Een overzicht van alle oorkonden

Nummer 58
Godfried, zoon van Florens, en Olbert, schepenen van Maastricht, maken bekend dat ten overstaan van hen Florens, hun medeschepen, namens abt en convent van Val-Dieu een huis, gelegen bij het huis van Hac, bij de brug, erfrechtelijk heeft gegeven aan Godfried Ulnere tegen een wekelijkse cijns van veertien penning Luiks en een jaarlijkse cijns van drie kapoenen. Florens zal de oven van het huis zodanig houden dat hij erom heen kan lopen en deze herstellen als het noodzakelijk is; hij zal de twee ramen in het hoger gelegen deel van het huis niet breken, maar ze zo houden dat ze licht geven door het huis. De schepenen hebben gezien dat Florens de volledige macht heeft om het huis erfrechtelijk uit te geven en een bijzondere volmacht heeft van abt en convent. En hij zal het huis zo houden dat het water zijn loop zal hebben door het huis, zoals tot op heden.
Florens heeft samen met Godfried en Olbert bezegeld.
Gegeven op 25 juni 1287.
Elke partij heeft een volkomen gelijke oorkonde.
Schepenen van Maastricht oorkonden dat Florens, hun medeschepen, namens abt en convent van Val-Dieu (te Aubel) een huis, gelegen bij het huis van Hac aan de brug te Maastricht, aan Godfried Ulnere heeft gegeven tegen een wekelijkse cijns van veertien penning Luiks en een jaarlijkse cijns van drie kapoenen.
Originelen
A1. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 457.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: De censu Vallis Dei / p 23. – 2o door 16e-eeuwse hand: XIIII denarii III capones in ponte. – 3o door 16e-eeuwse hand: 1287 / 102.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S3 Florens, (zoon van wijlen Gozewijn Rufus), schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd; en twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Godfried, zoon van Florens, en Olbert (Colsop), schepenen van Maastricht (LS1 en LS2). Voor een beschrijving en afbeelding van S3, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 164.
[A2]. Niet voorhanden, maar bekend uit A1.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 67-68 (met onvolledige vertaling), nr. 1287.06.25, naar A1.
Regesten
Doppler, ‘Schepenbrieven’, 28-29, nr. 13. – Haas, Chronologische lijst, 82, nr. 216. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 102, nr. 457.
Ontstaan
Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 38 onder Ontstaan.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.

Nummer 59
Osto van Thorn genaamd van Cuevorde maakt bekend dat tussen hem en abdis en convent van de abdij van Thorn onenigheid is ontstaan over de verkoop van een lijfrente van vijftig mark Luiks, die de abdij hem eertijds verschuldigd was zolang hij zou leven en waarover door hem met abdis en convent een contract is gemaakt, alsmede over de oorkonden en de gang van zaken betreffende de verkoop en over diverse andere kwesties. Uiteindelijk zijn zij hierover vrijwillig overeengekomen, geleid door de raad van verstandige mannen, om een uitspraak te verkrijgen over het contract, de gang van zaken van de genoemde verkoop en over de bewijsstukken betreffende dat contract en meerdere andere zaken. Daartoe heeft Osto volgende oordeelkundige mannen gekozen: meester Wolter, kapelaan van de paus en professor in beide rechten, van de Sint-Servaaskerk, en meester Hendrik, van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht, cantores van beide kerken. Abdis en convent hebben volgende personen gekozen: Michael, scholaster, en Adolf, kanunniken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht. Deze zouden onderzoeken wat zij over het contract, de gang van zaken en bewijsstukken zouden kunnen verklaren, interpreteren en veranderen of corrigeren, indien zij in die onderzochte stukken iets zouden vinden om te verklaren, veranderen of corrigeren. En daarbij beloven beide partijen dat zij zich voortaan aan de verklaring, interpretatie, verandering of correctie door de voornoemde cantores, de scholaster en Adolf moeten houden.
Op de dag die vastgesteld is over de voornoemde zaken, namelijk donderdag na het octaaf van Driekoningen, hebben de genoemde cantores, de scholaster en Adolf met de genoemden te Maastricht in het huis van de scholaster het contract, de werkwijze en de bewijsstukken, opgemaakt over deze zaak en over verschillende andere zaken tussen abdis en convent en Osto, nauwkeurig onderzocht en zij hebben uitgesproken dat het verkoopcontract, de wijze en gang van zaken daarover rechtvaardig en wettig hebben plaatsgevonden, en ook dat de bewijsstukken over deze zaak en een aantal andere zaken tussen partijen juist opgesteld waren, dat er niets in hoefde veranderd of verbeterd te worden en dat Osto van Thorn geen recht heeft om iets te eisen over de voornoemde zaken. De abdis, de dekanes Heilwich en Mechteld, kloosterzusters, en de kanunniken van Thorn waren samen met Osto aanwezig en hebben de genoemde verklaring en interpretatie voor zichzelf en voor het klooster aanvaard en er uit vrije wil en uitdrukkelijk mee ingestemd. Osto heeft zich volledig onderworpen aan het oordeel van de cantores, de scholaster en Adolf en aan de wil en gunst van abdis en convent over alle controversen en betwistingen, zowel feitelijk als rechtelijk, die tot op de huidige dag en uit welke oorzaak dan ook tussen hem en abdis en convent gerezen zijn. En na ontvangst van de vrijgevige begunstiging die abdis en convent aangaande haar weldaden aan Osto hebben verleend door het oordeel van de genoemde cantores, scholaster en Adolf, waarin hij vrijelijk en uitdrukkelijk erkent geheel voldaan te zijn, ziet hij geheel tevreden af van en verwerpt hij iedere actie die hem toekomt of zou kunnen toekomen tegen abdis en convent van Thorn tot op deze dag en hij bevestigt met een plechtige eed, gedaan met de hand en onder aanraking van de heilige evangeliën, dat hij, een ander of anderen, noch abdis en convent noch de vazallen van het convent, de hoevenaars, pachters en andere mannen van abdis en convent, noch hun personen noch hun zaken zal lastig vallen, direct of indirect, zwijgend of verborgen, met raad of met hulp. En hij verplicht zich tot al deze zaken onder de genoemde eed en op straffe van vijftig pond Leuvens, door hem te betalen aan abdis en convent indien hij in de toekomst zou ingaan tegen het voornoemde, waarbij hij voor het geval hij in in gebreke blijft, volgende edelen als borgen aanstelt voor abdis en convent: Walram, heer van Valkenburg en Monschau, Christiaan, heer van Limbricht, ridder, en Otto, zoon van de heer van Born, en elk van hen met volle aansprakelijkheid. Osto heeft bovendien afgezien van de excepties wegens bedrog en dwang, wegens het niet betalen van de koopprijs, en van iedere verdediging van recht en feit, zowel canoniek als civiel, waarmee hij tegen het voorafgaande zou kunnen ingaan.
Walram, heer van Valkenburg en Monschau, Christiaan van Limbricht en Otto, zoon van de heer van Born, nemen de last van de voornoemde borg en verplichting op zich en hebben bezegeld, samen met abdis en convent van Thorn.
Otto, zoon van de heer van Born, heeft het zegel van Christiaan, heer van Limbricht, gebruikt omdat hij geen eigen zegel heeft. Op verzoek van Osto van Thorn hebben ook de voornoemde cantores, de scholaster en Adolf, alsmede Hendrik, deken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht, en Koenraad van Nythusen, kanunnik van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, zijn bloedverwant, die bij alles aanwezig waren, bezegeld.
Gegeven op 19 januari 1289.
Osto van Thorn genaamd van Cuevorde onderwerpt zich aan de uitspraak van de scheidslieden inzake het geschil tussen hem en abdis en convent van de abdij van Thorn betreffende het contract, de oorkonden en de gang van zaken rond de verkoop van een lijfrente van 50 mark Luiks en hij belooft noch de abdis en convent noch hun vazallen, hoevenaars, pachters en andere mannen hierover ooit nog lastig te vallen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 72. Beschadigd.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e-eeuwse hand: Solutione de Oystone. – 2o door 17e-eeuwse hand: Quitancia Oystonis de Thoren capitulo facta super quadam pensione summa perpetuo quitata, 1288. ‒ 3o door 17e-eeuwse hand: T doorgestreept. ‒ 4o door 18e-eeuwse hand: V. ‒ 5o door 18e-eeuwse hand: Q.
Bezegeling: zes uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S4 van Christiaan, heer van Limbricht, ridder, van bruine was, beschadigd. – S7 van Wolter, cantor van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht, van bruine was, beschadigd, met CS7, klassiek intaglio. – S8 van Hendrik, cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van bruine was, licht beschadigd. – S9 van Michiel, scholaster van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S10 van Adolf, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S11 van Hendrik, deken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van bruine was, beschadigd; en vijf bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, Christiaan, heer van Limburg, de abdis van Thorn, het convent van de abdij van Thorn en Koenraad van Nythusen, kanunnik van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht. Voor een beschrijving en afbeelding van S4, S7, S8, S9, S10 en S11, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, respectievelijk 46, 27, 26, 25, 26 en 25.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 71-75, nr. 46, naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 64-66, nr. 72, naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 86, nr. 227.
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVI.

Nummer 59
Godfried, (zoon) van Florens, Boudewijn Caseus en Robert de Moneta, schepenen van Maastricht, maken bekend dat Jan van Cadier en zijn zoon Macharius afstand hebben gedaan van een jaarlijkse cijns van tien schelling Luiks, te ontvangen uit hun huis in Wyck, bij het huis van Maarten de Forum, ten behoeve van Aleid, weduwe van Dirk van Wyck, begijn, en zoveel hebben gedaan dat aan alle eisen is voldaan. Zij hebben beloofd vrijwaring te verstrekken binnen jaar en dag, een rechtmatige klacht af te doen en zoveel penningen te overhandigen aan Aleid over een evenlange tijdspanne als ze van haar hebben ontvangen voor de verkoop, indien deze cijns zou worden uitgewonnen. Ook zullen ze Dirk en Ida, hun kinderen, overhalen om afstand te doen van de cijns zoveel als voldoende zal zijn, wanneer zij tot de jaren des onderscheids zijn gekomen. En om dit te bewerkstelligen heeft Jan zijn zwager, Gozewijn van Itteren, als schuldenaar aangesteld en Robert de Moneta en Jan van Susghen als borgen. De ene helft van de cijns moet worden betaald op 24 juni, de andere met Kerstmis.
Gegeven op 24 april 1288.
Schepenen van Maastricht oorkonden dat Jan van Cadier en Macharius, zijn zoon, afstand hebben gedaan van een jaarlijkse cijns van tien schelling Luiks, gevestigd op hun huis in Wyck (te Maastricht), ten behoeve van Aleid, begijn, weduwe van Dirk van Wyck.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 458.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: Non est datum. – 2o door 15e-eeuwse hand: In Wiich / R. – 3o door 16e-eeuwse hand: 1288 / 367.
Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die niet aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Godfried, zoon van Florens, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S3 van Robert de Moneta, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het niet aangekondigde zegel van Boudewijn Caseus, schepen van Maastricht (LS2). Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 163, en van S3, zie Idem, ‘Maastrichtse schepenzegels’, 174, nr. 36, en 175.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 72-73 (met onvolledige vertaling), nr. 1288.04.24, naar A.
Regesten
Doppler, ‘Schepenbrieven’, 29, nr. 14. – Haas, Chronologische lijst, 84, nr. 223. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 102, nr. 458.
Ontstaan
Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 38 onder Ontstaan.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.

Nummer 60
Rooms-koning Adolf heeft alle schenkingen en giften bevestigd, gedaan aan de abdij van Thorn door graaf Ansfried in Kessel, gelegen in de gouw Maasland, en in Echt, in het bisdom Luik, met alle rechten en toebehoren die Ansfried hield en bezat van het keizerrijk, zoals Adolf heeft opgemaakt uit de privileges die wijlen zijn voorganger, rooms-koning Otto, aan Ansfried heeft verleend. Adolf bevestigt deze privileges en vernieuwt, keurt goed en bekrachtigt ook de privileges die Otto heeft toegestaan en verleend aan Ansfried, die Ansfried op gelijke wijze heeft verleend aan de abdij van Thorn alsof de inhoud hiervan woordelijk in deze oorkonde zou zijn opgenomen. Hij staat abdis en convent van de abdij van Thorn toe dat zij alles wat in deze privileges is uitgedrukt, vreedzaam en rustig bezitten met het recht en de gewoonte zoals de graaf dit gebruikte, zonder om het even welk beletsel.
Adolf heeft bezegeld.
Gegeven te Keulen, op 15 september 1292.
Rooms-koning Adolf bevestigt en hernieuwt de door rooms-koning Otto I bevestigde en hernieuwde schenking door Ansfried te Kessel en Echt aan de abdij van Thorn d.d. 950.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 73. Beschadigd met tekstverlies.
Aantekening op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Littere ratificationis Adulphi, Romanorum regis, bonorum donationis existentium in loco Casallo, s[ito in] pago de Masselant, et in pago de [Ey]ck per Amfridum (sic), comitem, ecclesie Thorensi facte, 1292.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Adolf, rooms-koning, van witte was, zwaar beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 37-38.
Afschrift
B. vóór april 1640, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 21-22, gewaarmerkt afschrift door Jacobus Vrancx, naar A.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 75-76, nr. 47, naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 66-67, nr. 73, naar a.
Regesten
Böhmer-Samanek, Regesten 1273–1313, 38, nr. 84. – Bormans en Halkin, Table Chronologique, XI-2, 436. – Haas, Chronologische lijst, 93, nr. 252.
Ontstaan en samenhang
Voor de hieronder bevestigde oorkonde, zie Collectie Thorn, nr. 1. Op 15 september 1292 zijn door rooms-koning Adolf nog twee andere bevestigings- en hernieuwingsoorkonden verleend aan de abdij van Thorn (zie Collectie Thorn, nrs. 61 en 62), alsmede een vidimus met bevestiging van de oorkonde van de graaf van Gelre op 17 september 1292 (zie Collectie Thorn, nr. 63). De drie bevestigingsoorkonden d.d. 15 september 1292 hebben een nagenoeg gelijkluidend dictaat.
Tekstuitgave
De lacunes in A zijn aangevuld naar B.

Nummer 60
Bonaventura, bisschop van Ceos, wijbisschop van Jan, bisschop van Luik, maakt aan proost, deken en kapittel van Sint-Servaas te Maastricht bekend dat hij, aangedaan door de uitmuntende heiligheid van hun kerkpatroon de heilige Servaas en door hun devotie, één jaar van de opgelegde boete vermindert voor allen die echt berouw hebben en hebben gebiecht, en die op het feest van Sint-Servaas en in het octaaf ervan, op het feest van de bisschoppen Monulfus en Gondulfus en gedurende acht dagen eraan voorafgaand, op de nachtwake en de wijdingsdag van de Sint-Servaaskerk en gedurende de acht daaropvolgende dagen en op de afzonderlijke dagen van de genoemde octaven en ook op de dag van de translatie van Sint-Servaas, uit devotie naar deze kerk komen om de goddelijke gunst van verzoening te vragen.
Gedaan op 24 februari 1289.
Bonaventura heeft bezegeld.
Bonaventura, bisschop van Ceos, wijbisschop van Jan (IV van Vlaanderen), bisschop van Luik, bericht aan proost, deken en kapittel van Sint-Servaas te Maastricht dat hij een aflaat verleent van één jaar aan degenen die na gebiecht te hebben en ter communie te zijn geweest de Sint-Servaaskerk bezoeken op de feesten van de heilige Servaas, Monulfus en Gondulfus, van de kerkwijding en van de overbrenging van de relieken van Sint-Servaas.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 64.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Indulgencia episcopi Leodiensis pro festis sanctorum Seruacii, Monulphi et Gendulphi et eorum octavis (hierna toegevoegd) et dedicacionis ecclesie. – 2° door 15e-eeuwse hand: Indulgencie unius anni / 36 / x/A. – 3° door 17e-eeuwse hand: 22, in capsula episcoporum / excop. num. 6°.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Bonaventura, bisschop van Ceos en wijbisschop van Luik, van bruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels’, nr. 13.
Afschrift
B. eerste helft 17e eeuw (vóór 1648), Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 11 (cartularium) = Cartularium ecclesiae collegialis Sancti Servatii Traiecti ad Mosam, tomus primus, pontificalia et episcopalia, fol. 6r-7r, onder caput: Episcopalia, en onder de rubriek: Indulgentia episcopi Leodiensis pro festis sancti Seruatii, sanctorum Monulphi et Gondulphi et eorum octavis et dedicationis ecclesie, afschrift geauthenticeerd door Hendrik Lenssens, kapittelsecretaris en openbaar notaris, geadmitteerd door de Raad van Brabant, naar A.
Uitgave
a. Bock en Willemsen, Antiquités sacrées, Appendices, nr. 3 (gedateerd 1289 maart 8), naar A.
Regesten
Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 263-264, nr. 221 (gedateerd 1289 maart 8). – Haas, Chronologische lijst, 86, nr. 228. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 55, nr. 64.
Ontstaan en samenhang
Voor de redactio van onderhavige oorkonde is gebruik gemaakt van de oorkonde d.d. 1284 januari 29, waarin vier aartsbisschoppen en vijftien bisschoppen een aflaat verlenen (zie Collectie Sint-Servaas, nr. 51). Voor de aflaatverleningen aan het Sint-Servaaskapitttel, zie Koldeweij, Der Gude Sente Servas, 6-8, met afbeelding van onderhavige oorkonde.
Datering
Het gebruik van de paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.

Nummer 61
Rooms-koning Adolf heeft alle schenkingen en giften bevestigd, gedaan aan de abdij van Thorn door wijlen graaf Ansfried in Medemblik en in het graafschap Friesland, in de plaats die Nedermaasland wordt genoemd, in het bisdom Utrecht, met alle rechten en toebehoren die Ansfried hield en bezat van het keizerrijk, zoals Adolf heeft opgemaakt uit de privileges die wijlen rooms-koning Otto aan Ansfried heeft verleend. Adolf bevestigt deze privileges en vernieuwt, keurt goed en bekrachtigt ook de privileges die Otto heeft toegestaan en verleend aan Ansfried, die Ansfried op gelijke wijze heeft verleend aan de abdij van Thorn alsof de inhoud hiervan woordelijk in deze oorkonde zou zijn opgenomen. Hij staat abdis en convent van de abdij van Thorn toe dat zij alles wat in deze privileges is uitgedrukt, vreedzaam en rustig bezitten met het recht en de gewoonte zoals de graaf dit gebruikte, zonder om het even welk beletsel.
Adolf heeft bezegeld.
Gegeven te Keulen, op 15 september 1292.
Rooms-koning Adolf bevestigt abdis en convent van Thorn in het bezit van de goederen te Medemblik, in het graafschap Friesland en in Nedermaasland die graaf Ansfried aan de abdij had gegeven na deze zelf van rooms-koning Otto III te hebben ontvangen.
Originelen
A1. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 74-1.
A2. Ibidem, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 74-2.
Uitgave
a. Dijkhof, OHZ V, 235-236, nr. 2749, naar A1 en A2.

Nummer 61
Bruno en Levalus, schepenen van Maastricht, maken bekend dat zij als schepenen aanwezig waren toen Florens, hun medeschepen, een jaarlijkse cijns van zes penning heeft gekocht van Reinier, zoon van Frank Proost, en diens zoon Jan, die zij ontvangen uit het huis waar vrouwe Bela van Haasdal in woont, buiten de Minderbroederspoort; ook drie penning en één obool en een kwart van een kapoen, die zij jaarlijks ontvangen uit het huis, genaamd van Linne. Zij hebben in naam van en ten behoeve van abt en convent van Val-Dieu afstand gedaan van deze goederen en er van afgezien zodat aan alle eisen is voldaan. Zij hebben beloofd vrijwaring te verstrekken binnen jaar en dag en een rechtmatige klacht af te doen, zoals in dergelijke gevallen gebruikelijk. En om dit te bewerkstelligen hebben zij als onderpand een jaarlijkse cijns van acht penning met een halve kapoen op het huis van Jan Nagels gevestigd.
Gegeven op 15 september 1289.
Schepenen van Maastricht oorkonden dat Florens, hun medeschepen, een jaarlijkse cijns van zes penning, gevestigd op een huis waarin vrouwe Bela van Haasdal woont, gelegen buiten de Minderbroederspoort (te Maastricht), heeft gekocht van Reinier, zoon van Frank Proost, en diens zoon Jan, alsmede een jaarlijkse cijns van drie penning, één obool en een kwart van een kapoen, te ontvangen uit het huis, genaamd van Linne. Reinier en Jan hebben afstand gedaan van deze goederen ten behoeve van de abdij van Val-Dieu (te Aubel).
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 459.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Littere Vallis Dei sigellate (aldus) sigellis (aldus) scabinorum Traiectensium super censu acquisito supra domum, sittam (aldus) iuxta fratres Minores in Traiecto, ad opus dicte Vallis Dei. – 2o door 15e-eeuwse hand: R. / c 23. – 3o door 16e-eeuwse hand: 288 / 1289.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat niet aangekondigd is, namelijk: S2 eerste zegel van Levalus (de Lata Platea), schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het niet aangekondigde zegel van Bruno (supra Domum), schepen van Maastricht (LS1). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, zie Venner, ‘Maastrichtse schepenzegels’, 176, nr. 42, en 177.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 74-75 (met onvolledige vertaling), nr. 1289.09.15, naar A.
Regesten
Doppler, ‘Schepenbrieven’, 29-30, nr. 15. – Haas, Chronologische lijst, 87, nr. 231. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 102, nr. 459.
Ontstaan
Onderhavige oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert voor de abdij van Val-Dieu te Aubel d.d. 1289 november 15 (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 62), voor de Broederschap der kapelanen van Sint-Servaas te Maastricht d.d. 1290 januari 28 (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 63), een priester te Maastricht d.d. 1290 mei 26 (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 64) en voor het Sint-Servaaskapittel te Maastricht d.d. 1290 november 8 (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 65). Bijgevolg kan deze scriptor worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.

Nummer 62
Rooms-koning Adolf heeft het welwillende privilege, de vrijheden en rechten bevestigd, verleend aan de abdij van Thorn door wijlen rooms-koning Hendrik inzake de markt, tol en het rechtsgebied van Thorn én de kerken van Beek, Hemert en Avezaath, met alle nadere bepalingen alsof de inhoud hiervan woordelijk in deze oorkonde zou zijn opgenomen, vernieuwd, goedgekeurd en bekrachtigd.
Adolf heeft bezegeld.
Gegeven te Keulen, op 15 september 1292.
Rooms-koning Adolf bevestigt en hernieuwt de vrijheden en rechten door rooms-koning Hendrik II aan het klooster van Thorn geschonken inzake de markt, de tol en het rechtsgebied van Thorn en de kerken van Beek, Hemert en Avezaath.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 75. Beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Auesate. – 2o door 17e-eeuwse hand: Confirmatio Adolphi, Romanorum regis de mercatu [in] Thoren per Henricum, imperatorem, concesso ac eciam iur[a] ecclesiarum de Beeck, Hamerick et Auezaet; V.
Bezegeling: één bevestigingsplaats voor het aangekondigde zegel van Adolf, rooms-koning (SD1).
Uitgaven
a. Lünig, Das Teutsche Reichs-Archiv, XI, 920, nr. 73, naar A. – b. Wolters, Notice historique Thorn, 99-100, nr. 15, naar a. – c. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 78-79, nr. 49, naar A. – d. Habets, Archieven Thorn, 69, nr. 75, naar c.
Regesten
Böhmer-Samanek, Regesten 1273–1313, 39, nr. 86. – Haas, Chronologische lijst, 94, nr. 254.
Ontstaan en samenhang
Voor de hieronder bevestigde oorkonde, zie Collectie Thorn, nr. 4. Op 15 september 1292 zijn door rooms-koning Adolf nog twee andere bevestigings- en hernieuwingsoorkonden verleend aan de abdij van Thorn (zie Collectie Thorn, nrs. 60 en 61), alsmede een vidimus met bevestiging van de oorkonde van de graaf van Gelre op 17 september 1292 (zie Collectie Thorn, nr. 63). De drie bevestigingsoorkonden d.d. 15 september 1292 hebben een nagenoeg gelijkluidend dictaat.
Tekstuitgave
De lacunes in A zijn aangevuld naar druk c.

Nummer 62
Florens, Olbert en Bruno, schepenen van Maastricht, maken bekend dat Reinier van Trappis, Ida, zijn echtgenote, en hun kind afstand hebben gedaan van een jaarlijkse cijns van veertig schelling Leuvens en zes kapoenen, te ontvangen uit het huis waar Gillis Cumene in woont, ten behoeve van abt en convent van Val-Dieu en er van afgezien zodat aan alle eisen is voldaan. Zij hebben beloofd vrijwaring te verstrekken binnen jaar en dag en een rechtmatige klacht af te doen, zoals in dergelijke gevallen gebruikelijk.
Gegeven op 15 november 1289.
Schepenen van Maastricht oorkonden dat Reinier van Trappis, Ida, zijn echtgenote, en hun kind afstand hebben gedaan van een jaarlijkse cijns van veertig schelling Leuvens en zes kapoenen, gevestigd op het huis waar Gillis Cumene in woont, ten behoeve van de abdij van Val-Dieu (te Aubel).
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 460.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: De domo bommis / q 23. – 2o door 16e-eeuwse hand: 1289.
Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die niet aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Florens, (zoon van wijlen Gozewijn Rufus), schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S2 van Olbert Colsop, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het niet aangekondigde zegel van Bruno (supra Domum), schepen van Maastricht (LS3). Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 164, en van S2, zie Idem, ‘Maastrichtse schepenzegels’, 174, nr. 32, en 175.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 75, nr. 1289.11.15 (met onvolledige vertaling), naar A.
Regesten
Doppler, ‘Schepenbrieven’, 30, nr. 16. – Haas, Chronologische lijst, 87, nr. 232. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 102, nr. 460.
Ontstaan
Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 61 onder Ontstaan.

Nummer 63
Adolf, rooms-koning, maakt bekend dat hij de hieronder geschreven oorkonde heeft gezien en gehoord die niet is doorgehaald noch uitgewist noch in enig onderdeel verdacht is, bezegeld door Reinald, graaf van Gelre, Willem, heer van Horn, Walram, heer van Valkenburg, Gozewijn, heer van Born, Gerard van Batenburg en Dirk, voogd van Roermond, en met de volgende inhoud:
‒ ‒ ‒ (hierna volgt de tekst van Van Synghel, DONB, nr. 1282.12.12).
Adolf, rooms-koning, hecht op verzoek van abdis en convent van de abdij van Thorn zijn goedkeuring aan het bovenstaande zoals dit naar behoren lijkt te zijn gedaan, keurt de oorkonde, bezegeld met de genoemde zegels en overgedragen aan de abdij, op alle punten goed, bevestigt deze en versterkt ze door de bevestiging van zijn majesteitszegel.
Gegeven te Keulen, op 17 september 1292.
Rooms-koning Adolf vidimeert en bevestigt op verzoek van abdis en convent van de abdij van Thorn de oorkonde van Reinald I, graaf van Gelre, d.d. 1282 december 12, inzake de afstand van rechten op belastingen en beden door Willem II, heer van Horn (en Altena), als voogd van het land van Thorn.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 76.
Uitgave
a. Van Synghel, DONB, nr. 1292.09.17, zie http://www.donb.nl/database/weergave/oorkonde/12920917uitgaveDONB2011, naar A.

Nummer 63
Jan Suevus, Florens en Frank, schepenen van Maastricht, maken bekend dat Herbert van de Nieuwstraat, zijn echtgenote en hun kinderen afstand hebben gedaan van een jaarlijkse rente van dertig schelling Luiks ten behoeve van heer Dirk van Eynenberg, heer Udo, kanunnik van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht, heer Lambert van Tweebergen en heer Lambert Grinart, ridders, procuratoren van het altaar dat wijlen Godfried van Scherwier heeft gesticht en dat ze er van hebben afgezien zodat aan alle eisen is voldaan. De ene helft van deze rente moet worden betaald op 24 juni, de andere op Kerstmis. Van deze rente zal twintig schelling als allodiale goederen uit de helft van de woning van de kinderen van wijlen Herbert van Tweebergen worden ontvangen, de resterende tien schelling Luiks uit het huis van wijlen Maniard, gelegen aan de (Maas)brug, en dit zonder in de toekomst enig gewin te ontvangen of betalen. Indien de genoemde goederen worden uitgewonnen, is Herbert gehouden vrijwaring te verstrekken en een rechtmatige klacht af te doen gedurende jaar en dag, en zoveel penningen te overhandigen als hij over een evenlange tijdspanne van de procuratoren heeft ontvangen als de goederen worden uitgewonnen. Voor al deze bedingen heeft hij de schepen Jan Suevus, diens zoon Hendrik, Gozewijn Morin en Boudewijn, zoon van Boudewijn Caseus, als borgen aangesteld om op hun eigen kosten in een huis te gaan liggen volgens het gebruik van de stad Maastricht. En indien zij bij andere zekerheidsstellingen zouden zijn betrokken, dan zullen zij andere geschikte personen in hun plaats aanstellen; en wanneer zij daar gedurende twee weken hebben ingelegen, dan zullen de procuratoren op kosten van de debiteur het tekort van diegenen die inliggen, tegen rente kunnen lenen; en indien één van de borgen binnen twee weken zou overlijden, dan zal Herbert iemand anders in plaats van de overledene aanstellen en zal zijn vader gehouden zijn het tekort van Boudewijn aan te vullen, en dit alles onder verbeurte van een geldboete.
Gegeven op 28 januari 1290.
Schepenen van Maastricht oorkonden dat Herbert van de Nieuwstraat, zijn echtgenote en hun kinderen afstand hebben gedaan van een jaarlijkse rente van dertig schelling Luiks, waarvan twintig schelling gevestigd is op het halve huis van de kinderen van wijlen Herbert van Tweebergen en tien op het huis van Maniard, gelegen aan de Maasbrug te Maastricht, ten behoeve van Dirk van Eynenberg, Udo, kanunnik van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht, Lambert van Tweebergen en Lambert Grinart, ridders, procuratoren van het altaar dat wijlen Godfried van Scherwier heeft gesticht.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002H, archief Broederschap der kapelanen van Sint-Servaas te Maastricht, 1139-1797, inv. nr. 144.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e-eeuwse hand: Nota quod cum ista littera et cum (hierna doorgestreepte a) alia requiruntur nisi solum XXX solidi bone monete. – 2o door 17e-eeuwse hand: Duobus Montibus.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat niet aangekondigd is, namelijk: S1 van Jan Suevus, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd; en twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de niet aangekondigde zegels van Florens, (zoon van wijlen Gozewijn Rufus), en Frank (van Rufus Clippeus), schepenen van Maastricht (LS2 en LS3). Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 162.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgaven
a. Willemsen, ‘Inventaire’, 187-188, nr. 18, naar A. – b. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 75-77 (met onvolledige vertaling), nr. 1290.01.28, naar A.
Regesten
Doppler, ‘Schepenbrieven’, 30-31, nr. 17. – Haas, Chronologische lijst, 87, nr. 233. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 219, nr. 144.
Ontstaan
Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 61 onder Ontstaan.
Datering
Het gebruik van de paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.

Nummer 64
Jan, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, maakt bekend dat hij de jaarcijnzen bij Berkt in de parochie Bergeijk, oplopend tot twintig schelling of minder, waarover hij een geschil had met abdis en convent van de abdij van Thorn, voor eeuwig aan hen overdraagt, behoudens het recht dat hij heeft in de voornoemde parochie. Daarom beveelt hij zijn ontvangers van de cijnzen en al zijn andere functionarissen om abdis en convent vredig van de cijnzen te laten genieten.
Gegeven op 15 september 1293.
Jan I, hertog van Brabant, schenkt aan abdis en convent van de abdij van Thorn de jaarcijnzen in de parochie Bergeijk, waarover hij met hen een geschil had.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 78.
Uitgave
a. Camps, ONB I, 607-608, nr. 500, naar A.

Nummer 64
Boudewijn Caseus, Jan Suevus en Florens, schepenen van Maastricht, maken bekend dat ten overstaan van hen Arnoud, werkmeester, zijn echtgenote en hun kinderen afstand hebben gedaan van een jaarlijkse cijns van twintig schelling Luiks ten behoeve van Garsilius, priester van de Sint-Joriskapel te Maastricht, of aan wie Garsilius deze cijns zou hebben afgestaan om deze te innen; en ze hebben ervan afgezien zodat aan alle eisen is voldaan op een dusdanige manier dat in de toekomst geen verdere heffing uit deze cijns kan worden gevraagd of betaald. Deze cijns zal elk jaar worden ontvangen uit het huis dat van Hendrik Hellincharst was, gelegen tussen het huis van wijlen Jacob Tuttentut en Nicola van Vondere, de ene helft op twee februari en de andere op één augustus. Zij hebben onder verband van al hun goederen beloofd vrijwaring te verstrekken gedurende jaar en dag en een rechtmatige klacht af te doen, zoals in dergelijke zaken gebruikelijk, en over het voorgaande naar burgerlijk recht terecht zal staan als een leek. Indien deze cijns echter zou worden uitgewonnen, dan zal Arnoud als schadevergoeding één mark Luiks aan Garsilius geven. En over alle bedingen hebben zij de schepen Jan Suevus, Lodewijk, zoon van de schepen Boudewijn Caseus, Wijnand Peret en Jan, zoon van Arnoud, wercmeister, als borgen aangesteld.
De schepenen hebben bezegeld.
Gegeven op 26 mei 1290.
Schepenen van Maastricht oorkonden dat Arnoud, werkmeester, zijn echtgenote en hun kinderen afstand hebben gedaan van een jaarlijkse cijns van twintig schelling Luiks, gevestigd op het huis dat van Hendrik Hellincharst was (te Maastricht), ten behoeve van Garsilius, priester van de Sint-Joriskapel te Maastricht.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 461.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: De XXti solidis pertinentibus ad festum transfiguracionis. 20. – 2o door 15e-eeuwse hand: Circa Atrium / 284 / m 43. – 3o door 15e-eeuwse hand: 1290.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S2 van Jan Suevus, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd; en twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Boudewijn Caseus en Florens, (zoon van wijlen Gozewijn Rufus), schepenen van Maastricht (LS1 en LS3). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 162.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 77-78 (met onvolledige vertaling), nr. 1290.05.26, naar A.
Regesten
Doppler, ‘Schepenbrieven’, 31-32, nr. 18. – Haas, Chronologische lijst, 88, nr. 234. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 103, nr. 461.
Ontstaan
Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 61 onder Ontstaan.
Lokalisering
Blijkens één van de dorsale aantekeningen is de woning van Hendrik Hellincharst gelegen nabij het Vrijthof te Maastricht.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.
Nummer 65
Guda, abdis van Thorn, maakt bekend dat Jan van Leveroy en zijn zussen Erkenrade en Margareta in haar tegenwoordigheid middels de raad en bepaling van eerbare en verstandige mannen, namelijk Dirk, voogd van Roermond, Gerard, heer van Karken, Gerard van Uitwijk, ridders, en van hun andere gemeenschappelijke bloedverwanten een overeenkomst hebben gesloten inzake de verdeling van de erfgoederen te Leveroy, die zij van de abdis of het convent in cijns, pacht en als keurmedig houden, te Weert en elders, die hen na de dood van hun ouders krachtens erfopvolgingsrecht zijn toegevallen. Jan heeft beloofd het eigendomsrecht en bezit van die goederen te houden zoals hij die van het klooster houdt. Hij belooft nu te goeder trouw en verplicht zich door deze oorkonde dat hij en zijn erfgenamen jaarlijks aan zijn zussen Erkenrade en Margareta wegens hun aandeel in de eerder genoemde goederen die hen toekomen krachtens het erfopvolgingsrecht, een jaarlijkse eeuwigdurende cijns van één mark Luiks uit de molen en andere goederen van Leveroy te geven, die hij aan elk van de zusters volgens hun vrije wilsbeschikking erfelijk onder iedere titel van vervreemding kan overdragen, onder voorbehoud van elk recht van de hof van de abdij te Thorn, aan wie dan ook. Ook zal Jan aan Erkenrade en Margareta, zolang zij leven, jaarlijks vier mark Luiks en twaalf malder rogge Wessemse maat leveren, die hij afgemeten in eigen zakken over de Maas of op de veerplaats, Ool genoemd, op zijn eigen kosten, vervoer en risico zal leveren op de hierna vastgelegde tijdstippen. Bovendien zal Jan aan Erkenrade en Margareta jaarlijks en erfelijk drie mark Luiks minus vijf schelling betalen, die krachtens het erfopvolgingsrecht afkomstig zijn van de erfenis van hun overleden broer Rutger, op een dusdanige manier dat het totaal van het voornoemde geld en de rente van de genoemde inkomsten in drie gelijke delen in drie termijnen, op elf november, met Kerstmis en met Pasen, elk jaar door Jan zullen worden betaald uit zijn goederen te Leveroy, de molen en alle andere toebehoren die van de abdij worden gehouden. Verder is overeengekomen tussen Jan en zijn zussen dat, indien Erkenrade of Margareta overlijdt, de helft van die vier mark en twaalf malder rogge waarvan zij levenslang het vruchtgebruik heeft, zal toevallen aan Jan of zijn erfgenamen; de andere helft, twee mark en zes malder rogge, is voor de overblijvende zuster, zolang ze leeft. Indien de overblijvende zuster sterft, dan zal haar vier mark en twaalf malder rogge met de zes malder en twee mark die door de overleden zuster aan Jan waren nagelaten, waarvan zij levenslang het vruchtgebruik had, erfelijk aan Jan en zijn erfgenamen toevallen. En voor de betaling van de genoemde afdrachten door Jan en ter zekerstelling voor zijn zussen dienen de molen en zijn andere goederen te Leveroy met al hun toebehoren, zoals boven vermeld. Jan verbindt dit als onderpand of hypotheek op deze wijze dat, indien hij op enige wijze nalatig zal zijn in de genoemde betaling, dat dan zijn zussen naar de genoemde goederen van Leveroy mogen gaan en ze in beslag nemen, houden, bezitten en de vruchten en opbrengsten ervan mogen heffen tot hen volledige genoegdoening is gedaan over het genoemde geld en inkomsten, nadat in alles in rechte is gedaan in de hof van de abdij te Thorn waar de goederen van Leveroy onder vallen. En Jan zelf mag de genoemde goederen van Leveroy en de molen met zijn toebehoren niet bezwaren, verkopen of op enige andere wijze vervreemden zonder hun uitdrukkelijke toestemming en vrije wil, onder voorbehoud van het recht van de abdij van Thorn in alle bovengenoemde zaken.
Gedaan te Ool, op 20 januari 1294, in aanwezigheid van Dirk, voogd van Roermond, Gerard, heer van Karken, heer Gerard van Uitwijk, H. de Baye, heer Gijsbert van Baarle, Levallus van Baexem, ridders, Jan, pastoor van Thorn, alsmede Jan Rossel, Dibbold van Thorn, Herman van Dale, Godfried van Robrughe, Arnoud van Bokel en Rutger van Venne, schepenen van Thorn, en andere geschikte en betrouwbare getuigen, hiertoe geroepen en gevraagd.
Guda, abdis van Thorn, heeft bezegeld en Dirk, voogd van Roermond, en Gerard, heer van Karken, hebben op verzoek van Jan van Leveroy en zijn zussen bezegeld.
Guda (van Rennenberg), abdis van Thorn, maakt de verdeling bekend tussen Jan van Leveroy en zijn zussen Erkenrade en Margareta inzake de erfgoederen die zij te Leveroy, Weert en elders van de abdij in cijns, pacht en keurmede houden.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Afschrift
B. 1315 mei 23, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 77, vidimus door de gardiaan van de minderbroeders en de prior van de predikheren te Maastricht, naar [A].
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 80-83, nr. 51, naar B (gedateerd 1293 januari 20). – b. Habets, Archieven Thorn, 70-71, nr. 77 (gedateerd 1293 januari 20), naar a.
Regest
Niet voorhanden.
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Nummer 65
Frank van Rufus Clippeus en Bruno supra Domum, schepenen van Maastricht, maken bekend dat zij als schepenen aanwezig waren toen Reinier de Mosa, zijn echtgenote en hun kinderen afstand hebben gedaan van een jaarlijkse cijns van twintig schelling Luiks ten bate van zes altaren in de Sint-Servaaskerk te Maastricht, namelijk het altaar onder het kruis, dat in de crypte, in het midden van de kerk, van de heilige Nicolaas, op het nieuwe werk en van de heilige Laurentius, en ze hebben ervan afgezien zodat aan alle eisen is voldaan. Dit bedrag moet elke jaar worden geïnd zonder verdere heffing te geven of ontvangen uit het huis van Jutta, weduwe van Wijnand, wisselaar, gelegen op de Munt, de ene helft op Kerstmis en de andere op 24 juni. Zij hebben beloofd vrijwaring te verstrekken gedurende jaar en dag en elke rechtmatige klacht af te doen, zoals gebruikelijk, en indien deze cijns zou worden uitgewonnen, zullen zij aan de kapelanen van de altaren zoveel penningen overhandigen over een evenlange tijdspanne als Reinier zou hebben ontvangen; en Reinier zal zijn broer Giso, wanneer deze uit den vreemde zal zijn teruggekeerd, ertoe brengen om van deze cijns, indien hij daar nog enig recht op heeft, afstand te doen ten behoeve van de zes altaren. Om al deze bedingen en voorwaarden te bewerkstelligen, heeft Reinier al zijn goederen als onderpand gesteld en Gerard van Boxberg, zijn oom, en Gijsbert, zoon van Gerard van Boxberg, als borgen aangesteld, onder verband van al hun goederen, en dit alles onder verbeurte van een geldboete.
Gegeven op 8 november 1290.
Schepenen van Maastricht oorkonden dat Reinier de Mosa, zijn echtgenote en hun kinderen afstand hebben gedaan van een jaarlijkse cijns van twintig schelling Luiks, gevestigd op het huis van Jutta, weduwe van Wijnand, wisselaar, gelegen op de Munt (te Maastricht), ten bate van zes altaren in de Sint-Servaaskerk te Maastricht.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002H, archief Broederschap der kapelanen van Sint-Servaas te Maastricht, 1139-1797, inv. nr. 145.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Littera de XX solidis ad domum supra Monetam (slechts onder kwartslamp leesbaar).
Bezegeling: twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de niet aangekondigde zegels van Frank van Rufus Clippeus en Bruno supra Domum, schepenen van Maastricht (LS1 en LS2).
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 79-80 (met onvolledige vertaling), nr. 1290.11.08, naar A.
Regesten
Willemsen, ‘Inventaire’, 188-189, nr. 19. – Doppler, ‘Schepenbrieven’, 33, nr. 20. – Haas, Chronologische lijst, 89, nr. 237. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 219, nr. 145.
Ontstaan
Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 61 onder Ontstaan.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.
Nummer 66
Raas van Gavere, heer van Liedekerke en Breda, verklaart dat hij, om alle tweedracht en twist op te lossen die tussen hem en jonkvrouwe Agnes en haar zoon, Wouter van Zottegem, is gerezen en nog zal rijzen over de heerlijkheid en het gerecht van Hulten, aan hen en hun nakomelingen toestaat en gunt dat zij altijd overal binnen de grenzen van Hulten gerechtigd zijn om alle heerlijke rechten, rechtsmacht en geldelijke inkomsten die daar vervallen of opgelegd mogen worden tot honderd schelling Leuvens en daaronder te hebben. Wat daarboven wordt opgelegd, zal Raas en zijn nakomelingen hebben, behalve dat alle mannen en laten van Hulten en al degenen die daarbinnen wonen en zullen wonen, onbelast, los en vrij zullen zijn van alle beden, belastingen, aandeel in de kosten, diensten en karweien die aan hem of zijn nakomelingen betaald of gedaan moeten worden, behoudens de algemene landweer. Agnes, haar zoon Wouter en haar nakomelingen zullen van die van Hulten de bede, belastingen, het aandeel in de kosten en de diensten heffen en hebben zoals Raas die van zijn andere lieden heft en heeft.
Raas van Gavere heeft bezegeld, evenals zijn oom, Arnoud van Herselt, zijn broer Jan en zijn neef Raas Mulard.
Arnoud, Jan en Raas hebben op verzoek van Raas van Gavere bezegeld, 12 maart 1294.
Raas II van Gavere, heer van Liedekerke en Breda, erkent dat Agnes van Zottegem en Wouter, haar zoon, in de heerlijkheid Hulten de lage rechtsmacht bezitten tot 100 schelling Leuvens en dat de inwoners van Hulten hun ook bede en dienst verschuldigd zijn, behoudens de gemene landweer.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Afschrift
B. 16e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 63, naar [A].
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 914-916, nr. 1334, naar A.

Nummer 66
(Tekst van de oorkonde van Hendrik V, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 3).
Deken en kapittel van Sint-Servaas te Maastricht hebben het bovenstaande afschrift laten maken en bezegeld met hun zegel ten zaken opdat zij het origineel van het privilege niet zouden moeten doorgeven langs gevaarlijke wegen.
Gedaan op 16 december 1290.
Deken en kapittel van Sint-Servaas te Maastricht geven een afschrift van de oorkonde van rooms-koning Hendrik V d.d. 1109.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 44.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Copia privilegii imperialis. – 2o door 16e-eeuwse hand: De iurisdictione dominorum in familiam et [***]. – 3o door 15e-eeuwse hand: L IIII / R. / III. – 4° door 16e-eeuwse hand: De dato [1]290, sabato post Lucie / 1290. – 5° door 17e-eeuwse hand: anno 1109 / in capsula imperialium.
Bezegeling: één bevestigingsplaats voor het aangekondigde zegel ten zaken van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht (LS1).
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 265, nr. 224. – Haas, Chronologische lijst, 89, nr. 238. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 52, nr. 44.
Samenhang
Voor de getransumeerde oorkonde van rooms-koning Hendrik V d.d. 1109, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 3.

Nummer 67
Guda, abdis van Thorn, maakt bekend dat zij vanwege het godshuis van Thorn aan Arnoud van der Biestraten het goed te Gilze heeft vererfd, dat Jacob, deken van Hilvarenbeek, aan de kapelanie te Thorn heeft gegeven, en wel ten behoeve van zijn kleinkind tegen een jaarlijkse betaling van vijf sester rogge Bredase maat en twintig schelling van het soort geld dat de heer van het land neemt, herengeld genoemd. Dit alles op voorwaarde dat Arnoud de cijns van het goed zal geven vanwege het godshuis van Thorn te Schinnen of onder welke hof het ook valt.
En opdat dit pand voor eeuwig goed genoeg moge blijven en om de cijns van dit goed te beschermen, heeft Arnoud er een huis en hof en wat daarbij hoort aan toegevoegd alsmede 3½ bunder verkregen land dat daarbij ligt, dat hij mede ingezet heeft als het andere.
En zou het zo zijn dat men het goed in andere handen zou doen overgaan, dan moet dit gebeuren met twintig schelling herengeld en met de cijns van de hof. De vijf sister rogge en de twintig schelling herengeld zal Arnoud of degene die het goed houdt, telkens betalen op 2 februari.
Abdis en convent hebben bezegeld, evenals Jacob, deken van Hilvarenbeek, Zegebert van Ulvenhout en Wouter van den Houte, leenmannen van de heer van Breda, en Gerard Naelde en Jan van Unen, schepenen van Breda, op 26 oktober 1297.
Guda (van Rennenberg), abdis van Thorn, geeft aan Arnoud van der Biestraten het goed te Gilze, eerder door Jacob, deken van Hilvarenbeek, aan de kapelanie te Thorn geschonken, tegen een jaarlijkse cijns van vijf sister rogge die tevens gevestigd wordt op Arnouds huis en hof met 3½ bunder land én het herengeld van twintig schelling.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 79.
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 1022-1024, nr. 1381, naar A.

Nummer 67
Gerhard, proost van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht, maakt bekend dat de kerkfabriek ten onder gaat tenzij een snelle redding wordt verricht. Deze kerk heeft de heiligste relieken van de heilige Servaas en van vele andere heiligen ontvangen en in het distributiekoord opgenomen, die eerbiedwaardig worden bewaakt en bezocht vanuit verschillende delen van de wereld. Omdat de ornamenten van de kerk bijna waren verteerd door roest en de rest door de langdurige vijandigheid tot niets was gereduceerd, en omdat het nodig is dat andere opnieuw moeten worden gerestaureerd, hebben deken en kapittel voor het herstel unaniem besloten om na het overlijden van een kanunnik de inkomsten van de prebende van het eerste jaar aan de overledene toe te kennen, wat gewoonlijk het jaar van de overledene wordt genoemd, en de inkomsten van het tweede jaar toegewezen aan de kerkfabriek voor de restauratie en ondersteuning van de voorgaande zaken. Omdat de goddelijke eredienst getrouw moet worden uitgebreid, hebben deken en kapittel deze bepaling aan Gerhard aangeboden en bij hem aanbevolen, daarbij verzoekend om hier zijn goedkeuring aan te verlenen. Gerhard, die het vaderlijk recht van de Sint-Servaaskerk uitoefent, komt tegemoet aan dit verzoek omdat het de plicht is van prelaten om zich hiervoor tot het uiterste in te spannen, zodat de kerken die zij besturen krachtig blijven en in waardigheid en eer worden verheven. En omdat het vroom is vastgesteld, stemt Gerhard in met de bepaling inzake de toekenning van de prebende en hecht er zijn goedkeuring aan met de woorden: ‘het is goed voor een oordeelkundige persoon om de zaken te volgen die eervol zijn en de meeste vruchten schijnen af te werpen’.
Gerhard heeft bezegeld.
Gedaan en gegeven te Parijs, op 3 januari 1291.
Gerhard, proost van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht, oorkondt dat hij het kapittelbesluit goedkeurt om de prebende van het tweede jaar na het overlijden van een kanunnik aan de kerkfabriek toe te kennen.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Afschriften
B. 1291 februari 20, Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 122, vidimus door rooms-koning Rudolf I, naar [A]. – C. tweede helft 14e eeuw, Ibidem, idem, inv. nr. 10 (cartularium) = [Liber privilegiorum], fol. 37r-37v (= nieuwe fol. 49r-49v), nr. 114, onvolledig (enkel invocatio), naar B. – D. 17e eeuw, Ibidem, idem, inv. nr. 13 (cartularium) = [Liber privilegiorum et bonorum], fol. 98r-99r, onder de rubriek: Constituitur seu annuitur et confirmatur annus fabrice ut ante fol. 97, anno 1293, mogelijk naar A. – [E]. niet voorhanden, maar bekend uit F, cartularium van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht = Liber A, fol. 111v. – F. vóór 1768, Ibidem, toegangsnr. 22.001A, Handschriftencollectie (voormalig) Gemeentearchief Maastricht, 14de-20ste eeuw, inv. nr. 199a (cartularium) = Diplomata Trajectensia de anno 800 ad 1664, p. 10-11, onder de rubriek: Annuitur et confirmetur annus fabrice a preposito Sancti Servatii ut ille relictus sit a capitulo ad perpetuum, den 9 januarii 1293, gewaarmerkt afschrift door G.J. Lenarts, stadssecretaris van Maastricht, mogelijk naar D.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
De Borman, ‘Notice’, 53. – Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 265, nr. 225.
Datering
Het gebruik van de paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Samenhang en tekstuitgave
De tekst is uitgegeven op basis van B. Voor het vidimus door rooms-koning Rudolf I d.d. 1291 februari 20, zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 68.
Nummer 68
Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn, alsmede Jacob, pastoor van Gilze, maken aan Hugo, bisschop van Luik, en aan zijn plaatsvervangers bekend dat zij met deze oorkonde verklaren dat Guda en haar voorgangsters in de abdij van Thorn zolang men zich kan heugen in de parochie van de moederkerk van Gilze, waarvan het patronaatsrecht aan de abdis toekomt, tot nu toe vredig zowel de novale als oude grote tienden bezitten, met uitzondering van de tienden van een hoeve, genaamd Kerkland, in deze parochie, alsmede van de plaatsen Molenschot, Chaam en Bavel, de bijkerken van de kerk van Gilze, en van de bijbehorende plaatsen Lijndonk en Tervoort, en ook de grote tienden, zowel de novale als de oude, van Ginneken, de bijkerken van Gilze, namelijk van Ulvenhout, Galder, Notsel, Klein Ulvenhout en IJpelaar. Het convent heeft sinds de laatste 28 jaar vreedzaam zowel de oude als de novale grote tienden van Mertersem bezeten, de appenditiën van de kerk van Gilze, met uitzondering van de tienden van Effen, Burgst, Overveld en van één hoeve, genaamd Kerckelandt, bezitting van Mertersem, alsmede twee derden van de oude en novale grote tienden van Etten, afhangend van de kerk van Gilze, en ook de oude en novale grote tienden van Sprundel. De pastoor van Gilze en zijn voorgangers hebben van oudsher voor hen en hun plaatsvervangers het volgende gehad en zijn daarmee tevreden geweest: de kleine tiend in de parochie van de moederkerk van Gilze en haar bijkerken, namelijk van Ginneken en Mertersem, én zowel de novale als de oude grote tienden uit de hoeven Kerckenlandt bij Gilze en Overveld, en van de plaatsen Molenschot, Chaam en Bavel, van de bijkerken van Bavel, van Effen, Burgst, Overveld, met de inkomsten en met andere goederen en zij waren daarmee tevreden. Jacob, pastoor van Gilze, erkent dit en verklaart dat de genoemde goederen die hij en zijn voorgangers hebben ter waarde van 40 pond kleine Tournoois per jaar, ruim volstaan ter ondersteuning van de parochiale lasten. Beide partijen zijn vriendschappelijk overeengekomen en bepalen dat abdis en convent van Thorn en degene die na hen in het klooster zullen zijn, deze novale en oude grote tienden van de genoemde plaatsen die zij hebben en bezitten, ook in de toekomst zullen hebben en vredig heffen. Met de andere tienden, inkomsten en genoemde goederen die voor Jacob en zijn opvolgers gereserveerd zijn, moeten Jacob en zijn opvolgers tevreden zijn. Beide partijen beloven dat zij alles zullen naleven en dat hierover geen controverse of betwisting zal worden aangegaan in de toekomst, noch door hen noch door een ander, van rechtswege of feitelijk, maar dat ze alles voor bekrachtigd zullen houden en hiertegen niets zullen doen.
Abdis en convent én Jacob vragen aan de bisschop van Luik en zijn plaatsvervangers om deze overeenkomst te ratificeren en bevestigen.
Zij hebben dit door een openbaar notaris laten opschrijven en doen publiceren en hebben er hun zegels aangehangen, samen met het zegel ten zaken van de kerk van Luik.
Gedaan door Jacob, pastoor van Gilze, op 22 mei 1299, te Baarle, in aanwezigheid van: Hendrik, vicaris van de kerk van Gilze, Lodewijk, kapelaan van Thorn, Gerard Haak, Arnoud Block en Willem van Hers, geletterde mannen van het bisdom Luik. Voor abdis en convent waren op 25 mei 1299 in Thorn als getuigen aanwezig: meester Willem, pastoor van Beek bij Bree in de Kempen, en Jan, pastoor van Thorn, Lodewijk en Rutger, kapelaans van Thorn, Willem van Hers en Hendrik van Roermond, koster in Thorn.
Meester Pieter van Awans, clericus, openbaar notaris, was samen met de genoemde getuigen bij deze overeenkomst, gedaan door beide partijen zoals hiervoor opgesteld, hij heeft de beloftes en bepalingen van de genoemde partijen ontvangen en op bevel van abdis en convent van Thorn én van Jacob, pastoor van Gilze, een openbaar instrument opgemaakt, waaraan hun zegels en het zegel ten zaken van de kerk van Luik hing, en hij heeft er zijn notaristeken op aangebracht.
Het kapittel van Luik heeft op verzoek van abdis en convent én van Jacob dit gewaarmerkt openbaar notarieel instrument ook bezegeld met het zegel ten zaken.
Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn enerzijds en Jacob, pastoor van Gilze, anderzijds sluiten ten overstaan van meester Pieter van Awans, openbaar notaris, een overeenkomst inzake tienden te Gilze, Molenschot, Bavel, Chaam, Lijndonk, Tervoort, Ginneken, Ulvenhout, Galder, Notsel, IJpelaar, Princenhage, Effen, Burgst, Overveld, Etten en Sprundel en vragen goedkeuring en bevestiging van deze regeling aan de bisschop van Luik; het kathedrale kapittel van Luik bezegelt op verzoek van beide partijen mede.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 1058-1062, nr. 1399.

Nummer 68
Rooms-koning Rudolf maakt bekend dat hij op 20 februari 1291 de opgetekende en aan hem uitgelegde oorkonde heeft gezien, die niet beschadigd is, niet uitgewist, niet doorgehaald of in enig deel verdacht, en die is bezegeld met het zegel van Gerhard, proost van Maastricht, zijn geliefde kapelaan, onder de volgende vorm:
‒ ‒ ‒ (hierna volgt de tekst van de oorkonde van Gerhard, proost van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 67).
Rudolf heeft alle artikelen in deze oorkonde geratificeerd, goedgekeurd en met zijn koninklijke autoriteit bevestigd uit eerbied voor Gerhard en de kerk van Maastricht, onmiddellijk aan hem en het rijk onderworpen als speciale kapel van het rijk.
Rudolf heeft bezegeld.
Gedaan te Baden, op 20 februari 1291.
Rooms-koning Rudolf I vidimeert en bevestigt op verzoek van Gerhard, proost van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht, de oorkonde d.d. 1291 januari 3 waarin deze het kapittelbesluit goedkeurt om de prebende van het tweede jaar na het overlijden van een kanunnik aan de kerkfabriek toe te kennen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 122.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Confirmatio regis Rodulphi super fabrica (hierna aangevuld door andere hand) quod fructus pro secundo anno debeant spectare ad fabricam / C20. – 2o door 15e-eeuwse hand: Q m / I. / R. II n. – 3o door 16e-eeuwse hand: Anno 1291. – 4o door 17e-eeuwse hand: In capsa imperialium.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van rooms-koning Rudolf I, van gele was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels’, nr. 50.
Afschriften
B. tweede helft 14e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 10 (cartularium) = [Liber privilegiorum], fol. 37r-37v (= nieuwe fol. 49r-49v), nr. 114, naar A. – C. 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 14.B001, archief kapittel van Onze Lieve Vrouw te Maastricht, 1096-1796, inv. nr. 31 (cartularium), fol. 196v-197v, onder de rubriek: Item tenores omnium et singulorum exhiborum sequuntur per ordinem in hunc modum et sunt tales, en onder caput: Item tenores litterarum imperialium recordacionis illustrissimi principis domini Rudolpi, Romanorum regis, sigillo eius ut apparuit regio albe cere rotundo in filis sericis rubei et viridis coloris impendente in quo ymago imperatoris in dextra ceptrum regale, in sinistra vero pommum imperiale, cruce superposita gestante in circumferentia vero hii caracteres: Rudolphus, Romanorum rex, semper augustus, expressi habebant bullatarum et sigillatarum sequuntur tales, naar A. – D. 17e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 12 (cartularium) = Cartularium ecclesie collegialis Sancti Servati (aldus) Trajecti ad Mosam, tomus secundus, Documenta imperialia et ducalia, fol. 54v-56r, onder caput: Imperialia, en onder de rubriek: Confirmat imperator Rodolphus quod post obitum canonicorum fructui secundi anni cedent fabrice, mogelijk naar A. – E. 1640, Ibidem, idem, inv. nr. 1741 (cartularium) = Liber sive regestum originis ecclesie Sancti Seruatii Traiec[tensis] illiusque privilegiorum, donationum ac iurium ex originalibus et libro chartarum manu Ioannis Choris, receptoris capituli, descriptorum, p. 93-94, onder de rubriek: Confirmat privilegium de anno fabrice, naar A. – F. vóór 1768, Ibidem, toegangsnr. 22.001A, Handschriftencollectie (voormalig) Gemeentearchief Maastricht, 14de-20ste eeuw, inv. nr. 199a (cartularium) = Diplomata Trajectensia de anno 800 ad 1664, p. 469, onder de rubriek: Rudolphus, Romanorum rex, confirmat privilegium de anno fabrice in ecclesia Sancti Servatii, Xmo calendas martii anno 1291, gewaarmerkt afschrift door G.J. Lenarts, stadssecretaris van Maastricht, naar B.
Uitgaven
a. Bock en Willemsen, Antiquités sacrées, Appendices, nr. 4, naar C. – b. Winkelmann, Acta imperii II, 143-144, nr. 194, naar een afschrift uit een cartularium in Parijs, Bibliothèque Nationale, verkregen via G. Waitz.
Regesten
Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 266, nr. 227. – Haas, Chronologische lijst, 89, nr. 240. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 65, nr. 122.
Datering
Het gebruik van de kerststijl in de koninklijke kanselarij is aangenomen, zie Grotefend, Taschenbuch, 12. Het uitvaardigingsjaar 1291 stemt overeen met het achttiende regeringsjaar van rooms-koning Rudolf I, dat loopt van 23 oktober 1290 tot en met 22 oktober 1291. Een datering naar boodschapstijl of paasstijl is uitgesloten, aangezien rooms-koning Rudolf I op 15 juli 1291 is overleden.
Samenhang
Voor de gevidimeerde oorkonde van Gerhard, proost van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht, d.d 1291 januari 3, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 67.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

Nummer 69
Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn, alsmede meester Willem van Buggenum, pastoor van Beek bij Bree in de Kempen, maken aan Hugo, bisschop van Luik, en aan zijn plaatsvervangers bekend dat zij met deze oorkonde verklaren dat Guda en haar voorgangsters in de abdij van Thorn gezamenlijk met het convent zolang men zich kan heugen tot nu toe de grote en kleine tienden, zowel de novale als de oude, voor twee derden in de hele parochie van Beek vreedzaam hebben bezeten, met uitzondering van de grote tiend van ongeveer acht bunder land, Kerkelant geheten, in die parochie gelegen, van welke kerk het patronaatsrecht aan de abdis van Thorn toebehoort. De pastoor van Beek en zijn voorgangers hebben en houden van oudsher integraal de grote tiend uit die acht bunder, alsmede voor één derde de andere grote en kleine tienden van de parochie van Beek, de novale en de oude, met de giften en andere rechten, en zij zijn daarmee tevreden. En Willem heeft voor hem en zijn opvolgers erkend dat dit waar is, waarbij hij openlijk verklaart dat de genoemde goederen die hij en zijn voorgangers hebben ter waarde van 30 pond kleine zwarte Tournoois per jaar, ruim volstaan om de parochiale lasten en verplichtingen te bestrijden. Beide partijen zijn vriendschappelijk overeengekomen en bepalen dat abdis en convent van Thorn gezamenlijk en degene die na hen in het klooster zullen zijn voor twee derden de genoemde grote en kleine tienden van de parochie van Beek, zowel de novale als de oude, in de toekomst zullen hebben en vredig heffen, met uitzondering van de tiend van de voornoemde acht bunder. Deze laatstgenoemde tiend van acht bunder is integraal, en de andere tienden, de grote, kleine, novale en oude, voor één derde deel, met de giften en de rechten voorbehouden aan de huidige pastoor Willem en zijn opvolgers, waar ze tevreden moeten mee zijn.
Beide partijen beloven dat zij alles zullen naleven en dat hierover geen controverse of betwisting zal worden aangegaan in de toekomst, noch door hen noch door een ander, van rechtswege of feitelijk, maar dat ze alles voor bekrachtigd zullen houden en hiertegen niets zullen doen.
Abdis en convent én Willem vragen aan de bisschop van Luik en zijn plaatsvervangers om deze overeenkomst te ratificeren en bevestigen.
Zij hebben dit door een openbaar notaris laten opschrijven en doen publiceren en hebben hun zegels aangehangen, samen met het zegel ten zaken van de kerk van Luik.
Gedaan te Thorn, in de lagergelegen aula van het huis van de abdis van Thorn, op 25 mei 1299, in aanwezigheid van: Jan van Baexem, pastoor van de parochiekerk van Thorn,
Lodewijk en Rutger, kapelaans in de abdij van Thorn, priesters, Willem van Hers en Hendrik van Roermond, kosters van de parochiekerk van Thorn, hiertoe als getuigen gevraagd.
Meester Pieter van Awans, clericus, openbaar notaris, was samen met de genoemde getuigen bij deze overeenkomst, gedaan door beide partijen zoals hiervoor opgesteld, en heeft de beloftes en bepalingen van de genoemde partijen ontvangen en op bevel van abdis en convent van Thorn én van meester Willem, pastoor van Beek, een openbaar instrument opgemaakt, waaraan hun zegels en het zegel ten zaken van de kerk van Luik hing, en hij heeft er zijn notaristeken op aangebracht.
Het kapittel van Luik heeft op verzoek van abdis en convent én van Willem dit gewaarmerkt openbaar notarieel instrument ook bezegeld met het zegel ten zaken.
Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn enerzijds en Willem van Buggenum, pastoor van Beek, anderzijds sluiten ten overstaan van meester Pieter van Awans, openbaar notaris, een overeenkomst inzake tienden te Beek en vragen goedkeuring en bevestiging van deze regeling aan de bisschop van Luik; het kathedrale kapittel van Luik bezegelt op verzoek van beide partijen mede.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 83.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Pastorem de Beke. – 2o door 15e-eeuwse hand: De Beke, a b. – 3o door 17e-eeuwse hand: Concordia inter dominam abbatissam et capitulum Thorensem ex una et pastorem de Beeck prope Bree super decimis novis et antiquis, 1299, Q doorgestreept. – 4o door 18e-eeuwse hand: B.
Bezegeling en bekrachtiging: vier bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van de abdis van Thorn, het convent van Thorn, Willem van Buggenum, pastoor van Beek, en het kapittel van Luik (LS1, LS2, LS3 en LS4), en voorzien van het signet van notaris Pieter van Awans.
Afschriften
[B]. 1302 maart 9, niet voorhanden, maar bekend uit C, vidimus door Adolf, bisschop van Luik, van [A]. – C. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 63-65, eenvoudig afschrift, naar [B]. – D. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 71-72, eenvoudig afschrift, naar [A]. – E. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 73-75, eenvoudig afschrift, naar [B].
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regest
Habets, Archieven Thorn, I, 79-80, nr. 83.

Nummer 69
Rechter en schepenen van de hof van Lenculen, Jan Suevus, Florens, Olbert, Jan Scilken, Jan Borneken, Adolf en Philips maken bekend dat Jan de Molendino (van de Molen) beloofd heeft eeuwige vrijwaring te verstrekken aan Hendrik de Molendino (van de Molen), zijn bloedverwant, en een rechtmatige klacht af te doen over een jaarlijkse cijns van negen schelling die hij heeft gekocht van Jan en die uit de scheermolen te ontvangen is. Om eeuwige vrijwaring te verstrekken heeft Jan ten behoeve van Hendrik al zijn goederen die hij houdt van de hof van Lenculen, en in het bijzonder een jaarlijkse cijns van negen schelling en negen kapoenen op wijlen Hendrik Appelmengher, en uit diens goederen in Lenculen, als onderpand verbonden.
Gegeven op 17 maart 1291.
Rechter en schepenen van de hof van Lenculen oorkonden dat Jan de Molendino eeuwige vrijwaring heeft beloofd aan Hendrik de Molendino, zijn bloedverwant, voor een jaarlijkse cijns van negen schelling, gevestigd op de scheermolen (te Maastricht), die hij hem heeft verkocht onder verband van al zijn goederen die hij van de hof van Lenculen houdt, en in het bijzonder van een jaarlijkse cijns van negen schelling en negen kapoenen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 462. Beschadigd.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Littera quod de (verbeterd uit I) wanrandia (aldus) ad molendinum dictum scermolen. – 2o door 15e-eeuwse hand: In Platea Lenculensi / R. – 3o door 15e-eeuwse hand: 150. – 4o door 16e-eeuwse hand: 1290.
Bezegeling: acht bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de zegels van de rechter en schepenen van de hof van Lenculen, die niet aangekondigd zijn (LS1, LS2, LS3, LS4, LS5, LS6, LS7 en LS8). De negende incisie diende mogelijk voor het transfigeren van een inmiddels losgeraakte oorkonde.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 82-83 (met onvolledige vertaling), nr. 1291.03.17, naar A.
Regesten
Doppler, ‘Schepenbrieven’, 34, nr. 21. – Haas, Chronologische lijst, 90, nr. 241. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 103, nr. 462.
Lokalisering
Blijkens de dorsale aantekening was de scheermolen gelegen in de Lenculenstraat te Maastricht.
Ontstaan
Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 38 onder Ontstaan.
Datering
Het gebruik van de paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.

Nummer 70
Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn, alsmede Jan van Baexem, pastoor van de parochiekerk van Thorn, maken aan Hugo, bisschop van Luik, en aan zijn plaatsvervangers bekend dat zij met deze oorkonde verklaren dat Guda en haar voorgangsters in de abdij van Thorn zolang men zich kan heugen en tot nu toe vredig integraal de grote en kleine oude tiend van Beersel bij Ittervoort bezitten, een bestaande bijkerk van de kerk van Thorn, en de grote, kleine en oude tienden in het dorp en het grondgebied van Thorn, uitgezonderd van de gronden die Kerkelant heten en de weiden in het grondgebied van Thorn, uit de huizen en hoeven van die weiden, uit twaalf en een halve bunder, genaamd En der O, bestaand uit veertien percelen, uit vier en een halve bunder akkerland in vijf percelen in de akker van het grondgebied, genaamd En den Mersche, uit zes en een halve bunder in acht percelen, gelegen in de akker van het grondgebied, genaamd Thorenvelde, van Gijsbert de Palude, wijlen Godfried Slaterbegh, Philips de Prato, Hendrik van Covorde over de beek en van Hendrik Keyart, uit de huizen en hoeven in het dorp en het grondgebied van Thorn. Zij bezitten de gehele grote tiend van Haler bij Ittervoort, de grote en oude en kleine tienden van Stramproy en Baexem, bijkerken van de parochiekerk van Thorn, en uit de plaats, genaamd Boskelant, bij Ittervoort, voor twee derden, uitgezonderd de grote tiend uit de gronden, Kerkelant genaamd, te Stramproy en Baexem, de kleine tiend uit het huis en de hoeve van Godschalk te Stramproy alsmede de grote tiend uit anderhalve bunder, liggend in de genoemde plaats Boskelant, alsmede twee derden van de grote novale tienden in de hele parochie van Thorn en haar bijkerken, namelijk van Stramproy, Baexem en Ittervoort, met de parochiekerk van Thorn en haar bijkerken verenigd. Het patronaatsrecht behoort toe aan de abdis van Thorn. De pastoor van de parochiekerk van Thorn en zijn opvolgers hebben en houden van oudsher tot op heden als hun aandeel integraal de grote tiend uit de gronden, Kerkelant genaamd, in het grondgebied van Thorn en de bijbehorende genoemde bijkerken, uit de weiden van het grondgebied van Thorn, uit de huizen en hoeven van die weiden, uit de hierboven vermelde gronden van de voornoemde akkers van het grondgebied van Thorn en ook de kleine tiend uit de hierboven vermelde huizen en hoeven in Thorn en de grote en de kleine oude tienden van Ittervoort geheel, en één derde van de oude grote en kleine tienden van Stramproy en Baexem en uit de genoemde plaats Boskelant voor één derde, en de hele kleine tiend uit een huis en hoeve van Godschalk te Stramproy en de hele grote tiend uit de genoemde goederen en de helft in Boskelant, alsmede één derde van de novale tienden van de genoemde parochie en bijkerken, de giften, zekere hoevenaars en andere rechten, behalve dat zij gewoon zijn naar keuze de betere schoof te hebben van het hooi van het weiland, Vrombempt genaamd, in het grondgebied van Thorn, als dezelfde tiend, en zij waren daarmee tevreden.
En Jan, pastoor van Thorn, heeft voor hem en zijn opvolgers erkend dat dit waar is, waarbij hij openlijk verklaart dat de genoemde goederen die hij en zijn voorgangers hebben ter waarde van 50 pond kleine zwarte Tournoois per jaar, ruim volstaan ter ondersteuning van de parochiale lasten voor hem en zijn plaatsvervangers. Beide partijen zijn vriendschappelijk overeengekomen en bepalen dat abdis en convent van Thorn en degene die na hen in het klooster zullen zijn, de genoemde tienden van de genoemde plaatsen die zij hebben en bezitten ook in de toekomst zullen hebben en vredig heffen, zoals hiervoor onderscheiden. Met de andere tienden, inkomsten, zekere hoevenaars en genoemde rechten die voor de pastoor en zijn opvolgers gereserveerd zijn, moeten Jan en zijn opvolgers tevreden zijn. Beide partijen beloven dat zij alles zullen naleven en hierover geen controverse of betwisting zal worden aangegaan in de toekomst, noch door hen noch door een ander, van rechtswege of feitelijk, maar dat ze alles voor bekrachtigd zullen houden en hiertegen niets zullen doen.
Abdis en convent vragen aan de bisschop van Luik en zijn plaatsvervangers om deze overeenkomst te ratificeren en bevestigen.
Zij hebben dit door een openbaar notaris laten opschrijven en doen publiceren en hebben hun zegels aangehangen, samen met het zegel ten zaken van de kerk van Luik.
Gedaan te Thorn, in de lagergelegen aula van het huis van de abdis, op 29 mei 1299, in aanwezigheid van: Lodewijk en Rutger, kapelaans van de abdij van Thorn, Willem van Hers, clericus, Gerard Haak, geletterd man, hiertoe als getuige gevraagd.
Meester Pieter van Awans, clericus, openbaar notaris, was samen met de genoemde getuigen bij deze overeenkomst, gedaan door beide partijen zoals hiervoor opgesteld, hij heeft de beloftes en bepalingen van de genoemde partijen ontvangen en op bevel van abdis en convent van Thorn én van Jan, pastoor van Thorn, een openbaar instrument opgemaakt, waaraan hun zegels en het zegel ten zaken van de kerk van Luik hing, en hij heeft er zijn notaristeken op aangebracht.
Het kapittel van Luik heeft op verzoek van abdis en convent én van Jan van Baexem, pastoor van Thorn, dit gewaarmerkt openbaar notarieel instrument ook bezegeld met het zegel ten zaken.
Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn enerzijds en Jan van Baexem, pastoor van Thorn, anderzijds sluiten ten overstaan van meester Pieter van Awans, openbaar notaris, een overeenkomst inzake tienden te Beersel, Thorn, Haler, Stramproy en Baexem en vragen goedkeuring en bevestiging van deze regeling aan de bisschop van Luik; het kathedrale kapittel van Luik bezegelt op verzoek van beide partijen mede.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 85. Beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e-eeuwse hand: Instrumentum ecclesie de Thoren. – 2o door eind 13e/begin 14e-eeuwse hand: Instrumentum de Thoren. – 3o door 17e-eeuwse hand: [***] inter abbatissam [***] et pastorem de Thoren super decimis [***] 1299, Q doorgestreept. – 4o door 18e-eeuwse hand: I.
Bezegeling en bekrachtiging: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Guda van Rennenberg, abdis van Thorn, van groene was, beschadigd; en drie bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van het convent van Thorn, Jan van Baexem, pastoor van Thorn, en het kapittel van Luik (LS2, LS3 en LS4), en voorzien van het signet van notaris Pieter van Awans. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 34.
Afschriften
[B]. 1302 maart 9, niet voorhanden, maar bekend uit C, vidimus door Adolf, bisschop van Luik, van [A]. – C. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 99-102 (oude fol. 54r-55v), onder de rubriek: E, Item de eodem, Littera confirmationis et approbationis prefate concordie domini Hugonis, episcopi Leodiensis, naar [B].
Uitgave
a. Creemers, ‘Aanteekeningen’, 118-121, naar C.
Regest
Habets, Archieven Thorn, I, 80-82, nr. 85.
Tekstuitgave
De lacunes in A zijn aangevuld naar C.
Nummer 70
Luiks en twee kapoenen als allodium, te ontvangen uit een huis aan de Jeker tegenover de Sint-Hilariuskapel, bij de Stenen Brug, ten behoeve van Tiloy de Cervo (van het Hert), wijnboer, en zijn erfgenamen en ze hebben ervan afgezien zodat aan alle eisen is voldaan. Zij hebben beloofd vrijwaring te verstrekken en een rechtmatige klacht af te doen gedurende jaar en dag, zoals gebruikelijk is, en zij zullen Wijnand en Mabilia, broer en zus van de genoemde kinderen, ertoe brengen om op aanmaning van Tiloy afstand te doen van de genoemde goederen. En om dit te bewerkstelligen hebben zij al hun goederen als onderpand gesteld.
Gegeven op 15 mei 1291.
Schepenen van Maastricht oorkonden dat Ida, weduwe van Boudewijn Pape, en zijn kinderen Ida, Hendrik, Godfried en Jan afstand hebben gedaan van een jaarlijkse cijns van twaalf schelling Luiks en twee kapoenen als allodium, gevestigd op een huis aan de Jeker, tegenover de Sint-Hilariuskapel (te Maastricht), bij de Stenen Brug, ten behoeve van Tiloy de Cervo, wijnboer, en zijn erfgenamen.
Origineel
[A]. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 728, getransfigeerd aan een aantal veertiende- en vijftiende-eeuwse oorkonden. Thans onvindbaar.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 86-87 (met onvolledige vertaling), nr. 1291.05.15, naar [A].
Regesten
Doppler, ‘Schepenbrieven’, 34, nr. 22. – Haas, Chronologische lijst, 91, nr. 244. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 138, nr. 728.
Tekstuitgave
Bij ontstentenis van het origineel is onderhavige oorkonde uitgegeven naar a.

Nummer 71
In aanwezigheid van meester Pieter van Awans, openbaar notaris, en de ondergeschreven, speciaal hiertoe opgeroepen en gevraagde getuigen zijn volgende partijen bijeengekomen: Guda, abdis, en convent van de abdij van Thorn enerzijds en de aanzienlijke mannen Hendrik van Oeteren genaamd van Pietersheim, Jacob van Gilze, Jan van Thorn genaamd van Baexem, meester Willem van Beek bij Bree genaamd van Buggenum, Willem van Eisden en Reinier van Baarle, pastoors van de parochiekerken, verdeeld anderzijds. De genoemde religieuzen hebben voor zich en de afzonderlijke pastoors apart en gescheiden de verstandige mannen Robert van Millen, hoewel afwezig, en Willem van Hers, aanwezig, hun clerici en hun eventuele vervangers (zodanig dat er geen betere conditie van de houder is) gemaakt, aangesteld en benoemd tot hun zaakgelastigden om aan de bisschop van Luik of de paus de ratificatie en bevestiging te vragen, verzoeken, volvoeren en maken voor hen en hun opvolgers van de regelingen en vaststellingen tussen abdis en convent van Thorn enerzijds en de afzonderlijke pastoors, vallend onder het patronaatsrecht van de abdis, anderzijds, over de heffing van de novale en oude tienden van de genoemde parochies en over andere rechten die toekomen of moeten toekomen zowel aan diezelfde religieuzen gezamenlijk of afzonderlijk, als aan de afzonderlijke voornoemde pastoors en hun opvolgers in hun kerken, welke rechten in de toekomst ook door hen geheven en gehouden zullen worden. Daarbij zullen zij alles bevestigen wat door de genoemde zaakwaarnemers en hun vervangers in hun naam gedaan zal worden ter zake van deze rechten.
Dit openbaar instrument is gemaakt op verzoek van de genoemde partijen en zij hebben gevraagd aan de kerk van Luik om dit te bezegelen.
Gedaan op 18 mei 1299, door Hendrik, pastoor van Oeteren, te Maastricht, in aanwezigheid van Alexander van Maastricht, zoon van Alexander van Liempde, clericus, Jan van Millen, Arnoud van Leende, geletterde mannen, en Wijnand van Warsage; gedaan door Jacob, pastoor van Gilze, bij Baarle, op 23 mei, in aanwezigheid van Hendrik, vicaris van Gilze, Lodewijk, kapelaan in de kerk van Thorn, en Gerlach, geletterde mannen; en door meester Willem van Beek en Willem van Eisden, pastoors van Beek en Eisden, in de lagergelegen aula van het huis van Guda, abdis van Thorn, in aanwezigheid van Lodewijk en Rutger, kapelaans in de kerk van Thorn, en anderen; en door Guda en het convent en Jan, pastoor van Thorn, in diezelfde aula, op 29 mei, in aanwezigheid van de genoemde Lodewijk en Rutger; en door Reinier, pastoor van Baarle, te Luik, in het huis van de Goede Kinderen, op 4 juni, in aanwezigheid van de clerici Zebodo van Malmédy en Jan van Mesch.
Meester Pieter van Awans, clericus, openbaar notaris, was samen met de genoemde getuigen op de voornoemde dagen en uren aanwezig bij wat hierboven verteld is en heeft dit openbaar instrument opgemaakt en er zijn notaristeken op aangebracht.
Het kapittel van Luik heeft op verzoek van de genoemde partijen ook bezegeld.
Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn enerzijds en de pastoors van Oeteren, Gilze, Thorn, Beek, Eisden en Baarle anderzijds benoemen ten overstaan van meester Pieter van Awans, openbaar notaris, Robert van Millen en Willem van Hers tot hun procuratoren om de goedkeuring te bewerkstelligen door de bisschop van Luik of de paus van de overeenkomsten, gesloten door abdis, convent en de pastoors inzake de tienden en andere rechten binnen hun parochies; het kathedrale kapittel te Luik bezegelt op verzoek van alle partijen mede.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 81.
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 1063-1065, nr. 1400, naar A.

Nummer 71
Aangezien Jan, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, de kanunniken van Sint-Servaas te Maastricht in zijn bescherming en geleide heeft opgenomen, gelast hij zijn schout te Maastricht, zoals hem is verzocht, om ervoor te zorgen dat de kanunniken gezamenlijk en individueel zonder tegenspraak goede vredebrieven hebben voor alle rechtszaken en twisten die hun bloedverwanten tegen anderen en anderen tegen hen hebben, mits de kanunniken deze rechtszaken en twisten niet zelf hebben aangetrokken en er zich niet mee inlaten.
Gegeven op 3 juli 1292.
Jan I, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, gelast zijn schout te Maastricht om de kanunniken van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht goede vredebrieven te verlenen voor de processen en twisten die hun bloedverwanten met anderen hebben, mits de kanunniken deze niet naar zich toetrekken en er zich niet mee inlaten.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 63.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Littera domini .. (hierna bovengeschreven door latere hand) Iohannis, ducis Brabantie, super treugis et assecuratione canonicorum / 28. – 2o door 16e-eeuwse hand: R. LIIII / anno 1292. – 3o door 17e-eeuwse hand: In capsa ducalium / excopiatum / 7 / g 6. – 4o door 18e-eeuwse hand: Cap. 4.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat niet aangekondigd is, namelijk: S1 van Jan I, hertog van Brabant, van bruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels’, nr. 52.
Afschrift
B. 17e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 12 (cartularium) = Cartularium ecclesie collegialis Sancti Servati (aldus) Trajecti ad Mosam, tomus secundus, Documenta imperialia et ducalia, fol. 4v-5r, onder caput: Ducalia, en onder de rubriek: Littera ducis Brabantie super treugis et assecuratione canonicorum, gewaarmerkt afschrift door Hendrik Lenssens, kapittelsecretaris en openbaar notaris, geadmitteerd door de Raad van Brabant, naar A..
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 267, nr. 229. – Haas, Chronologische lijst, 93, nr. 250. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 54, nr. 63.

Nummer 72
Adolf van Scherfte, Willem van Vormesnijt en Willem van Kemenade, ridders, verklaren dat Geertrui, weduwe van Gerlach van Übach, en haar zonen Jan, Willem, Dirk en Gerlach in hun bijzijn vrijwillig en vrij hebben erkend dat Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn aan Gerlach en zijn weduwe en zoons volledige genoegdoening hebben geschonken inzake elke schade, hoofd- en bijzaak, die Gerlach beweerde geleden te hebben omdat een zekere persoon, bijgenaamd Wraedsche, hem zeer onterecht gevangen genomen en in gevangenschap gehouden had namens abdis en convent. Zij verklaren uitdrukkelijk en beloven te goeder trouw en zonder list dat zij in de toekomst inzake deze gevangenschap geen enkele actie buiten het gerecht zullen ondernemen wanneer er tegen abdis en convent over enige schade zal worden geprocedeerd.
Adolf, Willem van Vormesnijt en Willem van Kemenade hebben op verzoek van Geertrui en haar zonen bezegeld.
Gegeven op 25 juni 1299.
Adolf van Scherfte, Willem van Vormesnijt en Willem van Kemenade, ridders, verklaren dat Geertrui, weduwe van Gerlach van Übach, en haar zonen Jan, Willem, Dirk en Gerlach voldoende gecompenseerd zijn door Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van Thorn omwille van de gevangenschap van Gerlach door een zekere persoon, bijgenaamd Wraedsche.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 87.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Ein sohns etliger mitt der abdissen, 1299. – 2o door 18e-eeuwse hand: V boven doorgestreepte O, Z?.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S3 van Willem van Kemenade, van witte was, beschadigd; en twee bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Adolf van Scherfte en Willem van Vormesnijt (LS1 en LS2). Voor een beschrijving en afbeelding van S3, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 45-46.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 94, nr. 61, naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 82-83, nr. 87, naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 104-105, nr. 289 (gedateerd 1299 juni 23).

Nummer 72
Op 16 augustus 1292 is ten overstaan van notaris Lambert van Maastricht genaamd van Sint-Hilarius en van getuigen aan Reinhard, deken van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht, en de kanunniken Daniel van Hamal, Herman, beheerder van de financiën, en Koenraad van Nythusen enerzijds, en Udo van Colmont, pastoor van Heer, anderzijds een document voorgelezen waarin Udo persoonlijk het volgende uitsprak:
Aangezien deken en kapittel van Sint-Servaas binnen de parochiegrenzen van Heer de oude tiend van Heer hebben geheven en sinds mensenheugenis persoonlijk of via hun bode hebben ontvangen, zoals die hen toebehoort en ze die tot nu toe heffen en ontvangen en naar hun goeddunken vrij over beschikken, en aangezien dit bekend en duidelijk is in deze parochie en de naburige plaatsen, uitgezonderd dat binnen de grenzen van de parochie van Heer de tiend van zestien bunder in Terblijt, alsmede de kleine tiend in Amby en Bemelen van oudsher tot de kerk van Heer heeft behoord en nog behoort, en omdat het voor Udo onzeker en twijfelachtig is of de novale tiend in zijn parochie aan zijn eigen kerk toekomt danwel aan de deken en het kapittel, zowel omdat zij de novale tiend gedurende vijfentwintig jaar en meer hebben geheven, nog bezitten en heffen als op grond van hun privileges, gaat hij ermee akkoord dat deken en kapittel de novale tiend voortaan heffen en ontvangen en doet hij afstand van ieder recht dat hem in die tiend toekomt ten behoeve van de Sint-Servaaskerk. Ook belooft hij onder ede dat hij deken en kapittel voortaan niet persoonlijk of via iemand anders zal hinderen inzake deze novale tiend en dat hij vanaf dit moment geen recht op deze tiend zal opeisen. Hij doet afstand van alle excepties doli mali, circumventionis, lesionis, van het beneficie tot herstel in de oorspronkelijke toestand en van elk hulpmiddel dat hem tot voordeel en het kapittel tot nadeel kan strekken.
Udo heeft onder ede in de hand van de deken verklaard dat alles in het voorgaande document waar is, dat hij het eens is met de inhoud en beloofd dat hij deken en kapittel voortaan niet zelf of via iemand anders zal hinderen inzake de genoemde tiend; en hij heeft afstand gedaan van alle excepties doli mali, circumventinis en bovengenoemde andere.
Udo heeft beloofd de notarisakte te bezegelen.
Gedaan te Maastricht, in het Sint-Servaaskapittel, in aanwezigheid van de priesters Frank, koster van Sint-Servaas, en Eustaas, plaatsvervangend pastoor van Heer, en de clerici meester Hendrik, schoolmeester, en Hendrik Simplex (de Eenvoudige).
Lambert van Maastricht genaamd van Sint-Hilarius, openbaar notaris, heeft dit geschreven, openbaar gemaakt en met zijn waarmerk gesigneerd.
Udo, pastoor van Heer, heeft bezegeld.
Gedaan en gegeven op 16 augustus 1292.
Lambert van Maastricht genaamd van Sint-Hilarius, openbaar notaris, oorkondt dat in aanwezigheid van getuigen en van deken en kapittel van Sint-Servaas te Maastricht enerzijds en Udo van Colmont, pastoor van Heer, anderzijds een document is voorgelezen waarin Udo ten behoeve van de Sint-Servaaskerk afstand heeft gedaan van alle rechten die hij op de novale tienden te Heer zou kunnen hebben, en dat Udo heeft verklaard dat dit alles waar is.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 384.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Compositio inter capitulum et investitum (eerste letter verbeterd uit U door schrijfhand) ecclesie de et (aldus) Here. – 2o door 15e-eeuwse hand: NXXX. – 3o door 16e-eeuwse hand: 1292 / in capsula Heer / excopiatum numero 3. – 4o door 17e-eeuwse hand: 55 / cap. 52.
Bezegeling en bekrachtiging: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van Udo van Colmont, pastoor van Heer (LS1); alsmede het signet van Lambert van Maastricht, openbaar notaris.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Habets, ‘Codex diplomaticus’, 47-19, nr. 84, naar A.
Regesten
Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 267-268, nr. 230. – Haas, Chronologische lijst, 93, nr. 251. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 94, nr. 384.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.
Nummer 73
Raas van Gavere, heer van Liedekerke en Breda, maakt bekend dat Jacob, deken van Hilvarenbeek en pastoor van Gilze en Mertersem, hem meerdere keren de vraag heeft gesteld of het presentatierecht van de kerk of bijkerk van Etten, die een deel is van de kerk van Mertersem waarvan het collatie- en presentatierecht aan deze pastoor blijkt toe te komen, hem toekwam, wat de pastoor bevestigde, en dat dit recht van de kerk van Etten rechtens ook aan hem zou moeten toekomen. Hendrik, eertijds heer van Breda, en de pastoor van de kerk van Gilze, die de moederkerk is van de bijkerken van Mertersem en Etten, hebben evenwel ter vermijding van de gevaren en om het gemak van de eredienst te vermeerderen op gezag van de bisschop van Luik de kerk of bijkerk van Etten aan de genoemde parochie van Mertersem onttrokken door haar af te scheiden en haar tot zelfstandige parochie gemaakt, behoudens het recht van de moederkerk als pastoor daar. Wijlen Arnoud, heer van Breda, heeft een feitelijke presentatie voor deze kerk of bijkerk van Etten gedaan ten nadele en tot schade van de genoemde pastoor, waarbij deze zich heeft beklaagd en dit tegengesproken. Aangezien tenslotte Raas van Gavere deze klacht van de pastoor heeft onderzocht en na kennisname van de waarheid door geloofwaardige en oudere personen van het land van Breda heeft bevonden dat het zo is als hier voren is gezegd, erkent hij voor zichzelf en zijn opvolgers uitdrukkelijk dat zij geen enkel recht hebben in de kerk of bijkerk van Etten, noch in de collatie, noch in het patronaatsrecht. En hij wil dat de pastoor en zijn opvolgers nu en in de toekomst zonder enige tegenspraak door hem of zijn opvolgers vrij zullen genieten van de kerk of bijkerk van Etten en van het presentatie- en collatierecht.
Raas heeft bezegeld.
Gedaan op 31 maart 1300.
Raas II van Gavere, heer van Liedekerke en Breda, erkent dat de heren van Breda geen recht hebben op het patronaatsrecht van de kerk van Etten, en dat de pastoor van Gilze het presentatie- en collatierecht bezit.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Afschrift
B. 1611 mei 7, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), ongefol., gewaarmerkt afschrift door P. Gillis, griffier van de Raad van Brabant, naar een verloren gegaan register met afschriften.
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 1083-1086, nr. 1410.

Nummer 73
Jan Suevus en Bruno supra Domum, schepenen van Maastricht, maken bekend dat Ida de Alto Ponte (van de Hoge Brug), begijn, nicht van Marsilius, afstand heeft gedaan van een jaarlijkse cijns van vijftien schelling Luiks en één kapoen, uit haar goederen in de Hoge Brug die Marsilius van haar houdt en die afhangen van de refter van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, ten behoeve van Jutta, begijn, dochter van wijlen Reinier van Susghen, zonder gewin te geven of ontvangen, de ene helft met Kerstmis met de kapoen en de andere helft op 24 juni. En zij heeft zoveel gedaan dat ten tijde van de afstand aan alle eisen is voldaan. Zij heeft beloofd binnen jaar en dag vrijwaring te verstrekken en een rechtmatige klacht af te doen, zoals gebruikelijk is, en zoveel penningen te overhandigen over een evenlange tijdspanne als zij terzake van deze cijns ontvangen had, indien deze cijns zou worden uitgewonnen, onder verband van al haar goederen. Bovendien heeft zij Dirk Coykart als borg aangesteld.
Gegeven op 23 oktober 1293.
Schepenen van Maastricht oorkonden dat Ida van de Hoge Brug, begijn, nicht van Marsilius, afstand heeft gedaan van een jaarlijkse cijns van vijftien schelling Luiks en één kapoen, gevestigd op haar goederen in de Hoge Brug (te Maastricht) ten behoeve van Jutta, begijn, dochter van Reinier van Susghen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 463-1. Getransfigeerd aan de oorkonde d.d. 1294 juni 25 (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 74).
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: XV solidos, I caponem. – 2o door 15e-eeuwse hand: In Alto Ponte. – 3o door 16e-eeuwse hand: Littera Iutte de Susghen / non invenitur in registro / 79. – 4o door 16e-eeuwse hand: R 96 / 1293 / X 24.
Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die niet aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Jan Suevus, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S2 tweede zegel van Bruno supra Domum, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2, zie respectievelijk Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 162, en Idem, ‘Maastrichtse schepenzegels’, 177, nr. 41.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 95-96 (met onvolledige vertaling), nr. 1293.10.23, naar A.
Regesten
Doppler, ‘Schepenbrieven’, 39, nr. 31. – Haas, Chronologische lijst, 95-96, nr. 259. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 103, nr. 463.
Lokalisering
De Altus Pons is de Sint-Bernardusstraat, vroeger de Helstraat, te Maastricht, zie Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 185, noot 56.
Ontstaan en samenhang
Onderhavige oorkonde is geschreven door een scriptor die twee originele schepenoorkonden van Maastricht mundeert voor de commandeur van de Duitse Orde en het klooster van Sint-Gerlach te Houthem d.d. 1293 mei 15 (zie Van Synghel, Oorkonden Sint-Gerlach, 165-166, nr. 38) en voor het Sint-Servaaskapittel te Maastricht d.d. 1296 februari 25 (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 78). Bijgevolg kan deze scriptor worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht. Voor de oorkonde d.d. 1294 juni 25, waar onderhavige oorkonde als transfix aan bevestigd is, zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 74.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.
Nummer 74
Florens en Olbert Colsop, schepenen van Maastricht, maken bekend dat ten overstaan van hen Jutta, begijn, dochter van wijlen Reinier van Susghen, afstand heeft gedaan van een jaarlijkse cijns van vijftien schelling Luiks en één kapoen, zoals vermeld in de aangehechte oorkonde, op de wijze en met het recht waarmee zij deze cijns houdt, ten behoeve van deken en kapittel van Sint-Servaas te Maastricht om uit te keren bij de feestelijkheden die Jan, priester, gewezen gasthuismeester van Sint-Servaas, jaarlijks heeft ingesteld op het feest van de heilige Barbara, en voor zijn jaargetijde.
Gegeven op 25 juni 1294.
Schepenen van Maastricht oorkonden dat Jutta, begijn, dochter van Reinier van Susghen, afstand heeft gedaan van een jaarlijkse cijns van vijftien schelling Luiks en één kapoen, zoals vermeld in de getransfigeerde oorkonde d.d. 1293 oktober 23, ten behoeve van deken en kapittel van Sint-Servaas te Maastricht ten bate van de feestelijkheden die Jan, priester, gewezen gasthuismeester, heeft ingesteld op de feestdag van de heilige Barbara, en voor zijn jaargetijde.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 463-2. Met de getransfigeerde oorkonde d.d. 1293 oktober 23.
Aantekening op de voorzijde van de pliek: 1o door 13e-eeuwse hand: Per Sylogum 4. Geen aantekeningen op de achterzijde.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat niet aangekondigd is, namelijk: S2 tweede zegel van Olbert Colsop, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het zegel van Florens, (zoon van wijlen Gozewijn Rufus), dat niet aangekondigd is (LS1). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, zie Venner, ‘Maastrichtse schepenzegels’, 175, afb. 32.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 127-128 (met onvolledige vertaling), nr. 1294.06.25 (1), naar A.
Regesten
Doppler, ‘Schepenbrieven’, 40, nr. 32. – Haas, Chronologische lijst, 98, nr. 267. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 103, nr. 463.
Samenhang
Voor de getransfigeerde oorkonde d.d. 1293 oktober 23, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 73.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.

Nummer 75
De officiaal van het hof van Luik maakt bekend dat de procurator van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht krachtens zijn functie en voor de kerk zelf een zaak aanhangig had gemaakt voor hem tegen Willem, heer van Horn, ridder, en de eis van het kapittel als volgt heeft bekend gemaakt:
Officiaal, de procurator zegt tegen Willem, heer van Horn, dat weliswaar het dorp Weert, de hoge en lage rechtspraak, de aanstelling, creatie of afzetting van de schout en schepenen van Weert, van wie het hof van de Sint-Servaaskerk te Vlijtingen de directe hogere rechters ofwel het hoofd zijn en moeten zijn, en het innen van de helft van de tienden van Weert, het verlenen van de inbezitstelling van de goederen van Weert met de afkondigingen van de bannen en vrede die in dergelijke gevallen gebruikelijk zijn, en twee molens, te weten een windmolen in het rechtsgebied van Weert en watermolen te Tungelroy, met mensen, hoevenaars en aanklevende rechten van Weert, toekomen aan en van oudsher zijn toegekomen aan de Sint-Servaaskerk en van die kerk zijn en geweest zijn, en de kerk zelf in het bezit was van Weert, de rechtspraak, de aanstelling, de creatie en afzetting van schout en schepenen, het innen van tienden en andere rechten en goederen met erbij behorende rechten, maar dat desalniettemin de gedaagde zich ten onrechte en tegen de wil van de Sint-Servaaskerk Weert, de rechtspraak, aanstellingen, creatie en afzetting van schout en schepenen, innen van tienden en andere rechten van de kerk met de erbij behorende rechten heeft toegeëigend en zich toe-eigent, en dat hij de kerk zelf ten onrechte uit het bezit heeft verdreven en de vruchten en opbrengsten die aan kerk toebehoren, aan zichzelf heeft gegeven tot een bedrag van achthonderd mark Luiks.
En de gedaagde heeft beweerd en beweert dat hij het recht had en heeft om de tiend naar zijn eigen verblijfplaats te vervoeren, deze naar eigen goeddunken te dorsen, het stro en kaf te ontvangen en bezitten, lasten en belastingen op te leggen aan mannen en hoevenaars van de Sint-Servaaskerk die te Weert en in dat rechtsgebied verblijven, hen naar eigen wil in zijn legers ten oorlog te voeren, om grachten te maken bij openbare wegen, zich de gemene en openbare weiden van Weert toe te eigenen en de nog toe te eigenen weiden aan anderen over te dragen, ook al heeft en had de gedaagde het recht niet om dit te doen.
Had de gedaagde dit niet gedaan, dan had de kerk geen schade geleden tot een bedrag van twaalfhonderd mark Luiks, waarvoor de gedaagde aan de kerk geen terugbetaling heeft gedaan.
Ook zegt de procurator van de Sint-Servaaskerk tegen de gedaagde dat de kerk het recht had en heeft om het volgende te ontvangen en bezitten van de hoevenaars en mannen van Weert: de jaarlijkse eeuwige inkomsten van acht mud haver naar Weertse maat, genaamd zukerhavere, twee brouwketels in Weert met de jaarlijkse en eeuwige inkomsten en opbrengsten van deze ketels, jaarlijks oplopend tot zeven mark Luiks, de jaarlijkse en eeuwige inkomsten van vijfentwintig schelling Luiks van de hoevenaars en mannen van Weert die hier verblijven vanwege een bos van de kerk, gelegen in het rechtsgebied van Weert. De kerk was in het bezit om deze jaarlijkse inkomsten te ontvangen en bezitten en de ketels met hun hoger genoemde inkomsten, maar desalniettemin heeft de gedaagde de kerk niet toegestaan om deze jaarlijkse inkomsten te ontvangen en heffen en de ketels in Weert te hebben en houden, en hij heeft zich in dezen tegen de Sint-Servaaskerk verzet en deze inkomsten geheven en ontvangen en de ketels in bezit gehouden.
Had de gedaagde dit niet gedaan, dan had de kerk geen schade geleden tot een bedrag van tweehonderd mark Luiks, en de gedaagde heeft de kerk ten onrechte uit dit bezit van deze inkomsten en het bezit van deze ketels verdreven.
Ook zegt de procurator tegen de gedaagde dat hij bezit heeft genomen van een bos van de kerk van vijftig bunder en meer, gelegen in het rechtsgebied van Weert, en dat hij de Sint-Servaaskerk, die in het bezit was van dit bos, ten onrechte heeft verdreven en het bos heeft onttrokken of laten onttrekken en kappen ten nadele en tot schade van de kerk, en dat hij de kerk schade heeft berokkend tot een bedrag en waarde van dertig mark Luiks en meer, waarvoor de gedaagde ten onrechte weigert met de kerk de rekening te vereffenen.
Daarom eist de procurator in naam van de kerk dat de gedaagde daartoe wordt veroordeeld en gedwongen, dat hij zich onthoudt van de inbezitname en dat hij Weert, de rechtspraak, benoeming, creatie en afzetting van schout en schepenen van Weert, het innen van de tienden voor de helft, het verlenen van inbezitstellingen, bannen en vrede, de twee molens met mannen, hoevenaars en aanklevende rechten van Weert met het bos aan de kerk teruggeeft en haar in het bezit herstelt, en dat hij van de ontvangen vruchten of de vruchten die door de gedaagde ontvangen konden worden uit de genoemde goederen vanaf het moment van de verdrijvingen, die in de voortgang van het proces bepaald moeten worden en voor de genoemde bedragen, overeenkomstig de schade en de benadeling voor de kerk vergoeding geeft. Ook eist de procurator van de Sint-Servaaskerk dat door de officiaal wordt bepaald dat de gedaagde het recht niet heeft of heeft gehad om de tiend naar zijn verblijfplaats te vervoeren, deze te dorsen, het stro en kaf te ontvangen en te bezitten, de voornoemde mannen en hoevenaars te belasten en belastingen op te leggen en hen in zijn leger ten oorlog te voeren naar zijn eigen wil, om grachten te maken bij de openbare wegen, zich de gemene weiden toe te eigenen en aan anderen over te dragen, en dat door de officiaal wordt verklaard en afgekondigd dat de kerk het recht heeft en gehad heeft om van haar hoevenaars en mannen van Weert het volgende te ontvangen en bezitten: de jaarlijkse en eeuwige inkomsten van acht mud haver, de twee ketels te Weert met de jaarlijkse en eeuwige inkomsten van zeven mark, en met de jaarlijkse en eeuwige inkomsten van vijfentwintig schelling, en dat de gedaagde het recht niet heeft en gehad heeft het voorgaande te doen, en dat de gedaagde ervoor instaat, naargelang de zaak het verlangt en juist zal zijn, dat hij de voornoemde belemmeringen voortaan niet zal uitvoeren.
De procurator verzoekt de officiaal voor zover mogelijk zijn ambt te vervullen, te meer omdat de gedaagde zelf in het bijzijn van rechtschapen mensen heeft erkend dat het voorgaande of enkele zaken daarvan waar zijn. Dit zegt en eist de procurator van het Sint-Servaaskapittel met behoud van het recht om zaken toe te voegen of weg te nemen etc., waarbij hij getuigt dat voor hem het voorgaande, dat hij zal aantonen, correct is.
Nadat de rechtszaak over de genoemde eis door de partijen wettelijk aanhangig is gemaakt, een valse aanklacht afgezworen, de geformuleerde stellingen en de antwoorden hierop schriftelijk zijn opgetekend, getuigen voorgeleid, beëdigd, gehoord en nauwkeurig ondervraagd, hun uitspraken schriftelijk vastgelegd en volgens de regels bekend gemaakt, afschriften zijn verstrekt om de getuigen en hun woorden tegen te spreken, heeft Willem van Horn tegen de procurator van het Sint-Servaaskapittel het volgende voorgelegd:
Officiaal, onder inroeping van de peremptoire exceptie en bij wijze van verzet tegen onjuistheid, zegt en stelt Willem, heer van Horn, dat hij ontslagen moet worden van de eis van de procurator van de Sint-Servaaskerk inzake het geschil tussen de procurator enerzijds en Willem anderzijds aangaande Weert, de rechten en rechtspraak, bij de officiaal aanhangig, en zegt het volgende: Weert, de hele hoge en lage rechtspraak, de aanstelling en afzetting van schout en schepenen van Weert met alles wat erbij behoort, het verlenen van inbezitstelling van goederen van Weert en de afkondigingen van bannen en vrede en andere daarbij gebruikelijke plechtigheden, het aanleggen van grachten bij de wegen, toe-eigening of uitgifte in cijns van alle gronden die aan allen van Weert tot gemeen gebruik dienden en die door niemand in het bijzonder in bezit waren genomen, op de wijze als andere landsheren, een hoeve bos in het rechtsgebied van Weert waarop de Sint-Servaaskerk beweert recht te hebben, genaamd de vijfentwintigste hoeve van dat bos, van oudsher vrij van iedere cijns en dienstbaarheid; evenzo het ontvangen van bijstand van alle mannen van Weert die hoevenaars zijn, welke bijstand, gemeenlijk belasting en last wordt genoemd; evenzo twee molens, te weten een windmolen in het gebied van Weert en een watermolen te Tungelroy, behoren aan de heer van Horn en hebben aan zijn voorgangers behoord, in welke rechten Willem zelf sinds mensenheugenis is opgevolgd, en dat hij door zichzelf en zijn voorgangers, die hij opgevolgd is, op vreedzame en rustige wijze in het bezit is geweest sinds de eerder genoemde tijd van al het voorafgaande, en wel op zijn eigen naam, niet met geweld, niet heimelijk, niet in leen.
Ook beweert Willem van Horn dat hij zelf het recht heeft en dat het hem toekomt en toegekomen is en ook aan zijn voorgangers, die hij in goederen is opgevolgd, en dat hij sinds mensenheugenis in het bezit is en was door zichzelf en zijn voorgangers van het recht om de vruchten van het deel van tienden, die de Sint-Servaaskerk te Weert en het rechtsgebied van Weert heeft, naar zijn verblijfplaats te voeren en om die vruchten te laten dorsen, het stro en kaf van die vruchten te ontvangen en te bezitten en voor eigen gebruik aan te wenden en er zijn eigen wil mee te doen; ook heeft hij het recht om brouwketels in Weert te plaatsen en de eruit voortkomende opbrengsten of inkomsten te ontvangen en om eeuwigdurend jaarlijks van de hoevenaars van de kerk, die te Weert verblijven, acht mud haver Weertse maat, zukerhavere genoemd, te ontvangen en heffen; ook alle mannen van Weert met wapens ten oorlog te voeren, tenminste voor de verdediging van zijn land en dat van de heren van wie hij zijn land in leen houdt.
Eveneens de peremptoire exceptie opwerpend als voorheen zegt Willem dat er van oudsher drie heren van het hele dorp Weert en al zijn toebehoren zijn geweest, met uitzondering van een deel van de tiend van en enkele hoevenaars die de Sint-Servaaskerk daar heeft, naar men zegt. Van de drie heren was er een wijlen de graaf van der Mark, de andere de heer van Altena en de derde wijlen Hendrik van Asselt, ridder.
Alleen deze heren waren in het vreedzame en rustige bezit geweest van Weert, van de rechtspraak en al het voorafgaande in hun eigen naam en niet die van een ander; en elk van hen had een schout en zeven schepenen, die hij aanstelde en afzette zoals hij wilde, en zij oefenden de hoge en lage rechtspraak uit door de genoemde schouten en schepenen en ontvingen de inkomsten en opbrengsten uit deze rechtspraak en andere inkomsten, ieder naar eigen aandeel.
Toen de heer van Altena zonder kind stierf, volgde Willem van Horn zaliger gedachtenis, ridder, vader van de gedaagde, hem als naaste erfgenaam op. Deze Willem heeft alles wat de graaf van der Mark in Weert en zijn toebehoren bezat, van hem gekocht en de graaf heeft al het voornoemde dat aan hem toebehoorde, overgedragen aan Willem op grond van de koop.
Evenzo beweert Willem, heer van Horn, de gedaagde, dat op de genoemde Hendrik, de derde heer van Weert, in diens goederen een zekere Jan volgde, zoon van Hendrik en enige erfgenaam, van welke Jan de genoemde Willem, vader van de gedaagde, op grond van een ruil alles bezat wat deze Jan in Weert en zijn toebehoren bezat, met uitzondering van een zekere hoeve met toebehoren die de zonen van Jan in Weert houden als patrimoniale goederen.
Willem, vader van de gedaagde Willem van Horn, ruilde immers genoemde goederen met Jan tegen de hoeve van Lowerlo met toebehoren die toen van hem was, in welke goederen Willem als zoon en erfgenaam is opgevolgd, en de gedaagde en zijn vader Willem bezaten de voornoemde goederen vreedzaam en rustig gedurende een periode van meer dan zestig jaar, en wel door hemzelf en door hun voorgangers.
En als er getuigen van de zijde van de tegenstander naar voren zijn gebracht die het tegendeel beweren of beweren dat voorgenoemde zaken behoren en behoord hebben aan de Sint-Servaaskerk en dat de kerk in het bezit van voornoemde zaken door zichzelf, een ander of anderen geweest is of dat de gedaagde die zaken is binnengevallen, aan zich heeft getrokken, heeft bezet, in bezit gehouden, binnenvalt, aan zich trekt, bezet en in bezit houdt of met geweld de kerk ervan heeft verdreven en iets anders dan hiervoor gezegd; ook als er getuigen zijn die zeggen en beweren dat de genoemde Hendrik ooit in Weert enige rechtspraak heeft uitgeoefend of iets anders in naam, van de zijde of ten behoeve van de Sint-Servaaskerk, dan zijn die getuigen vals op dit punt en hebben ze een vals getuigenis afgelegd in de voornoemde zaak.
Daarom eist Willem van de officiaal dat hij van de eis van de procurator wordt ontslagen en dat de tegenpartij in de wettelijke kosten wordt veroordeeld, en hij biedt aan die zaken die over het voorgaande feitelijk bestaan of wat hierover zal volstaan, te zullen bewijzen, als de tegenpartij die zou ontkennen, en hij verzoekt toegelaten te worden tot bewijsvoering.
Nadat nu de rechtszaak door de partijen wettelijk aanhangig is gemaakt, getuigen voorgeleid, beëdigd, aanhoord en nauwkeurig ondervraagd, hun uitspraken schriftelijk vastgelegd en volgens de regels bekend gemaakt, de afschriften zijn verstrekt om tegen de getuigen en hun woorden te spreken, heeft de procurator van de Sint-Servaaskerk tegen de ondervraging van genoemde, door Willem tegen de procurator naar voren gebrachte getuigen, het volgende naar voren gebracht:
Officiaal, tegen de getuigenondervraging die Willem, heer van Horn, heeft laten plaatsvinden over de door hem naar voren gebracht feiten in de zaak die loopt tussen hem enerzijds en de Sint-Servaaskerk anderzijds, en tegen de in die ondervraging gehoorde en ondervraagde getuigen, zegt de procurator van de Sint-Servaaskerk voor de kerk dat de ondervraging niet valide is en rechtens niet bestaat, want Willem heeft het eerste, tweede, derde, vierde en alle andere uitstellen die hij nodig had om zijn feiten te bewijzen, en nadat deze uitstellen waren verlopen en hij zelf geen getuigen in deze uitstellen naar voren bracht, heeft hij de ondervraging in feite, maar niet rechtens laten houden, hoewel hij toen zelf was gedaagd om tot sluiting van de hangende zaak en het uitstel te komen over de vraag of in de zaak geconcludeerd moest worden of niet, en tegen het door de officiaal uitgevaardigde verbod aan de ondervragers van deze getuigen om tot ondervraging van hen over te gaan, totdat door de officiaal was besproken of in deze zaak geconcludeerd moest worden of niet, is de genoemde ondervraging geschied, zoals in de hierover opgestelde stukken is vastgelegd.
Ook indien Willem een ondervraging moest houden op het moment dat deze ondervraging geschiedde, had deze in ieder geval moeten geschieden van door naar canoniek recht bevoegde getuigen en niet door anderen, en zo is het overeengekomen en aanvaard door de partijen en bepaald door de rechter in het oordeel, zoals het in de hierover vervaardigde documenten van het hof is vastgelegd.
De genoemde ondervraging is echter geschied in Weert en andere voor de kerk, deken en kapittel verdachte plaatsen tegen hun wil en in het machtsgebied van Willem, en de in die ondervraging gehoorde getuigen, van wie in de documenten van de zaak melding wordt gemaakt, waren niet naar canoniek recht bevoegd, integendeel: ze hadden gemakkelijk naar Luik kunnen reizen en deden dat ook regelmatig, en de procurator van de deken en het kapittel ontkent dat de genoemde getuigen op het genoemde tijdstip canoniek bevoegd zijn geweest en zijn.
Ook heeft Willem in de genoemde ondervraging meer dan het rechtens vastgestelde aantal van veertig getuigen gehoord en onderzocht over dezelfde onderwerpen en over dezelfde zaak, ofschoon de procurator van de kerk toentertijd correct heeft verklaard dat, als er meer getuigen dan het toegestane aantal werden gehoord, hun uitspraken niet van kracht waren en voor hun genoemde heren niet nadelig.
Daarom zegt de procurator van de Sint-Servaaskerk dat de zo uitgevoerde ondervraging geen kracht heeft, en als ze kracht zou hebben, dat dan de verklaringen van de getuigen die het wettelijke aantal overschrijden, geen waarde hebben en onbetrouwbaar zijn. Bovendien zegt de procurator dat de ondervraging volstrekt niet in het voordeel van Willem mag zijn en geen waarde moet hebben, want hijzelf en anderen hebben met het geweld en de angst die evenwichtige mensen konden en moesten treffen, de getuigen gedwongen om verklaringen af te leggen, zoals Willem en zijn raad opdroegen en wilden. En de getuigen die eerst ten gunste van de Sint-Servaaskerk een verklaring hadden afgelegd, zijn door Willem en de zijnen gegrepen en gevangengehouden totdat hij van elk van hen een bepaald geldbedrag had ontvangen wegens hetgeen dat ze ten gunste van de kerk hadden verklaard. Ook werden zij en andere getuigen er door hem toe gebracht en gedwongen met verzoeken en dreigementen dat zij ten gunste van hem dezelfde valse verklaring aflegden die hen door de ridder en de zijnen was opgedragen. De procurator zegt dat de in deze ondervraging naar voren gebrachte getuigen op het tijdstip van hun verklaring vazallen en ondergeschikten van Willem waren, aan wie hij bevelen kon en kan geven, mannen met een slechte reputatie, lichtzinnig van mening, meinedig, ontuchtig, echtbrekers en geëxcommuniceerd door het hoogste gezag van de officiaal en het kapittel van Luik, de plaatselijke aartsdiaken, de synodale statuten, de pauselijke macht en diens gedelegeerden, en zodanig dat aan hen geen vertrouwen moet worden geschonken.
Bovendien zegt de procurator van de Sint-Servaaskerk dat de door Willem gedane verklaringen geen kracht hebben en dat de ondervraging van de hierover aangedragen getuigen en het erover gehouden proces geen kracht moeten hebben. Hij biedt aan om de voornoemde feitelijk vaststaande zaken of wat ervan volstaat, te bewijzen als de tegenpartij die ontkend heeft, en verzoekt te worden toegelaten tot bewijsvoering, terwijl hij beweert dat de voornoemde zaken, die hij zal bewijzen, van kracht zijn.
Nadat de rechtszaak over de zaak door de partijen wettelijk aanhangig is gemaakt en alles volgens de regels afgehandeld, heeft de procurator van het Sint-Servaaskapittel ter onderbouwing voor zijn heren alle akten en documenten van de voornoemde zaak overgeleverd, voor zover ze in zijn voordeel werken, als bewijsmiddel met een document, bezegeld door van rooms-koning Hendrik IV, zoals op het eerste gezicht leek, niet verouderd, niet doorgehaald, niet in enig opzicht beschadigd, dat als volgt begint: ‘In naam van de Heilige en Ondeelbare Drievuldigheid. Hendrik, door de gunst van de goddelijke mildheid koning’ enz., en dat eindigt: ‘Gegeven op 21 september 1062, de vijftiende indictie, in het achtste jaar van de aanstelling van Hendrik IV tot koning, in het vijfde jaar van zijn koningschap, gedaan in Silva Ketela, amen.’
Nadat dit document als bewijs is getoond en hierop enigszins is ingegaan, heeft Willem door middel van zijn procurator verklaard dat hij zelf niet waagde persoonlijk te verschijnen tegen de procurator in Luik vanwege levensbedreigende vijandschappen, de gevaren op de wegen en slechte staat van het land, waarbij hij de officiaal verzoekt om hem een veilige plaats aan te wijzen waar hij veilig persoonlijk kon verschijnen en zijn zaak verdedigen.
De officiaal, die eenieder recht wil doen, heeft de procurator van Willem Maastricht aangewezen om tegen de procurator van de Sint-Servaaskerk zijn zaak voort te zetten, waarbij hij zijn rol in deze zaak tot wederroepen toe toevertrouwt aan meester Gillis van Liebertenges, advocaat van het hof van Luik.
Voor meester Gillis is in Maastricht tussen de genoemde partijen in die mate voortgegaan dat, nadat alles volgens de regels in diens bijzijn te Maastricht door deze partijen was afgehandeld, geconcludeerd is in de vermelde zaak. Nadat dit alles zo was gebeurd en de voornoemde vrees ophield, en de door de officiaal aan meester Gillis in de voornoemde zaak toevertrouwde rol wettelijk aan de officiaal was teruggegeven, heeft Willem tegen het voornoemde proces, dat in bijzijn van meester Gillis is afgewikkeld, bij de officiaal verklaard dat het proces, behandeld voor meester Gillis te Maastricht, door Gratiaan van Diest, die als zijn procurator werd aangemerkt, geen stand hield en bij verstek was behandeld, waarbij hij tegen deze procesgang redenen inbracht die zo beginnen: ‘Officiaal, in uw bijzijn zegt ridder Willem, heer van Horn, en beweert hij’ enz. en die zo eindigen: ‘en hij eist dat de tegenpartij in de voornoemde kosten wordt veroordeeld’.
Nadat deze redenen zo waren voorgelegd en daarop door de procurator van de Sint-Servaaskerk was geantwoord, en nadat bij de officiaal voor de partijen een dag was aangewezen om voor de officiaal een interlocutoir vonnis te wijzen over de van weerszijden door de partijen voorgestelde zaken, heeft de officiaal wat betreft dit tussenvonnis zijn rol toevertrouwd aan meester Heneman, advocaat van het Luikse hof, die als gemachtigde het interlocutoir vonnis heeft gedaan dat moest worden voortgegaan volgens de stukken van het proces dat voor meester Gillis was gevoerd, ondanks de beweringen van Willem, heer van Horn, in deze zaak.
Van dit tussenvonnis van de audiëntie van genoemde meester Heneman is genoemde ridder in beroep gegaan bij de audiëntie van de officiaal. Nadat het verzoek in die beroepszaak bekend was gemaakt en alles volgens de regels afgewikkeld, is voor de officiaal zo voortgegaan dat hij, omdat de rechtvaardigheid het zo eiste, gemeend heeft dat het tussenvonnis van meester Heneman moest worden bevestigd. En nadat het voorgaande zo was gedaan en Willem onherroepelijk was gedaagd om voor de officiaal tegenover de tegenpartij het definitieve oordeel over deze zaak te aanhoren op een bepaalde dag met de vereiste en gebruikelijke betekening, heeft Willem tegenover deken, kapittel en hun procurator voor de officiaal gesteld dat hij niet gehouden was met deken en kapittel in noch buiten het gerecht in contact te treden en dat deken en kapittel en ieder in persoon niet voor het gerecht konden staan omdat ze feitelijk in hoogste mate geëxcommuniceerd waren, waarbij hij verzoekt dat door de officiaal aan deken en kapittel wordt verklaard dat de juridische toegang voor hen moest worden gesloten en tussen de partijen niet op deze wijze mocht worden geprocedeerd.
Nadat de rechtszaak over deze zaak door de partijen wettelijk aanhangig is gemaakt en alles volgens de regels voor de officiaal is afgehandeld, is op de vastgestelde dag door tussenvonnis van de officiaal uitgesproken dat het feit van de excommunicatie niet is bewezen, waarbij hij Willem veroordeelt in de door de kerk gemaakte kosten in dezen, vast te stellen door de officiaal, en desalniettemin heeft Willem, niet tevreden met het voorafgaande, wederom het genoemde feit van de excommunicatie tegen deken en kapittel voorgedragen.
Nadat de rechtszaak over deze tweede eis wettelijk aanhangig is gemaakt, een valse aanklacht afgezworen, de geformuleerde stellingen en de antwoorden hierop schriftelijk opgetekend, getuigen voorgeleid, beëdigd, gehoord en nauwkeurig ondervraagd, afschriften zijn verstrekt om tegen de getuigen en hun woorden te spreken en alles volgens de regels afgehandeld en voor de voornoemde partijen en een dag om voor de officiaal te verschijnen dag is aangewezen, heeft de officiaal op basis van rechtvaardigheid bij wijze van tussenvonnis uitgesproken dat het voornoemde feit niet is bewezen en dat zonder dat bezwaar in het hoofdproces geprocedeerd moet worden, waarbij hij Willem in de door de procurator hiervoor gemaakte kosten, door de officiaal vast te stellen, veroordeelt.
Na het uitspreken van het interlocutoir vonnis heeft de officiaal onherroepelijk voor zich te Luik, daags voor Pinksteren, in het uur van de primen, Gratiaan van Diest en Jan Claviger, algemene procuratoren van Willem, voor zich doen dagen om in de zaak tegen de procurator van deken en kapittel van Sint-Servaas het definitieve oordeel in de voornoemde zaak te aanhoren, met de vereiste en gebruikelijke betekening. Op die dag zijn Gratiaan en Jan, de voornoemde procuratoren, niet verschenen en hebben ze niemand in hun plaats gezonden, terwijl de procurator van deken en kapittel wel verscheen, wachtte zolang het moest en met aandrang eiste dat een definitief vonnis werd uitgesproken.
De officiaal heeft ondanks het verstek laten gaan van de genoemde procuratoren en terwijl de goddelijke aanwezigheid hun afwezigheid compenseerde, na de dingen die er in de voornoemde zaak toe doen, gezien en vernomen te hebben, na stukken en bewijzen die in deze zaak zijn opgesteld, nauwkeurig ingezien te hebben, na alles overwogen te hebben dat hem moest en kon bewegen, overeenkomstig datgene wat hij had gezien, gehoord en vernomen, na het inwinnen van advies van rechtsgeleerden, de genoemde gedaagde ten behoeve van de kerk door een definitief vonnis hiertoe veroordeeld: af te zien van het in bezit nemen, het aan zich trekken en het bezet houden van Weert met haar toebehoren, de hoge en lage rechtspraak ervan, de aanstelling, creatie en het afzetten van de schout en schepenen van Weert, van wie de hogere onmiddellijke rechters of hoofd de deken en het kapittel van de Sint-Servaaskerk of hun hof te Vlijtingen zijn; af te zien van het innen van de helft van de tienden van Weert, afgezien van de delen die de plaatselijke pastoor en de broeders scholieren van Luik in deze tiend toekomen, van het afkondigen van bannen en vrede, van goederen van Weert die afhangen van de Sint-Servaaskerk en daaruit voortvloeiende rechten, van de windmolen, van zes mud minus twee sister haver Weertse maat, afkomstig van de in Weert verblijvende hoevenaars en mannen van de Sint-Servaaskerk en ook van de jaarlijkse en eeuwige inkomsten van vijfentwintig schelling Luiks van de hoevenaars van deze kerk vanwege het bos, en ook van een hoeve bos waarvan melding wordt gemaakt in de eis van de eiser; en dat Willem Weert met zijn toebehoren, de rechtspraak, het aanstellen en afzetting van schout en schepenen, het innen van de helft van tienden, behalve de delen die aan de pastoor en scholieren toebehoren, de bannen en vrede, de genoemde molen met het voornoemde bos teruggeeft aan de Sint-Servaaskerk en hij de kerk herstelt en terugbrengt in het bezit van de voornoemde goederen en rechten, en dat hij van de vijftienhonderd mark Luiks, minus vijfentwintig schelling, van de som gelds die in de eis is opgenomen, na het afleggen van de eed door de procurator en de schatting door de officiaal over de grootte van het schade van de kerk, genoegdoening geeft. De officiaal verklaart voorts bij vonnis dat de gedaagde het recht niet heeft of gehad heeft om de genoemde tiend van de kerk naar zijn verblijfplaats te voeren, deze te dorsen, stro en kaf ervan te ontvangen en bezitten, lasten en belastingen op te leggen aan de mensen van de Sint-Servaaskerk en de hoevenaars en hen in zijn leger ten oorlog te voeren naar zijn eigen wil, grachten te maken aan openbare wegen in Weert, zich gemeenschappelijke weiden van Weert toe te eigenen noch het toegeëigende aan anderen toe te delen.
De officiaal spreekt voorts uit dat de Sint-Servaaskerk het recht heeft en heeft gehad om van de hoevenaars en hun mannen van genoemd dorp de jaarlijkse en eeuwige inkomsten van zes mud minus twee sister haver plaatselijke maat te ontvangen, samen met de voornoemde vijfentwintig schelling vanwege het bos, en dat de gedaagde het recht niet heeft en heeft gehad om die dingen te doen. Daarbij veroordeelt hij hem ertoe om er voortaan wettelijk voor te waken dat hij aangaande het voorgaande geen belemmeringen zal veroorzaken voor de Sint-Servaaskerk, terwijl hij de gedaagde aangaande de andere in de genoemde eis opgenomen zaken door dit oordeel vrijspreekt en hem veroordeelt in de kosten van het proces ten gunste van de kerk, te taxeren door de officiaal.
De officiaal heeft bezegeld.
Gegeven op 21 mei 1295.
De officiaal van het hof van Luik doet uitspraak in een proces tussen het Sint-Servaaskapittel te Maastricht enerzijds en Willem, heer van Horn, ridder, anderzijds inzake de rechten en bezittingen van het Sint-Servaaskapittel te Weert en hij wijst de hoge en lage rechtspraak, de aanstelling van schout en schepenen, een deel van de tienden en andere bezittingen en inkomsten aldaar toe aan het kapittel.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 885. Beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Sententia diffinitiva per quam adiudicantur capitulo alta et bassa iurisdictio ville de Werta et plura alia iura (hierna toegevoegd door 16e-eeuwse hand): per officialem Leodiense, XIX. – 2o door 16e-eeuwse hand: 19 / B II / 1295.
Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van het officialaat van Luik (SD1).
Afschriften
[B]. niet voorhanden, maar bekend uit C, cartularium van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht = Liber A, fol. 92. – C. vóór 1768, Ibidem, toegangsnr. 22.001A, Handschriftencollectie (voormalig) Gemeentearchief Maastricht, 14de-20ste eeuw, inv. nr. 199a (cartularium) = Diplomata Trajectensia de anno 800 ad 1664, p. 479-484, onder de rubriek: Sententia per compromissum data ab officiale Leodiense de bonis, iurisdictione, decimis, liberis et aliis iuribus in villa de Werth pertinentibus ad capitulum Sancti Servatii contra comitem Lossensem, in vigilia Pentecostes 1295, gewaarmerkt afschrift door G.J. Lenarts, stadssecretaris van Maastricht, mogelijk naar [B].
Uitgave
a. Hackeng, Het middeleeuwse grondbezit, 321-325, nr. 102a (onvolledig), naar A.
Regesten
Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 269-270, nr. 232 (gedateerd 1294 mei 21). – Haas, Chronologische lijst, 99, nr. 270. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 158, nr. 885.
Samenhang
In onderhavige oorkonde is de invocatio en intitulatio alsmede de datatio uit de oorkonde van rooms-koning Hendrik IV d.d. 1062 geïnsereerd (zie Collectie Sint-Servaas, nr. 1).
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.

Nummer 76
Godfried, (zoon) van Florens, en Jan van Mulken, schepenen van Maastricht, maken bekend dat zij als schepenen aanwezig waren toen Basilea en Mathilde, dochters van wijlen Boudewijn de Molendino (van de Molen), afstand hebben gedaan van een jaarlijkse cijns van zeven schelling Luiks en deze hebben overgedragen in handen van Jan, kanunnik van de kerk van Xanten, namens en ten behoeve van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht; deze cijns is te voldoen uit een huis op de Kersenmarkt dat Gerard, schoonzoon van Gerard supra Viam, houdt en dat afhangt van de refter van de Sint-Servaaskerk, aan welke refter dit huis jaarlijks vijf koppen betaalt. Deze afstand is gebeurd ten overstaan van de schout van Maastricht omdat Jacob, kanunnik van Sint-Servaas en proost van de refter, niet beschikbaar was. Er is (aan alle eisen) voldaan, onder beding dat Jan, kanunnik van Xanten, de grondheer blijft van dit huis en daaruit elk jaar de vijf koppen betaalt, met uitzondering van het eeuwige recht dat Basilea en Mathilde zich na de grondheer voorbehouden in het genoemde huis. De zeven schelling moet jaarlijks worden betaald, de ene helft op twee februari en de andere op één augustus. Basilea en Mathilde hebben beloofd binnen jaar en dag vrijwaring te verstrekken en een rechtmatige klacht af te doen, zoals gebruikelijk is, en zoveel penningen te overhandigen over een evenlange tijdspanne als zij terzake van de cijns hebben ontvangen, indien de cijns zou worden uitgewonnen. Zij hebben Boudewijn, hun broer, en Hendrik de Molendino (van de Molen), aan wie Boudewijn heeft beloofd dat hij hem zal schadeloos houden voor de verplichting uit het voorgaande, aangesteld als hoofdschuldenaren.
Gegeven op 6 oktober 1295.
Schepenen van Maastricht oorkonden dat Basilea en Mathilde, dochters van Boudewijn de Molendino, een jaarlijkse cijns van zeven schelling Luiks, gevestigd op een huis op de Kersenmarkt (te Maastricht), hebben overgedragen aan Jan, kanunnik van de kerk van Xanten, ten behoeve van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 465.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: De VII solidis quos Gerardus supra Viam solvit. – 2o door 15e-eeuwse hand: In Foro Cerisorum ex opposito domus scabinorum in ordone. – 3o door 15e-eeuwse hand: 47 / 340. – 4o door 16e-eeuwse hand: 1295.
Bezegeling: twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de niet aangekondigde zegels van Godfried, zoon van Florens, en Jan van Mulken, schepenen van Maastricht (LS1 en LS2).
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 136-137 (met onvolledige vertaling), nr. 1295.10.06, naar A.
Regesten
Doppler, ‘Schepenbrieven’, 44-45, nr. 41. – Haas, Chronologische lijst, 100, nr. 274. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 103, nr. 465.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.

Nummer 77
Willem van Sint-Servaas, schepen en plaatsvervanger van de schout Godfried van Colmont, ridder, en de schepenen van Sint-Pieter bij Maastricht, namelijk Gijsbert, Jacob, Jan, zoon van Lambert, Wolter, timmerman, Wolter, molenaar, en Jan, hovenier, maken bekend dat Ida, met instemming van haar echtgenoot Hendrik Mulart en haar broers Folkwin Schecters en Reinier ten overstaan van hen afstand hebben gedaan van een jaarlijkse cijns van twintig schelling Luiks nieuwe munt, erfrechtelijk te ontvangen uit de dertien schelling Luiks die Jan Ardenosus gewoon was te betalen aan Ida en uit haar goederen op het eiland over de Oude Maas, de ene helft op 24 juni en de andere op Kerstmis, ten behoeve van deken en kapittel van Sint-Servaas te Maastricht voor het jaargetijde van wijlen Reinier, deken van Xanten. De verkopers hebben zoveel gedaan dat de schepenen hebben geoordeeld dat aan deken en kapittel geheel zal zijn voldaan. Zij hebben ook beloofd aan deken en kapittel binnen jaar en dag vrijwaring te verstrekken, rechtmatige klachten af te doen en zoveel penningen te overhandigen over een evenlange tijdspanne als zij blijken te hebben ontvangen en gehouden, indien deze cijns binnen jaar en dag zou worden uitgewonnen, onder verband van al hun goederen. Borgen en schuldenaren zijn [***].
[***] op 28 december 1295.
Willem van Sint-Servaas, schepen en plaatsvervanger van de schout Godfried van Colmont, en de schepenen van Sint-Pieter oorkonden dat Ida, echtgenote van Hendrik Mulart, en haar broers Folkwin en Reinier Schecters afstand hebben gedaan van een jaarlijkse erfcijns van twintig schelling Luiks, gevestigd op goederen van Ida die gelegen zijn op het eiland over de Oude Maas, ten behoeve van deken en kapittel van Sint-Servaas te Maastricht voor het jaargetijde van Reinier, deken van Xanten.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 835. Beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: De [***]. – 2o door 16e-eeuwse hand: 1295. – 3o door 16e-eeuwse hand: 93 / 203.
Bezegeling: vijf nog zichtbare bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de zegels van de schepenen van Sint-Pieter, die niet aangekondigd zijn.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 138-139 (met onvolledige vertaling), nr. 1295.12.28, naar A.
Regesten
Doppler, ‘Schepenbrieven’, 45, nr. 42. – Haas, Chronologische lijst, 100-101, nr. 275. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 152, nr. 835.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar. De lacunes in A zijn waar mogelijk aangevuld.

Nummer 78
Florens en Jan Borneken, schepenen van Maastricht, maken bekend dat zij aanwezig waren toen Reinier, Parcifal, Anton, Homedeus Petrus en hun medegezellen, lombarden te Maastricht, afstand hebben gedaan van een jaarlijkse cijns van vier mark Luiks in courant geld (van het lopende betaalmiddel waarmee te Maastricht wordt gekocht en verkocht), ten behoeve van deken en kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, zonder nu of in de toekomst enige heffing te geven of te krijgen uit de goederen die eertijds van Hendrik Mulen waren en nu van de lombarden, namelijk uit een huis in de Raamstraat, tussen het huis van wijlen Hendrik van Gulpen en Gerard van Pietersheim, veertig schelling onmiddellijk na de grondcijns van zes penning en één kapoen, die betaald wordt aan de als grondheer aanwezige Reinier Episcopus (Bisschop), wisselaar; ook twintig schelling uit een huis met alle aanhorigheden, gelegen tussen Gerard van Berke en Helka, moeder van Hendrik Mulen, onmiddellijk na de grondcijns van zes penning en één kapoen die aan de aanwezige heer Oger, voogd, als grondheer wordt betaald; ook twintig schelling uit een huis in de Grachtstraat dat eerst van wijlen Godfried Springere was, naast Arnoud, zoon van Hubert, onmiddellijk na de grondcijns van vier schelling, zes penning en vijf kapoenen, welke cijns wordt betaald aan het Antonietenklooster te Maastricht, in aanwezigheid van de broeders van dit huis als grondheren. Ze hebben zoveel gedaan dat ten tijde van de afstand (aan alle eisen) is voldaan en de cijns van vier mark moet uit de genoemde goederen worden betaald, de ene helft op vierentwintig juni en de andere op Kerstmis. Zij hebben beloofd binnen jaar en dag vrijwaring te verstrekken en een rechtmatige klacht af te doen, zoals gebruikelijk is, en zoveel penningen te overhandigen aan deken en kapittel van Sint-Servaas over een evenlange tijdspanne als zij terzake van de cijns hebben ontvangen, indien deze zou worden uitgewonnen.
Gegeven en gedaan op 25 februari 1296.
Schepenen van Maastricht oorkonden dat Reinier, Parcifal, Anton, Homedeus Petrus en hun medegezellen, lombarden te Maastricht, afstand hebben gedaan van een jaarlijkse cijns van vier mark Luiks, gevestigd op huizen in de Raamstraat en de Grachtstraat (te Maastricht), ten behoeve van deken en kapittel van Sint-Servaas te Maastricht.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 466.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Littere de quatuor marcis de bonis Henrici Mulen. – 2o door 15e-eeuwse hand: De IIII marcis. – 3o door 15e-eeuwse hand: Littera de domo Iohannis de Viseto. – 4o door 16e-eeuwse hand: 113. – 5o door 16e-eeuwse hand: R 3A. – 6o door 16e-eeuwse hand: 1295.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat niet aangekondigd is, namelijk: S2 van Jan Borneken, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het zegel van Florens, (zoon van wijlen Gozewijn Rufus), dat niet aangekondigd is (LS1). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, zie Venner, ‘Maastrichtse schepenzegels’, 176, nr. 48, en 177.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 141-142 (met onvolledige vertaling), nr. 1296.02.25, naar A.
Regesten
Doppler, ‘Schepenbrieven’, 46, nr. 43. – Haas, Chronologische lijst, 101, nr. 277. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 103, nr. 466.
Datering
Het gebruik van de paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Ontstaan
Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 73 onder Ontstaan en samenhang.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.

Nummer 79
Schepenen van beiderlei rechtsmacht van Maastricht maken bekend dat zij aanwezig waren toen heer Oger van Borgharen, ridder, voogd van Maastricht, de inkomsten die wijlen heer Jan, zijn zoon, kanunnik van het Sint-Servaaskapittel, had verworven van de broeders van de Biesen te Maastricht, heeft overgedragen in handen van de provisoren van de Tafel van de Heilige Geest te Maastricht en afstand heeft gedaan ten behoeve van de armenzorg, op voorwaarde dat de provisoren aan de broeders van de orde van de Augustijnen nu en in de toekomst jaarlijks vijftien schelling zullen uitkeren uit deze inkomsten voor drie jaargetijden, namelijk vijf schelling voor de reeds overleden Jan vijftien dagen vóór zijn jaargetijde, vijf schelling na de dood van Oger en vijf schelling na de dood van Oda, echtgenote van Oger.
De schepenen van beiderlei rechtsmacht hebben bezegeld met hun stadszegel.
Oger en Oda hebben de broeders van de orde van de Augustijnen verzocht om deze jaargetijden met waken, missen en gebeden trouw en vlijtig uit te voeren.
Gegeven en gedaan op 30 november 1296.
Schepenen van beide gerechten van Maastricht oorkonden dat Oger van Borgharen, ridder, voogd van Maastricht, de inkomsten die wijlen Jan, zijn zoon, kanunnik van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht, had verworven van de broeders van de Biesen te Maastricht, heeft overgedragen aan de provisoren van de Tafel van de Heilige Geest te Maastricht ten bate van drie jaargetijden, namelijk voor hemzelf, voor zijn echtgenote Oda en voor zijn zoon Jan.
Originelen
A1. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002H, archief Broederschap der kapelanen van Sint-Servaas te Maastricht, 1139-1797, inv. nr. 196. Gelinieerd. Deze oorkonde is getransfigeerd door andere schepenoorkonden.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: De XV solidis ad Sanctum Spiritum. – 2° door 15e-eeuwse hand: Littera advocati de censibus (en door andere hand toegevoegd) Sancti Spiritus. – 3° door 15e-eeuwse hand: Datum M° CC XCVI°.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S2 van de Luikse stedelijke gemeenschap van Maastricht, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van de Brabantse stedelijke gemeenschap van Maastricht (LS1). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, zie Venner, ‘Zegels’, nr. 56. Tevens zijn er nog vijf incisies voor de doorgehaalde zegelstaarten van de twee getransfigeerde oorkonden.
A2. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D028, archief Klooster der Predikheren te Maastricht, 1261-179, inv. nr. 85.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Littera de XV solidis ex parte domini advocati (hierna door andere hand) quos Spiritus Sancti provisores persolvent conventui / hieronder B III ff + doorgestreept. – 2o door 16e-eeuwse hand: 1295. – 3o door 18e-eeuwse hand: B (hierna 48 doorgestreept) 47, de 15 solidis quos reliqua confertur dominus de Haeren et advocatus Traiectensis pro suo anniversario, ad onus Sancti Spiritus, 1296.
Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 de Luikse stedelijke gemeenschap van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S2 van de Brabantse stedelijke gemeenschap, van bruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2, zie Venner, ‘Zegels’, nrs. 56 en 57.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgaven
a. Doppler, ‘Schepenbrieven’, 47-48, nr. 45, naar A1. – b. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 147-148 (met onvolledige vertaling), nr. 1296.11.30(1), naar A1.
Regesten
Haas, Chronologische lijst, 102, nr. 280. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 226, nr. 196.
Ontstaan
Onderhavige oorkonde is in tweevoud opgemaakt, waarvan één exemplaar in het archief van het Sint-Servaaskapittel berust en één in dat van de Predikheren te Maastricht. Beide originelen zijn door dezelfde hand geschreven.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar. De varianten van A2 staan in het notenapparaat, met uitzondering van de afkortingen.

Nummer 80
Ontvanger en schepenen van de hof van Lenculen, Olbert Colsop, Jan Borneken, Florens, Adolf, Philips, Hendrik de Molendino (van de Molen) en Gillis van Heppeneert maken bekend dat Diborg van Hasselt afstand heeft gedaan van een huis met de aangrenzende hof, op de commune, tegenover het huis van Henloit, ressorterend onder de hof van Lenculen, ten behoeve van Arnoud, zoon van wijlen Arnoud, zoon van Diborg. Diborg heeft zoveel gedaan dat (aan alle eisen) is voldaan en zij heeft zich onthecht van het huis.
Gegeven op 18 augustus 1300.
Ontvanger en schepenen van de hof van Lenculen oorkonden dat Diborg van Hasselt afstand heeft gedaan van een huis met de aangrenzende hof (te Maastricht), ressorterend onder de hof van Lenculen, ten behoeve van Arnoud, haar kleinzoon.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002H, archief Broederschap der kapelanen van Sint-Servaas te Maastricht, 1139-1797, inv. nr. 334.
Geen aantekeningen vóór 1800 op de achterzijde.
Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die niet aangekondigd zijn, namelijk: S2 tweede zegel van Olbert Colsop, schepen van de hof van Lenculen, van bruine was, beschadigd. – S6 van Philips, schepen van de hof van Lenculen, van bruine was, beschadigd; en zes bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de zegels van de ontvanger van de hof van Lenculen en van Jan Borneken, Florens, (zoon van wijlen Gozewijn Rufus), Adolf, Hendrik de Molendino en Gillis van Hepeneert, schepenen van de hof van Lenculen, die niet aangekondigd zijn (LS1, LS3, LS4, LS5, LS7 en LS8). Voor een beschrijving en afbeelding van S2 en S6, zie Venner, ‘Maastrichtse schepenzegels’, 174-175, afb. 32, en hierna Idem, ‘Zegels’, nr. 61.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 163 (met onvolledige vertaling), nr. 1300.08.18, naar A.
Regesten
Doppler, ‘Schepenbrieven’, 50, nr. 50. – Haas, Chronologische lijst, 106, nr. 293. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 244, nr. 334.
Lokalisering
Volgens Doppler, ‘Schepenbrieven’, 50, is ‘commune’ mogelijk te identificeren met de Commende, Comena, Kommel, Kommelstraat.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.
Er komen in onze database geen oorkonden voor die overeenkomen met de zoekwoorden of filters die heeft toegepast. Reset alle filters en probeer opnieuw.
partners
donateurs



.avif)





