De hardleerse molenaar

Het verhaal van het molenaarskartel van Maastricht en hoe het afliep met de man en zijn paard die het molenaarskartel dreigden te doorbreken.

In de Middeleeuwen waren alle beroepen in ambachten (gilden) georganiseerd. Zo ook dat van de molenaars van Maastricht. Met de groei van dergelijke ambachten en het poorterschap (burgerschap) van de ambachtslieden ontstonden in de dertiende eeuw steden als Maastricht. Om aanspraak te kunnen maken op de rechten van het poorterschap moest je wel binnen de stadsmuren wonen. Voor molenaars gold daarvoor een uitzondering. Er waren molenaars gevestigd binnen de stadsmuren in het Jekerkwartier, waar ze gebruik konden maken van het stromend water van de Jeker. Maar door die uitzondering konden ook de molenaars van Sint Pieter en de molenaars langs de Jeker ten zuiden van de stad richting Kanne in het molenaarsambacht worden opgenomen en daarmee aan de statuten van het ambacht en de door het stadsbestuur bepaalde economische ordening worden onderworpen.

Het belang van de molenaars voor de stad was wel een uitzondering waard. De molenaars zorgden immers voor het meel waar de poorters brood van bakten en voor het mout dat nodig was voor het brouwen van hun bier. De poorters waren voor hun bier en brood afhankelijk van de molenaars. Als de molenaars staakten, dan was er geen brood en geen bier, en dat was voor de poorters en voor het stadsbestuur catastrofaal in een tijd dat er nauwelijks schoon drinkwater was. Vandaar dat het stadsbestuur zich stevig bemoeide met de uitoefening van het beroep van molenaar.

Voor het beroep van molenaar werd door het stadsbestuur een economische ordening bedacht die de vrije markt en de handelingsruimte van de molenaar sterk beknotten. Er werd onder andere een ambachtsdwang opgelegd op grond waarvan in Maastricht alleen maar het molenaarsberoep mocht worden uitgeoefend wanneer iemand bij het molenaarsambacht was aangesloten. Het vrije molenaarschap werd door het stadsbestuur zo aan banden gelegd. Een verdere beperking van de handelingsruimte van de molenaar was dat je als molenaar geen andere commerciële activiteiten mocht ontplooien dan het malen van het graan dat je werd aangeboden. Zo mocht je niet zelf op de korenmarkt graan inkopen, behalve dan het voedergraan voor je molenaarspaarden.

Het stadsbestuur zat om meerdere redenen boven op die graanhandel. Ten eerste moesten er bij belegeringen van de stad of bij misoogsten voldoende graanvoorraden zijn om de bevolking te blijven voeden. Daarvoor moest er voor de bevolking voldoende graan op de vrije markt beschikbaar blijven zodat de poorters hun brood thuis konden blijven bakken voor de behoefte van hun gezin. Om dit te waarborgen mochten op de graanmarkt als eerste de poorters graan kopen en daarna (een uur na opening van de markt) pas de brouwers en bakkers van Maastricht. Zeker in tijden van schaarste moest ook speculatie met graan worden tegengegaan. Om de graanvoorraad op peil te houden werd door het stadsbestuur in tijden van schaarste zo nodig de uitvoer van graan verboden. Verder wilde het stadsbestuur voorkomen dat er te veel graan werd gebruikt voor het brouwen van bier in plaats van voor het bakken van brood. Dat dergelijke beperkende voorschriften zelfs tijdens het jaarlijkse Carnaval golden, zal voor de moderne Maastrichtenaar misschien moeilijk te begrijpen zijn.

Ook wilde het stadsbestuur voorkomen dat door molenaars de betaling van graanaccijnzen werd ontdoken. Om die reden moest het graan voordat het door de molenaar gemalen werd eerst naar de mout of naar de korenwaag. Daar zorgden de ambtenaren van de stad voor de registratie ervan en voor de afrekening van accijnzen. De accijnzen en de maal -en moutgelden leverden de stad belangrijke inkomsten op. Voorkomen moest zo worden dat graan werd verhandeld zonder dat het stadsbestuur daarvan wist en aldus de accijnzen werden ontdoken.

Niet alleen de molenaars werden door het stadsbestuur met het oog op de eerlijke afdracht van accijnzen in de gaten gehouden, maar ook de bakkers en brouwers van de stad werden door het stadsbestuur met een scheef oog aangekeken. Ook zij waren vanwege hun ambachten op de graanmarkt verdacht en werden door het stadsbestuur in de gaten gehouden ter voorkoming van zwarthandel in granen.

Zoals in de bijdrage over de tweeherigheid van Maastricht wordt toegelicht, was nog een verdere complicatie op de lokale molenaarsmarkt dat er in Maastricht twee heren waren, de bisschop van Luik en de hertog van Brabant. Dientengevolge was er een bisschopsmolen in het Luikse deel van Maastricht en een hertogsmolen in het Brabantse deel van de stad. Ook de concurrentie tussen deze twee molens werd aan banden gelegd. In een oorkonde uit 1285 (oorkonde nr. 53) verplicht de hertog van Brabant zijn Maastrichtse onderdanen om hun graan te laten malen op zijn hertogsmolen. Volgens de oorkonde wilde hij zo waarborgen dat de mensen die deze molen erfrechtelijk bezitten (het molenaarsgezin) zich over de vruchten van het molenaarskartel kunnen verheugen. Maar de hertog had ook een eigen belang omdat met een verbod op het aanbieden van graan aan de bisschopsmolen werd voorkomen dat er accijnzen verloren zouden gaan naar de bisschop van Luik door het malen van hertogelijk graan op de molen van de bisschop. De hertog vraagt in die oorkonde aan de schout en aan het stadsbestuur om het molenaarskartel (de marktverdeling tussen bisschops- en hertogsmolen) te handhaven en om, zo nodig, zonder nader bevel op te treden door goederen in beslag te nemen, die de overtreder dan weer terug moet kopen.

Tegen vrijbuiters trad het stadsbestuur op. Dat bleek wel toen de schout een buiten de stad gevestigde molenaar aanpakte, die was verbonden aan het Servaaskapittel (allicht was dit de molenaar van de molen op de Jeker bij Neercanne). Deze molenaar onttrok zich aan de ambachtsplicht en aan het accijnzenstelsel van het stadsbestuur. Het stadsbestuur kwam meteen in actie. Aan de poorters van Maastricht werd door het stadsbestuur verboden om nog langer graan en mout bij die molenaar te laten malen. De molenaar liet zich niet uit het veld slaan en was van het hardleerse soort. Hij werd door de schout betrapt toen hij toch in de stad graan bij Maastrichtse poorters ging ophalen om te malen. Het merkwaardige van het verhaal is dat vervolgens niet de molenaar door de schout werd gearresteerd, maar alleen zijn medeplichtige viervoeter, het molenaarspaard. De molenaar moest poorter van Maastricht worden wilde hij als molenaar in Maastricht actief blijven, moest zich aansluiten bij het molenaarsambacht en moest de kosten van de schout vergoeden in ruil voor zijn paard. De molenaar weigerde om zijn paard terug te kopen en wendde zich tot het kapittel van Sint-Servaas. De kwestie liep gelukkig voor man en paard goed af. Het kapittel van Sint-Servaas kwam tegenover het stadsbestuur voor haar molenaar en zijn paard op. Het kapittel deed jegens het stadsbestuur een beroep op haar privileges en wilde de zaak aan de rechter voorleggen. Daarop werd de zaak in der minne geschikt. Het paard kwam met de schrik vrij en mocht na enkele bange dagen naar zijn baas terugkeren. Ook het molenaarskartel werd zo voorlopig gered. Het zou nog tot 1795 voortduren.

partners

donateurs

familie Beijer
© 2025 WaarvanAkte.eu, een initiatief van Stichting Limburgse Oorkonden
Gemaakt door Hive Collective