Ansfried en de abdijstichting in de 10e eeuw (kort)

Van grafelijke ridder… 

Graaf Ansfried (geboren ± 940) stamt uit een geslacht van hoge adel. Hij was afkomstig uit een gebied dat destijds ‘Teisterbant’ heette, gelegen tussen Maas en Waal. Hij kreeg zijn ridderlijke vorming onder meer bij aartsbisschop Bruno van Keulen, een broer van de Duitse Rooms-Koning en latere keizer Otto I. Ansfried bezat goederen in het uitgestrekte gebied van het huidige Zuid-Nederland en Noord-België. Daar, maar ook elders, oefende hij in die tijd namens Otto I, van wie hij vertrouweling was, zijn grafelijke rechten uit. Rond 950 schonk Otto aan Ansfried onder meer munt- en marktrechten in Casallum (Kessel of Kessenich?) (oorkonde nr. 1). Zie ook de thema’s 2 en 8. 

…tot bisschop tegen wil en dank

Na militaire omzwervingen door heel Europa in dienst van Otto I, sticht Ansfried rond zijn vijftigste, met toestemming van zijn goede kennis bisschop Notger van Luik, de abdij van Thorn. Uit een stichtingsakte van 992 blijkt dat dit een gezamenlijke werk was van Ansfried en zijn echtgenote Hereswind (Hilsondis), gravin van Strijen (oorkonde nr. 3). Niet lang na de stichting wordt Hereswind, op de terugreis van haar hof te Gilze naar Thorn, ziek en is ze te ‘Beke’ (Hilvarenbeek?) overleden.

Als weduwnaar aanvaardt Ansfried – met tegenzin – in 995 de hem door Otto III aangeboden functie van bisschop van Utrecht. Hij trekt zich als monnik terug in zijn kloosterstichting Heiligenberg (Hohorst) waar hij in 1010 in een zweem van heiligheid overlijdt.

Een vrouwenklooster: zonder mannen gaat het ook weer niet

Na het vertrek van Ansfried blijken al vroeg de vrouwen de dienst in het klooster uit te maken. Maar naast vrouwen leefden er in het vroege klooster ook mannen. In een oorkonde van 1102 (oorkonde nr. 5) wordt gesproken van “zusters en broeders” en later heetten die broeders “kanunniken” (oorkonde nr. 6). Zie hierover ook thema 3. Uit een brief van 1310 aan niemand minder dan paus Clemens V – waarvan onduidelijk is of dit stuk het klooster ooit heeft verlaten – blijkt dat er toen liefst twintig adellijke vrouwen (kanunnikessen genaamd) waren gehuisvest, die in de zielzorg werden bijgestaan door maximaal vier (en later zes) priesters of kanunniken. Deze ‘zusters’ – later stiftsdames genoemd – konden over persoonlijke eigendommen beschikken (zoals woningen) en hadden de verplichting slechts gedurende de nacht in een gemeenschappelijke slaapzaal te verblijven. Veel later (in 1497) stond paus Alexander VI hen toe buiten de eredienst de zwarte kloosterkleding af te leggen, waardoor het voor de dames mogelijk werd zich meer naar hun adellijke stand te kleden. 

partners

donateurs

familie Beijer
© 2023 WaarvanAkte.eu, een initiatief van Stichting Limburgse Oorkonden
Gemaakt door Hive Collective