlijden van St. Gerlach bleven bewoners van het Geuldal en pelgrims het graf van Gerlach bezoeken. Sommigen wilden op deze heilige plek zelf begraven worden. Het was dan ook niet zo gek dat de heren van Valkenburg bij deze plek in 1202 een klooster stichtten. In de daarvoor vereiste oorkonde uit 1201 legt de pauselijke gezant Guido van Preneste vast dat op de heilige plek die door Gozewijn IV is geschonken, een klooster gebouwd mag worden en dat daar gelovigen begraven mogen worden.
Gozewijn IV zorgde er ook voor dat vanuit het huisklooster in Heinsberg zusters en ingewijden naar Houthem werden gezonden om het klooster te bemensen. Het klooster sloot zich, net als het huisklooster in Heinsberg, aan bij de Orde der Norbertijnen. Dat was toen een jonge, relatief snel groeiende orde in de geest van de Gregoriaanse hervorming van de kerk. Ook Norbert was een adellijke uit het huidige Limburg, die in de 12e eeuw leefde en die de armoedebeweging uit die tijd omarmde. Houthem werd al snel een zelfstandig klooster. Aanvankelijk was het een dubbelklooster met zowel mannen als vrouwen, maar al snel werd het een vrouwenklooster, een Norbertinessenstift, met aan het hoofd een proost en priorin, die door de zusters (de kanunnikessen) gekozen werden.
De ontwikkeling van het klooster
Tot in de 18e eeuw zouden er veel adellijke jongedames uit het heuvelland in Houthem geprofest worden als kanunnikes. Bij hun intrede schonken zij vaak bezittingen aan het klooster (oorkonde nr. 3). Op basis van de inkomsten uit de aan het klooster geschonken goederen, waaronder hoeves en land, werd bepaald dat klooster in St. Gerlach niet meer dan 30 kanunnikessen mocht hebben (oorkonde nr. 39). De diverse oorkonden uit de 13e en 14e eeuw laten zien hoe het bezit van het klooster geleidelijk door aankoop en door schenkingen groeide. In ruil voor een schenking, kwam er vaak een toezegging van de kanunnikessen om voor het zielenheil van de schenker te bidden (o.a. oorkonden nrs. 10, 12 en 18). Ook waren er schenkingen met een specifieke bestemming, zoals (wijn)traktaties voor de kanunnikessen op bepaalde feestdagen en het onderhoud van de lamp boven het koor van de kloosterkerk (oorkonde nr. 20).
Met de inkomsten kon rond het klooster een muur worden gebouwd (oorkonden nrs. 24-26). Binnen die muur kwamen er behalve de kloostergebouwen boomgaarden, moestuinen, vijvers, een hospitaal (oorkonde nr. 5), een pachthoeve met stallen en een brouwerij. Ook kon door het klooster op basis van een schenking een refugiehuis aan de Stokstraat 55 tegenover de Onze Lieve Vrouwekerk in Maastricht worden ingericht. Dat huis diende in tijden van gevaar als toevluchtsoord voor de kanunnikessen. Dat was geen overbodige luxe want in de tijd van de Tachtigjarige Oorlog werd het klooster herhaaldelijk geplunderd en (deels) afgebrand. In die tijd bleef het klooster een baken van katholicisme. De huidige gebouwen van het voormalige klooster (parochiekerk en Chateau St. Gerlach) zijn in de 18e eeuw op de resten van het middeleeuwse klooster gebouwd. Het klooster werd uiteindelijk in 1786 opgeheven.
Meer weten?
Als u meer wilt weten over het Norbertinessenstift, dan kunt u daarvoor de website van de Vrienden van St. Gerlach bezoeken (www.vriendenvansintgerlach.nl). In de parochiekerk in St. Gerlach, de voormalige kloosterkerk, kunt u de fresco’s over het leven van St. Gerlach zien en ook de wapens van kanunnikessen en van de proost en priorin die in de 18e eeuw deze fraaie kerk hebben laten bouwen.


partners
donateurs



.png)




