Ontwikkeling economische positie abdij Thorn in de 13e eeuw
De abdij van Thorn als gebiedsheer
In het tweede thema bleek dat de abdij van Thorn in de 10e eeuw marktrecht, tolrecht en ‘districtus’ (rechtsmacht over het gebied), verkreeg. Tevens verwierf de abdij goederen op diverse plaatsen in nagenoeg het gehele gebied van wat nu Nederland is: zelfs in Medemblik in het graafschap Friesland (oorspronkelijk een kustgebied van de Schelde tot de Weser, later de provincie Friesland), en in ‘Neder-Maasland’. Toen verwierf de abdij ook rechten ten aanzien van kerken in de Tielerwaard, zoals te Ophemert en Kerk-Avezaath, alsook in het huidige Belgische Beek (bij Bree). Historisch aantoonbaar had de abdij vanaf het begin van de 13e eeuw ook tienden (kerkelijke belasting op graanoogst en jongvee), cijnzen (jaarlijkse betalingen in natura of geld) en andere rechten in diverse gebieden in West-Brabant rond Breda.
Aan de hand van oorkonden uit de 13e eeuw wordt hier een beeld geschetst van de manier waarop de abdij als gebiedsheer inkomsten verwierf door de verkoop of verpachting van tienden en goederen. Het blijkt dat de abdij in een groot deel van de 13e eeuw, onder abdis Hildegonde van Borne/van Wassenberg, moeite had om het hoofd boven water te houden. Dat had mogelijk mede te maken met de ambitieuze bouwcampagne onder deze abdis, waarbij de romaanse kerk een gotisch uiterlijk kreeg. Men zag zich gedwongen de opbrengsten uit de exploitatie of verkoop van goederen en hoven te gebruiken om schulden af te lossen. Vermaking van goederen en rechten aan de abdij waren dan welkome inkomsten.
Aan het einde van die eeuw is het economische tij gekeerd en blijken er onder abdis Guda van Rennenberg voldoende financiële middelen te zijn om goederen of rechten te kopen of terug te kopen.
Inkomsten: tienden en verkoop goederen
Belangrijke inkomsten verwierf de abdij door de verkoop of de verpachting van tienden en verdere exploitatie van goederen die aan de abdij behoren. De inning gebeurde vaak onder voorwaarden. Omdat de abdij begin 13e eeuw met zware schulden zat vanwege branden, stormen en berovingen (en de kerkenbouw?), moest ze in 1234, onder druk van schuldeisers en om uit handen van woekeraars te blijven, de tienden van tal van goederen en hoven inzetten om de schulden af te lossen. Dat gold dan voor de tienden van de hoven van Baarle, Gilze, Ophemert en Kerk-Avezaath. Incidentele rechten op opbrengsten werden in het huidige Limburg verworven te Neer, Grathem, (Belgisch) Eisden en Neeroeteren. Daarbij werd scherp onderscheid gemaakt tussen de verkrijging door de abdis aan de ene kant en door het convent aan de andere (oorkonde nr. 8).
Negen jaar later heet het dat de abdis en het convent zozeer belast zijn met schulden, dat een ondraaglijke rentelast dreigt, waardoor men zich genoodzaakt zag de jaarlijkse opbrengsten van de hoven van Baarle en Gilze voor onbepaalde tijd voor een vaste prijs te verkopen aan Godfried IV, heer van Breda, die deze prijs uit de jaarlijkse cijns op de hoven kan verhalen (oorkonde nr. 11). Dat dit niet zonder problemen ging, blijkt uit thema 6 (patronaatsrechten), waar sprake is van onrechtmatige toe-eigening met geweld door de heren van Breda van bepaalde tienden en bijbehorende zaken.
Ook in oktober 1262 wordt gesproken van “de arme kanunniken en kloosterzusters van Thorn” die het noodzakelijk maakt dat een deel van de tienden van de kerk van Baarle wordt aangewend als aanvulling op hun prebende (oorkonde nr. 17).Dat is ook in juli 1266 nog het geval bij de besteding van de tienden van Kerk-Avezaath (oorkonde nr. 24).
Inkomsten verwierf de abdij ook door goederen tegen een bepaalde prijs over te dragen zoals in 1235 het geval was met de Hof Drinhausen (thans Duitsland, Noordrijn-Westfalen) aan de Luikse kanunnik Jan van Körrenzig. Na zijn overlijden zou de hof weer terugvallen aan de abdij, zo werd bepaald (oorkonde nr. 9).
Pachtproblemen bij de Sint-Paulusabdij
Maar ook werden tienden aan derden verpacht tegen bepaalde vergoedingen. Dat is bijvoorbeeld het geval in 1237, wanneer abdis Hildegonde en het Onze-Lieve-Vrouwekapittel van Thorn aan de abt en het convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht de tienden van Ophemert en de inkomsten van de kerk van Kerk-Avezaath (zie hiervoren) “voor eeuwig” verpacht tegen een vaste vergoeding (oorkonde nr. 10, bevestigd bij oorkonde nr. 29).
Dat de goederen en inkomsten van de kerk van Kerk-Avezaath ruim moeten zijn geweest, blijkt dertig jaar later, wanneer de inkomsten uit de tienden van die kerk – op de goederen van de Sint-Paulusabdij na – eveneens voor een vaste prijs “voor eeuwig” aan ridder Dirk van Heeswijk worden verpacht “ter vermeerdering van de prebenden van de kanunniken en kloosterzusters van Thorn, omdat hun prebenden gering en ontoereikend zijn”. Daarbij worden ook afspraken over toepassing van het collatierecht gemaakt (oorkonde nr. 26, 1267). Twee jaar later zijn er problemen met de betaling van de pacht door de Sint-Paulusabdij. Abt Hendrik moet dan aan de abdis en het convent van Thorn beloven voor vijf jaar de opbrengst van de tienden en andere goederen in Zandwijk, voorheen schuldig aan Dirk van Heeswijk, als vergoeding van de achterstallige pachtbetalingen van Kerk-Avezaath en Ophemert, aan de abdij van Thorn toe te wijzen (oorkonde nr. 28). De abt en het convent van de Sint-Paulusabdij verklaren in juni 1269 de tienden en andere goederen te Ophemert in blijvende pacht van de abdis en het convent van Thorn ontvangen te hebben. Bij nalatigheid in betaling zullen ze zich aan de jurisdictie van de officiaal (kerkelijke rechter) van de bisschop van Luik onderwerpen (oorkonde nr. 30). Een maand later hechtten de proost, de deken, de aartsdiaken en het kapittel van Luik hun goedkeuring aan die pachtovereenkomst (oorkonde nr. 31). Dat deed in augustus van dat jaar ook de deken, Amelis, en het kapittel van de Utrechtse Domkerk (oorkonde nrs. 32/33).
Inkomsten: cijnzen
Op 26 oktober 1297 geeft abdis Guda van Rennenberg het goed van de abdij te Gilze in gebruik aan Arnoud van der Biestraten tegen een bepaalde jaarlijkse cijns, waarbij die cijns ook wordt gevestigd op diens huis en hof met land (oorkonde nr. 67).
De abdij verwierf ook inkomsten door een vorm van belastingheffing (hoofdcijns) bij haar leden. Zo blijkt uit een oorkonde van december 1263 dat enkele leken die behoren tot “de familia van Thorn” jaarlijks twee penning Luiks verschuldigd zijn aan de kerk, wat ook geldt bij overlijden. Bij huwelijk moeten zowel de mannen als de vrouwen twee penning geven voor de toestemming om te trouwen (oorkonde nr. 20).
Verwerving door vermaking
De abdij verwerft ook goederen door vermaking door haar leden. Zo schenkt de religieuze Elisabeth in april 1252 aan de abdij al haar omvangrijke goederen te Wessem, Thorn alsook rechten die ze heeft op de molens te Ittervoort en Grathem en in het grondgebied van Heeze, onder de bepaling dat bepaalde inkomsten bestemd zijn voor de priester van het altaar van Sint-Catharina in de kerk van Thorn, de abdis, het convent en de kanunniken en voor de armen (oorkonden nrs. 13 en 14).
Arnoud, priester en vicaris van Oeteren, laat bij testament in mei 1270 al zijn goederen in Oeteren voor de ene helft na aan de abdij van Thorn en voor de andere aan het klooster te Oeteren. Zijn zoon Jan krijgt het recht van vruchtgebruik met de nadrukkelijke wens dat deze ordegeestelijke wordt. Wanneer Jan niet aan die wens voldoet en een minder goed en eervol levenspad kiest en zich kwaadaardig gedraagt, dan vervalt dit recht aan de beide kloosters, die hem dan slechts tien mark hoeven te betalen (oorkonde nr. 34).
In juni 1282 verkopen Mabilia, weduwe van Hendrik, voogd van Eisden (B) en haar negen kinderen omvangrijke eigendommen te Eisden, Vucht en Mulhem aan de abdij van Thorn voor de som van 145 mark Luiks. Het betreft goederen en rechten die zij leen-, cijnsrechtelijk of op andere wijze van de abdij in gebruik hebben (oorkonde nr. 45).
Verwerving van rechten en goederen door abdij
Aan het einde van de 13e eeuw zijn er kennelijk voldoende financiële middelen beschikbaar om goederen en rechten te kopen of terug te kopen, die eerder ten behoeve van het verwerven van inkomsten, onder meer ter delging van schulden, waren verkocht of verpacht.
In april 1277 koopt abdis Guda van Rennenberg het gedeelte van de jaarcijns die de abdij van Thorn eerder had verkocht (zie oorkonde nr. 11) terug van de heer van Breda en zijn echtgenote (oorkonde nr. 40). Ook kopen Guda en het convent van Thorn van hen de (oude en nieuwe tienden) in de parochie van Etten, dochterkerk van de tot de abdij van Thorn behorende kerk van Gilze (oorkonde nr. 41).
In januari 1287 koopt abdis Guda van Rennenberg van Osto van Thorn zijn hoeve Cuevorde (Covorde) bij Thorn met alle toebehoren die hij van haar in cijnsrecht hield (oorkonde nr. 52). Overigens had Osto vijf jaar eerder (in november 1282) alle renten, inclusief een lijfrente, afgekocht die de abdij hem schuldig was (oorkonde nr. 46). Blijkbaar waren daarover problemen ontstaan, want in januari 1289 onderwerpt hij zich aan de uitspraak van enkele wijze mannen waarbij hij belooft de abdij niet meer lastig te vallen. (oorkonde nr. 59). Over de rol van dergelijke wijze mannen als scheidsrechters, is gesproken onder thema 7.
Afronding
Uit dat laatste mag voorzichtig worden opgemaakt dat de abdis en het convent van Thorn in de loop van de 13e eeuw de financiële problemen te boven zijn gekomen. Betere economische tijden voor de abdij kondigen zich aan, zo blijkt ook uit latere stukken.
partners
donateurs