Schepenen en één notaris

In het tweeherige Maastricht waren er zowel voor de onderdanen van het Rijk als de onderdanen van de bisschop afzonderlijke schepenbanken. Iedere bank bestond uit een schout die optrad als een soort openbaar ministerie en zeven schepenen die recht spraken in strafzaken en in geschillen tussen burgers. Aangenomen wordt dat deze schepenrechtspraak in Maastricht in de loop van de twaalfde eeuw is ontstaan.

De taak van de schepenen bleef aanvankelijk beperkt tot alleen rechtspraak. Vanaf het midden van de dertiende eeuw begonnen schepenen ook op te treden als getuigen bij de mondelinge overdracht van onroerend goed. Het archief van het Sint-Servaaskapittel telt vanaf 1257 een aantal oorkonden met Maastrichtse schepenen in die rol.

Vanaf het midden van de veertiende eeuw werd de schepenbank steeds meer de instantie voor wie partijen transacties over onroerend goed (vrijwillig) konden laten vastleggen. Aanvankelijk werden de daarvoor opgemaakte oorkonden alleen aan partijen uitgereikt, maar daarna werd het ook gewoonte die bij de schepenbank te registreren. Dat bevorderde de rechtszekerheid. In Maastricht is die registratie vanaf het begin van de vijftiende eeuw bewaard.

Notarissen speelden aanvankelijk bij de registratie van vastgoed geen rol. In Maastricht verandert dat pas aan het einde van de zestiende eeuw. Toen werd het gebruikelijk eerst naar een notaris te gaan en vervolgens de door hem opgemaakte akte te laten registreren bij een van de schepenbanken. Het notariaat in Noordwest-Europa kende een heel andere geschiedenis. Vanaf het midden van de dertiende eeuw verrichtten notarissen vooral in hogere kerkelijke kringen griffierswerk met het opstellen of kopiëren van gerechtelijke documenten. Zo had ook het kapittel van Sint-Servaas een en of meer notarissen in dienst. Aan het einde van de dertiende eeuw gingen deze notarissen, voorzien van keizerlijke en pauselijke benoeming, steeds meer in het openbaar diensten aanbieden voor het opstellen van betrouwbare akten, zoals bijvoorbeeld testamenten. In tegenstelling tot schepenen die hun oorkonden bekrachtigden met een zegel, ‘ondertekenden’ de notarissen in de middeleeuwen hun akten met een ‘signet’ of merk, een soort ingewikkeld ‘logo’.

Ook tussen de oorkonden van het kapittel van Sint Servaas vóór 1300 bevindt zich een notariële oorkonde, gedateerd 16 augustus 1292, geschreven en gesigneerd door notaris Lambert van Maastricht, genaamd van Sint-Hilarius (oorkonde nr. 72). Met die datering is het stuk vijf maanden jonger dan een Utrechtse notariaatsoorkonde van 25 maart 1292, die wordt beschouwd als de oudste oorkonde van een publieke notaris in Nederland.

De Maastrichtse oorkonde betreft een overeenkomst tussen het kapittel van Sint-Servaas en Udo, pastoor van Heer, over het tiendrecht in die plaats. Het kapittel had daar van oudsher recht op tienden, een belasting op de opbrengst van bepaalde percelen grond. Het geschil waarvoor een oplossing moest worden gevonden ging over de vraag wie nu naast de oude tienden rechthebbende was op de novale tienden, de belasting op nieuw ontgonnen landerijen.

partners

donateurs

familie Beijer
© 2025 WaarvanAkte.eu, een initiatief van Stichting Limburgse Oorkonden
Gemaakt door Hive Collective