Gerlach en Meerssen
Gerlach kwam op een zeker moment in conflict met de monniken van Meerssen. De bij Houthem gelegen residentie van Meerssen was ooit onderdeel geweest van de bruidsschat van de Duitse koningsdochter Gerberga (913-984). Na het overlijden van haar echtgenoot, Giselbert II, trouwde Gerberga met koning Lodewijk IV van Frankrijk. In de Franse koningsstad Reims maakte ze kennis met de benedictijner monniken, die zij overtuigde om zich in Meerssen te vestigen. Ze schonk daartoe haar verblijf in Meerssen aan de benedictijnen van Reims. De kerkelijke toestemming volgde snel. In 1136 gaf de Luikse bisschop Albero toestemming aan abt Odo van de Remigiusabdij in Reims een soort plattelandskapittel onder leiding van een proost in Meerssen te stichten, een gemeenschap van geestelijken die kanunniken werden genoemd. Dat beviel kennelijk niet goed en zij werden kort daarop vanuit Reims vervangen door monniken. De bisschop van Luik gaf in 1147 aan de proost het recht om pastoors in de kerken van de proosdij in Meerssen, Klimmen en Hulsberg te benoemen en om daar tiendrechten (kerkelijke belastingen) te trekken.
Zo ontstond op een steenworp afstand van het heiligdom in Houthem van Gerlach een tweede religieus centrum in het Land van Valkenburg. Toen de Franse monniken kennismaakten met Gerlach waren ze verbaasd over zijn levenswijze. Vele gelovigen bezochten Gerlach en gaven hem schenkingen. Dit strookte niet met de ideeën van de monniken over de zielzorg en over de bestemming van de inkomsten daaruit in het aan de proosdij toegewezen gebied, waar Houthem ook onder viel. Gerlach leefde echter als kluizenaar volgens zijn eigen roeping en idealen. Hij wilde zich niet onderwerpen aan het gezag van de proost van Meerssen.
De Meerssense monniken maakten Gerlach daarop zwart bij de bisschop van Luik. Die zag zich naar aanleiding van de klachten genoodzaakt in te grijpen. Aanvankelijk was hij op de hand van de proosdij, maar uiteindelijk besliste hij toch ten gunste van Gerlach. Diens heiligdom werd onttrokken aan het gezag van de proosdij van Meerssen en werd onder de hoede van de abt en de reguliere kanunniken van Rolduc geplaatst. Gerlach kreeg toestemming voor H. Missen in een kapel bij de eik, waar hij als kluizenaar tot aan zijn overlijden woonde. Zijn naderende dood leidde tot een laatste conflict met de monniken van Meerssen. Die weigerden hem het Laatste Sacrament toe te dienen. Hij viel immers niet meer onder hun gezag. Gerlach vertrouwde echter op God en werd volgens de legende kort voor zijn overlijden in 1164 door St. Servaas zelf bediend.
Hierboven: de stervende Gerlach krijgt het viaticum aangereikt door St. Servaas en de drie kruisjes behorend tot de inhoud van de reliekenkist (dubbelarmige Jerusalemkruis en twee pelgrimskruisjes).
partners
donateurs