Een overzicht van 40 van de 450 Limburgse oorkonden
De Limburgse oorkonden behoren tot de oudste van ons land. Er was ooit een tijd zonder smartphones, tablets en pc’s. Een tijd zelfs waarin bijna niemand schrijven of lezen kon.
Met de oorkonden is daar een belangrijke verandering in gekomen. Zaken kwamen eerst op perkament en later op papier en gingen over heel verschillende onderwerpen. Heel interessant om te zien hoe de wereld er toen vóór 1300 uitzag. Dat wil de stichting Limburgse Oorkonden ontsluiten op deze website.
Op dit moment zijn alleen de 40 oorkonden van de collectie Sint Gerlach opgenomen, stap-voor-stap volgen alle 450 oorkonden.
Sint Gerlach
De collectie St. Gerlach bevat 40 middeleeuwse oorkonden van het in 1202 boven het graf van de pelgrimsheilige en kluizenaar St. Gerlach gestichte Norbertinessenstift (klooster) in Houthem.

Een aantal bijzondere stukken uit de collectie St. Gerlach

Nummer 1
Adolf, aartsbisschop van Keulen, maakt bekend dat Gozewijn, heer van Valkenburg, ter vergeving van zijn zonden en ter verwerving van het eeuwige geluk met verscheidene hoge edelen van het keizerrijk het teken van het kruis van de Heer heeft aangenomen om samen met vereerders van het orthodoxe geloof het land terug te winnen dat voor verlossing is bestemd, evenals het hout van het kruis dat met het geschenk van het heilbrengende slachtoffer is versierd, alsmede het graf, verheerlijkt doordat het de rustplaats was van Christus, dan wel de mogelijkheid van zijn krachten en middelen aan te wenden ten dienste van dit terugwinnen. Maar zoals Gozewijn aan Adolf zonder aarzeling bekend gemaakt heeft, is hij door verschillende belemmeringen, hindernissen en tegenslagen in de uitvoering van zijn gelofte verhinderd. Daarom heeft hij overwogen hoe hij het uitstel van zijn kruistocht beter tot zijn zielenheil kon aanwenden. Maar indachtig de goddelijke barmhartigheid als ook diens te vrezen rechtvaardigheid bij alle menselijk handelen, heeft hij besloten zich met meer inzet toe te leggen op zijn heil. En opdat hij in de toekomst niet onverdiend door een valse aanklacht van onheus en aanmatigend gedrag beschuldigd zou worden, heeft Gozewijn het uitstel door deze vertraging afgekocht met de beschikking van de raad van Adolf. En hij heeft met vrijwillige instemming van vrouwe Jutta, zijn echtgenote, met gulle vroomheid het klooster van Sint-Marie te Heinsberg, door religieuze broeders en kloosterzusters toegewijd aan de goddelijke dienst, én de plaats van Sint-Gerlach voor eeuwig begiftigd met zijn hof bij het dorp Munstergeleen, met alle horigen, inkomsten en toebehoren van die hof en met het patronaatsrecht van de kerk dat hem voor de helft toebehoort. Met het allodium van die hof zijn sommige mannen beleend, waar Gozewijn aan toevoegde dat hun leengoed aan de genoemde kerken zou toevallen wanneer één van hen zonder erfgenaam zou overlijden. Adolf heeft deze schenking goedgekeurd zonder dat iemand hiertegen iets heeft ingebracht, met passend geloof en vroomheid rechtens en wettelijk voor eeuwig gedaan aan de armen van Christus. En hij wil dat Gozewijn wordt vrijgesproken van het vergrijp van dit uitstel (van zijn kruistocht) en van ieder vonnis van excommunicatie dat is uitgesproken en zal worden uitgesproken tegen degenen die de (belofte van) bedevaart naar Jerusalem verbreken. Hij ontheft Gozewijn daarvan op voorwaarde dat, indien God zich zal verwaardigen aan Gozewijn de gelegenheid te verschaffen om te vertrekken, dat deze het dan niet zal wagen om de inlossing van zijn belofte uit te stellen. Maar als hij eerder zal sterven, dan wete hij zich gesteund door de beden van de kerk en het heilzame offer en de aalmoezen die voor hem zijn geschonken.
Adolf heeft bezegeld, alsmede Gozewijn en Jutta, en hij bepaalt op straffe van excommunicatie dat geen wereldlijke of kerkelijke persoon deze rechtshandeling zal trachten te veranderen of het zal wagen om de genoemde hof met alles wat er rechtens aan toebehoort, van het eerder bepaalde klooster en de erbij genoemde plaats weg te trekken of op enige manier aan te tasten.
En indien iemand niet schroomt dit te doen, dan neemt hij aanstoot aan de almachtige God en de heilige Maria, eeuwige maagd, en de heilige Petrus, hoofd van de apostelen, en is hij, gescheiden van de gemeenschap van de gelovigen, onderworpen aan de eeuwige verdoemenis, tenzij hij tot inkeer komt.
Getuigen zijn: Dirk, proost van Sint-Gereon te Keulen, Gerard, proost van Xanten, Hendrik, abt van Sint-Pantaleon te Keulen, Hendrik, hertog van Limburg, markgraaf van Aarlen, Hendrik van Wassenberg, zijn zoon, Adam Pincerna, Gozewijn, zijn broer, Dirk, voogd van Meerssen, Dirk Ogier, Gozewijn van Heer, Philips van Asselt en Emmo van Klimmen.
Gedaan in 1202.
Adolf I (van Altena), aartsbisschop van Keulen, verklaart dat Gozewijn IV, heer van Valkenburg, ter compensatie van zijn niet volbrachte kruistocht met instemming van zijn echtgenote, vrouwe Jutta, zijn hof te Munstergeleen met alle horigen, inkomsten en toebehoren en de helft van het patronaatsrecht aldaar aan het klooster van Sint-Marie te Heinsberg en aan de plaats van de heilige Gerlach heeft geschonken.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 74, reg. nr. 1. Gelinieerd. Beschadigd met tekstverlies. Blijkens b was het origineel in 1869 nog in het bezit van Ch. Guillon, notaris te Roermond.
Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 14e/15e-eeuwse hand: De bonis […]b[.]ock prope Monstergeleen. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: B j. – 3o door 17e-eeuwse hand: 1202. – 4o door 18e-eeuwse hand: Num. 69.
Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Adolf I (van Altena), aartsbisschop van Keulen, van bruine was, beschadigd. – S2 van Gozewijn IV, heer van Valkenburg, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats voor het aangekondigde zegel van Jutta, echtgenote van Gozewijn IV, heer van Valkenburg (LS3). Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 150 en 156.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 113-115, onder de rubriek: Littera confirmationis domini Adulphi, archiepiscopi Coloniensis, de bonis in Munsterglene, en in de marge: Num. 69, met opgave van drie bezegelingsplaatsen, naar A.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 1-3, nr. 1, naar A. – b. Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 203-206, nr. 3 (gedateerd 1202), naar B.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 67, reg. nr. 1. – Idem, Chronologische lijst, 34, reg. nr. 51. – REK, II, 331-332, nr. 1620.
Datering
Het gebruik van de kerststijl is verondersteld, conform het gebruik door de aartsbisschop van Keulen in deze periode, zie Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, XVI. Hierbinnen is de terminus antequem nader bepaald door de opgegeven vijfde indictie, die tot 23 september liep. In de datumregel is een foutieve concurrens opgegeven, men verwacht daar het cijfer 1.

Nummer 5
Hendrik, proost van de kloosters te Heinsberg en Sint-Gerlach, verklaart dat Mathilde, magistra van Sint-Gerlach, in overleg met de zusters aldaar en na het vragen en verkrijgen van zijn toestemming enkele inkomsten, uit de giften van de gelovigen aan Sint-Gerlach geschonken, speciaal heeft toegewezen aan het ziekenverblijf van Sint-Gerlach, namelijk vier schelling, die volgens cijnsrecht jaarlijks te Aken uit twee huizen moet betaald worden, en één malder rogge jaarlijks te Daniken. Het ziekenverblijf van Sint-Gerlach heeft op dit moment 24 schapen, een koe, een kalf, een zeug, zestien kippen en twaalf eenden. De proost van Heinsberg en Sint-Gerlach hecht zijn goedkeuring aan de toewijzing die de magistra met unanieme instemming van de nonnen aan het ziekenverblijf heeft gedaan en de kloosters van Heinsberg en Sint-Gerlach bezegelen.
De proost bevestigt zowel de genoemde inkomsten als de inkomsten die in de toekomst rechtens aan het ziekenverblijf zullen toekomen, onder dreiging van een verschrikkelijke vervloeking.
Gedaan op 2 september 1236, in de kerk van Sint-Gerlach.
Hendrik, proost van de kloosters (van Sint-Marie) te Heinsberg en Sint-Gerlach (te Houthem), verklaart dat Mathilde, magistra van Sint-Gerlach, een jaarrente van vier schelling uit twee huizen te Aken en een malder rogge te Daniken bestemd heeft voor het ziekenverblijf van Sint-Gerlach, geeft een lijst van de veestapel en keurt de toewijzing goed.
Origineel
A. Brussel, ARA, Diverse charters (Chartes diverses de la deuxième section), doos 1, ad datum 1236 september 2 (nr. 16594).
Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 16e-eeuwse hand: Van den seickhuis. – 2° door 17e-eeuwse hand: No XXIIII.
Bezegeling: twee uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van het klooster van Sint-Marie te Heinsberg, van witte was, beschadigd. – S3 van het klooster Sint-Gerlach te Houthem, van witte was, beschadigd; en één bevestigingsplaats voor een zegel dat niet aangekondigd is (LS1). Gezien de positionering is de eerste zegelsnede links abusievelijk aangebracht op die plaats. Voor een beschrijving en afbeelding van S3, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 151-153.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Ramackers, ‘Niederrheinische Urkunden’, 77-78, nr. 8, naar A.
Regest
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 69, reg. nr. 6 (gedateerd 1236).

Nummer 18
Walram, heer van Valkenburg en Monschau, schenkt omwille van God, ter verzachting van de zonden van zijn ouders en met het oog op zijn zielenheil de weg door het dorp Sint-Gerlach, gelegen in zijn land en heerlijkheid, in eeuwig bezit aan de zusters van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach bij Valkenburg om daarmee tegemoet te komen aan de armoede en het geringe grondbezit van de zusters. Hij ziet af van iedere toekomstige aanspraak op die weg, die voor iedere gelovige toegankelijk zal moeten blijven, opdat hun aalmoezen de schaarste van de zusters voor een deel kunnen verlichten. Noch hijzelf noch een ander zal ooit op deze schenking terugkomen en hij doet afstand van het beneficie van herstel in de vorige toestand en van alle andere beneficies naar canoniek en burgerlijk (Romeins) recht.
Walram heeft bezegeld.
Gedaan en gegeven in juni 1270.
Walram, heer van Valkenburg en Monschau, schenkt aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) de weg door het dorp Sint-Gerlach.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 41, reg. nr. 14.
Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 13e-eeuwse hand: Dominus Walramus contulit stratam publicam nostre ecclesie in vera elemosina. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: E j. – 3o door 17e-eeuwse hand: 1270. – 4o door 18e-eeuwse hand: Num. 72.
Bezegeling: één dubbel doorgestoken, uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, van groene was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 158-159.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 118-119, onder de rubriek: Litere domini Walrami de Valckenburgh de platea, en in de marge: Num. 72, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 17-18, nr. 13. naar A.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 72, reg. nr. 14. – Idem, Chronologische lijst, 63, reg. nr. 153.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Vertaling
Volgens Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 19-20, nr. 14, is van onderhavige oorkonde een gelijktijdige vertaling in het Middelnederlands opgemaakt. Deze vertaling op perkament wordt thans nog bij het origineel bewaard. Paleografisch onderzoek wijst echter uit dat de vertaling geen dertiende-eeuws schrift is, maar een latere uitvaardiging. Deze vertaling is niet gekopieerd in het achttiende-eeuws cartularium en draagt in dorso het nummer 79, dat correspondeert met de Latijnse tekst van onderhavige oorkonde.
Wanneer zijn oorkonden gemaakt?
Oorkonden zijn al in de Romeinse periode geschreven. Het oudste archiefstuk in Nederland is de (valse) oorkonde die de Duitse koning Otto I in 950 verleende aan de Limburgse abdij van Thorn. Het oudste overgeleverde schriftdocument is het houten schrijfplankje van Tolsum, uit 28 na Christus.
Waar en hoe worden oorkonden bewaard?
Oorkonden werden zorgvuldig bewaard in grote kisten of kasten. Vele oorkonden zijn ook overgeschreven in registers, waardoor we nog vele middeleeuwse teksten kennen die niet meer in origineel zijn overgeleverd. De kwetsbare perkamenten oorkonden worden thans bewaard in archieven die ingericht zijn met brandwerende deuren, geavanceerde klimaatbeheersing en alarmsystemen.
In welke taal zijn oorkonden geschreven?
Aanvankelijk zijn oorkonden geschreven in het Latijn. Vanaf de dertiende eeuw verschijnen er ook oorkonden in de volkstaal. De oudste volkstalige oorkonde in Nederlands-Limburg dateert uit 1294.
Waarmee werden oorkonden geschreven?
Middeleeuwse schrijvers gebruikten doorgaans een ganzenveer, maar soms ook een rietstengel. De inkt was ijzergallusinkt, die bestond uit ijzerzout, tannine uit galnoten, water of wijn en een bindmiddel (Arabische gom).
Wat is een oorkonde?
Een oorkonde is een officieel, schriftelijk document dat bedoeld is om te dienen als bewijs van een rechtsgeldige afspraak tussen twee of meerpersonen. Het is opgesteld volgens vaste regels en vormen die variëren naar de plaats waar de oorkonde is ontstaan en de periode.
Zijn oorkonden waar of niet?
Oorkonden zijn officiële documenten, maar werden ook vervalst. Met name in de twaalfde eeuw zijn veel valse oorkonden gemaakt. Omdat men met een oorkonde zijn recht kon halen, was het aantrekkelijk om zelf een oorkonde te fabriceren wanneer men geen rechtstitel had.
Vanaf wanneer gebruikt men zegels en waartoe dient een zegel?
In de vroege Middeleeuwen is de ondertekening in West-Europa de meest gebruikte vorm om oorkonden te voorzien van een rechtsgeldigheidsteken. Vanaf het eind van de negende eeuw verlenen bisschoppen door een zegel bewijskracht aan hun oorkonden. In de loop van de elfde eeuw worden zegels meer algemeen. Keizers, bisschoppen en vorsten bezegelen als eerste, daarna volgen edelen, kloosters en steden. Sedert de 13e eeuw beschikken ook schepenen en vooraanstaande burgers over een eigen zegel. De meeste zegels zijn gemaakt van bijenwas, maar de pausen gebruikten lood en een aantal hoge vorsten en kerkleiders goud of zilver. Een zegel was niet alleen het bekrachtigingsmiddel van een oorkonde, maar fungeerde ook als statussymbool voor de eigenaar.
Waarop werden oorkonden geschreven?
In de vroege middeleeuwen werden oorkonden geschreven op papyrus. Daarna werd overgegaan op het extreem duurzame perkament, dat gemaakt is van de huid van koeien, geiten, schapen of andere dieren. In de loop van de veertiende eeuw werd ook papier gebruikt.
Waar en door wie werden oorkonden gemaakt?
Kerkelijke en wereldlijke hoogwaardigheidsbekleders als pausen, bisschoppen, abten/ abdissen, keizers/keizerinnen, koningen/koninginnen, hertogen/ hertoginnen en graven/gravinnen legden als eersten hun afspraken vast in oorkonden. Vanaf de twaalfde eeuw volgen stadsbesturen, ridders, priesters, burgers en boeren.
Stichting Limburgse Oorkonden
De stichting Limburgse Oorkonden heeft twee belangrijke doelstellingen

Bevorderen van kennis
Het bevorderen van de kennis van de cultuurgeschiedenis van de huidige Nederlandse provincie Limburg en het versterken van haar culturele identiteit en die van haar regio’s.
Verbreden publieksbereik
Het doen ontstaan van verbinding tussen Limburgs erfgoed, landschap, toerisme en vrijetijdsbesteding met een groot publieksbereik.
partners
donateurs



.png)




