Ansfried en de abdijstichting in de 10e eeuw

Ansfried: edelman 

Ook al is de precieze afkomst van graaf Ansfried, met zijn echtgenote Hereswind (Hilsondis) stichters van de abdij van Thorn, duister, bekend is dat hij uit een geslacht van hoge adel stamt. Ansfried stamde uit een gebied dat destijds ‘Teisterbant’ heette, gelegen tussen Maas en Waal. Zijn geboortedatum moet ergens rond het jaar 940 liggen. Hij bezat goederen, niet alleen in Teisterband maar ook rond Luik, in de Maasgouw – het gebied ruwweg van Maastricht tot Venlo, waarin hij de abdij stichtte – en de gouw Rien (Rijen) bij Antwerpen. Uit oorkonde nr. 1 kunnen we opmaken dat keizer Otto I aan zijn leenman Ansfried rond 950 munt- en marktrechten schenkt in Casallum (Kessel of mogelijk Kessenich) en dat de tol van Ehti (Echt) naar Casallum wordt verplaatst. De akte vermeldt overigens de datum van oktober 966. Bij de oorkonde van 15 september 1292 (oorkonde nr. 61) bevestigt Rooms-koning Adolf de schenking. Daaruit kan worden opgemaakt dat Ansfried deze rechten eerder aan de abdij van Thorn had overgedragen. In de volgende thema’s komen deze gebieden aan de orde, wat betreft de goederen en rechten (thema 2) en de ontwikkeling van de economische positie van de abdij (thema 8). In die gebieden oefende Ansfried namens de (Duitse) koning zijn grafelijke rechten uit.

Ansfried genoot zijn opvoeding in hoge adellijke kringen: bij zijn oom van vaderszijde Ruotbert, aartsbisschop van Trier, en bij Bruno, aartsbisschop van Keulen. Bij die laatste werd zijn ridderlijke vorming voltooid. Deze Bruno was de broer van de later tot keizer gekroonde rooms-koning Otto I (‘de Grote’ 912-973), die Ansfrieds vader in zijn hofhouding opnam.

Op verzoek van paus Johannes XII werd Otto I op 2 februari 962 triomfantelijk in Rome onthaald nadat hij een aanval van Berengarius, zijn koninklijke rivaal in Italië, had afgeslagen. Daar werd hij door de paus tot keizer gekroond. Ansfried jr. was bij die kroning als twintigjarige jongeling in de functie van ‘zwaarddrager’ aanwezig, vertrouweling en lijfwacht voor de veiligheid van de nieuwe keizer.

Abdijstichting

Na zijn militaire omzwervingen door heel Europa in dienst van Otto I, stichtte Ansfried rond zijn vijftigste, met toestemming van zijn goede kennis bisschop Notger van Luik, de abdij van Thorn. Uit een stichtingsakte gedateerd 992, maar zeer waarschijnlijk stammend uit een latere periode (zie thema 2) (oorkonde nr. 3) blijkt dat de abdij het gezamenlijke werk was van Ansfried en zijn echtgenote Hereswind (ook Hilsondis genoemd), gravin van Strijen.

Het betrof een gemeenschap van als religieuzen samenwonende vrouwen die waarschijnlijk leefden volgens een eigen kloosterregel. Mogelijk zal die elementen hebben bevat van de bestaande kloosterregels uit die tijd van Sint Benedictus en Sint Augustinus en de vergelijkbare, zogenoemde, Akense Regels uit 816. 

Ansfried stelde enkele van zijn landgoederen beschikbaar en Hereswind schonk aan het klooster (de opbrengsten van) haar omvangrijke goederen.

 Uitgaande van de kloosterstichting ergens tussen 972 en 995, heeft Hereswind maar kort het verblijf in het nieuwe klooster kunnen beleven. Niet lang na de stichting werd ze op de terugreis van haar hof te Gilze naar Thorn – onduidelijk is wanneer en waar – ziek en is ze te “Beke” (waarschijnlijk Hilvarenbeek) overleden. 

Als weduwnaar werd Ansfried in 995 door koning Otto III voorgedragen als bisschop van Utrecht. Een functie die hij met de nodige tegenzin aanvaardde. Rond die tijd droeg Ansfried zijn klooster, waarschijnlijk door toedoen van Otto III, op aan de bisschop van Luik. Als bisschop van Utrecht maakte Ansfried in 1007 de Noormannenaanval op Utrecht mee. Hij trok zich als monnik terug in zijn kloosterstichting Heiligenberg (Hohorst). Daar overleed hij in 1010 en werd als heilige vereerd. Hun enige nakomeling, dochter Benedicta, werd de eerste abdis van het familieklooster. De taak van zo’n klooster was om de herinnering in leven te houden aan de stichters en hun familie. Hun levenswandel schijnt zo voorbeeldig te zijn geweest, dat later over Ansfried, Hereswind en Benedicta gesproken werd als ‘heilig gezin’.

Naar een wereldlijk stift 

 Over de stichting door Ansfried en Hereswind, is tot aan het einde van de tiende eeuw, weinig bekend. Naast vrouwen leefden er ook mannen, broeders genaamd, in het klooster. In elk geval was hiervan in 1102 sprake. In een oorkonde uit dat jaar (oorkonde nr. 5) wordt gesproken van “zusters en broeders”

Oorkonde 1102 (nr. 5)

Oorkonde 1171/1172 (nr. 6)

In een latere oorkonde, gedateerd in het jaar 1171/1172 (oorkonde nr. 6), heetten die broeders “kanunniken”. Zie hierover ook thema 3.

 In een brief uit 1310, die de kloostervrouwen aan paus Clemens V richtten, maar waarvan het de vraag is of die ook echt is verstuurd en de paus heeft bereikt, wordt gesteld dat het klooster maximaal twintig adellijke vrouwen (kanunnikessen genaamd) telde, die in de zielzorg werden bijgestaan door maximaal vier priesters of kanunniken (later zouden dit er zes worden). De vrouwen – inmiddels stiftsdames genoemd – mochten vlees en andere spijzen nuttigen, konden over persoonlijke eigendommen beschikken (zoals woningen) en waren verplicht ’s nachts in een gemeenschappelijke slaapzaal te vertoeven. Paus Alexander VI stond hen in 1497 – dus een kleine tweehonderd jaar later! – toe buiten de eredienst de gehate zwarte kloosterkleding af te leggen. Daardoor werd het voor de dames mogelijk zich meer naar hun adellijke stand te kleden. We mogen ervan uitgaan dat de dames daar al geruime tijd eerder toe waren overgegaan!

partners

donateurs

familie Beijer
© 2023 WaarvanAkte.eu, een initiatief van Stichting Limburgse Oorkonden
Gemaakt door Hive Collective