Oorkonden

Een overzicht van alle oorkonden

Filters
Filters
Filter op collectie
Filter op type
Thank you! Your submission has been received!
Oops! Something went wrong while submitting the form.
Tag
2 van 4 oorkonden weergegeven
Sint-Gerlach

Nummer 26

Economisch

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, maakt bekend dat proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach met instemming van deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht in het allodium van de kerk van Sint-Servaas een muur hebben gebouwd die om het klooster Sint-Gerlach heen loopt. 

In het gedeelte van de muur in de richting van Berg blijken proost en convent zowel onder de muur als erbinnen in de lengte één bunder te bezitten en in de breedte één roede, namelijk zeventien voet. Proost en convent van Sint-Gerlach hebben beloofd uit het allodium jaarlijks erfelijk twee penning Luiks te betalen op de eerste zondag na Sint-Andreas en verklaren hierdoor geen verder recht te hebben of zullen hebben op de goederen van de Sint-Servaaskerk. Ook erkent en bevestigt Walram dat hij door deze instemming geen enkel recht meer verworven heeft of zal trachten te verwerven op dit allodium of de goederen van de Sint-Servaaskerk.

Walram heeft bezegeld.

Gegeven op 6 september 1270.

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, maakt bekend dat proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) met instemming van deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht in het allodium van het kapittel een muur rond hun klooster gebouwd hebben

op een stuk grond van één bunder in de lengte en één roede in de breedte aan de zijde van Berg tegen een erfelijke jaarrente van twee penning Luiks en hij erkent geen enkel recht op deze grond te hebben.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 191-192, onder de rubriek: Confirmatio domini Walrami de Monjoie et Valckenburgh literrarum domini decani et capituli sancti Servatii Traiectensis de quittatione unius allodii unius bonnarii terre infra murum monasterii sancti Gerlaci, en in de marge: Num. 128, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Niet voorhanden.

Datering

Aangezien de overeenkomst tussen het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) en deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht over de bouw van een muur dateert uit 1279 (zie infra nrs. 24 en 25), moet het jaartal in onderhavige oorkonde corrupt zijn overgeleverd in het cartularium en de bijbehorende index.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde is samen met twee andere oorkonden inzake de bouw van de muur op eenzelfde dag uitgevaardigd, zie infra nrs. 24 en 25.

Theo Ebben
1270 (lees 1279) september 6
Economisch
Thorn

Nummer 26

Kerkelijk

Dirk, ridder van Heeswijk, maakt bekend dat hij er op zijn kosten voor zal zorgen in naam van het convent van Thorn een oorkonde te krijgen van de bisschop van Utrecht onder deze of soortgelijke vorm, namelijk dat er een aanstelling wordt gedaan van het vicariaat van de kerk van Avezaath, waarvan het collatierecht bij de abdis van Thorn berust, en dat diezelfde pastoor volgens zijn voordracht en die van zijn erfgenamen door de abdis en haar opvolgers als patrones van die kerk wordt aangesteld en eeuwig ten behoeve van de zorg van die kerk zal worden gepresenteerd. Deze pastoor zal geschikt zijn, de zielzorg verrichten en er persoonlijk resideren en bedienen in de kerk. Ook zal hij jaarlijks ten minste dertig pond Leuvens ontvangen en verantwoording afleggen over zijn rechten aan het bisdom, de aartsdiaken en de dekens. Wat overblijft van de tienden of in andere goederen van de kerk van Avezaath, zal worden aangewend ter vermeerdering van de prebenden van de kanunniken en kloosterzusters van Thorn omdat hun prebenden gering en ontoereikend zijn. Verder zal Dirk, wanneer hij de oorkonde onder de voornoemde vorm zal hebben verkregen, voor eeuwig van abdis en convent van Thorn de tienden in pacht krijgen en alle andere goederen met hun toebehoren die zij in Avezaath hebben, behalve de goederen die abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht van hen hebben, en eveneens met uitzondering voor heer Otto, ridder, van Zoelen, die hem geen leenhulde zal doen voor de goederen die hij nu tijdelijk houdt van abdis en convent van Thorn. En deze clausule betreffende de leenhulde van Otto moet volgens de wil van de abdis gecorrigeerd of veranderd worden. Dirk zal hen in ieder geval jaarlijks op Kerstmis 37 pond Leuvens geven in de kerk van Thorn op zijn inspanning en kosten en hij zal zijn bode zenden en betalen. Bovendien geeft hij de abdij voor de jaarlijkse betaling van de pacht goede zekerheid en zal de abdij om het even welke straf kunnen kiezen. Abdis en convent moeten hem trouw helpen met hun oorkonde en zegels overal waar dit nodig zou zijn om deze zaak te behartigen, voor elkaar te krijgen en te voltooien zonder kosten. En zolang deze zaak niet voltooid zal zijn, zal Dirk zich de goederen die aan de kerk toebehoren, niet toe-eigenen zonder toestemming van abdis en convent of van de pastoor van de kerk van Avezaath, noch zal hij hen in het geheim of openlijk hinderen. Bovendien zal Dirk, zodra de kerk van Avezaath vacant is, Gerard van Avezaath, priester, presenteren voor de plechtige installatie in deze kerk en hem ter ondersteuning van zijn prebende jaarlijks vijf pond Leuvens toevoegen, zolang Gerard leeft, en hem trouw ondersteunen en verdedigen. Hieraan is nog toegevoegd dat indien Dirk de oorkonde onder de genoemde of gelijkaardige vorm door de bisschop van Utrecht niet zou ontvangen binnen een half jaar vanaf de dag van de bevestiging, dat dan elke overeenkomst en belofte tussen hem en abdis en convent van Thorn zal eindigen en dat zij zonder zijn tegenspraak zullen kunnen doen wat ze willen met hun goederen.

Gedaan op 6 juli 1267.

Dirk van Heeswijk, ridder, verbindt zich ertoe van de bisschop van Utrecht een oorkonde te verkrijgen inzake de aanstelling van de door hem voorgedragen pastoor in de kerk van Avezaath, waarvan het collatierecht aan de abdis van Thorn toebehoort, en inzake de regeling van diens inkomsten uit de tienden en goederen te Avezaath.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 39.

Uitgave

a. Ketner, OSU IV, 4-5, nr. 1723, naar A.

Ontstaan

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1267 juli 6
Kerkelijk
Kloosterrade

Nummer 26

Kerkelijk

Koenraad, bisschop van Porto en St.-Rufina en pauselijk legaat, maakt bekend dat de middelen en opbrengsten van de abdij Kloosterrade nauwelijks voldoende zijn voor het eigen onderhoud, maar dat men vaak ten onrechte te maken heeft met het ongenoegen van velen omdat de abdij aan de dringende verzoeken van edelen niet tegemoet kan komen. Opdat de abdij op een goede manier deze rustverstorende verzoeken zou kunnen weigeren, hebben abt en convent van Kloosterrade aan Koenraad verzocht om een vaststaand aantal dames toe te staan.

Om rust te verschaffen stelt Koenraad het aantal dames in de abdij voor altijd vast op een aantal van dertig, tenzij wellicht de middelen van de abdij zodanig toenemen dat daaruit met gemak in het onderhoud van meer dames kan worden voorzien.

Gegeven te Hoven, op 11 februari 1226.

Koenraad, bisschop van Porto en St.-Rufina en pauselijk legaat, stelt het aantal kloosterzusters van de abdij Kloosterrade op een maximum van dertig.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 688.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 156-157, nr. 74, naar A.

Theo Ebben
1226 februari 11
Kerkelijk
Sint-Servaaskapittel

Nummer 26

Economisch

Daniel, Godfried, zoon van Florens, Gerard, zoon van Gosmar, en Jan Suevus, schepenen van Maastricht, maken onder aanhechting van hun zegels bekend dat zij als schepenen aanwezig waren toen Jan, bloedverwant van Tis, aan de jonge meisjes Ida en Margareta, begijnen, dochters van Godfried van Wiggarberge, een jaarlijkse cijns van twaalf schelling Luiks en twee kapoenen heeft verkocht, gevestigd op een huis op de Houtmarkt dat Adam, pottenbakker, erfrechtelijk van Jan houdt. Uit dit huis zullen de erfgenamen van de genoemde twaalf schelling en twee kapoenen jaarlijks 21 penning Luiks en één kapoen aan de monniken van Val-Dieu betalen. Jan, bloedverwant van Tis, zijn echtgenote en hun kinderen hebben ten behoeve van Ida en Margareta afstand gedaan van het huis en de gehele cijns daaruit en hebben plechtig afgezien van elk recht dat zij in dit huis hebben en ze hebben zoveel gedaan dat aan alle eisen is voldaan. Zij hebben beloofd binnen jaar en dag vrijwaring te verstrekken en elke redelijke klacht af te doen. Ook is er aan toegevoegd dat, indien iemand de verkoop binnen jaar en dag bij Ida en Margareta uitwint, wat in de volkstaal bescodden wordt genoemd, Jan vanaf dat moment zoveel penningen aan de meisjes zal moeten afstaan als hij onder zich heeft gehouden. Om zich te houden aan alle voorwaarden heeft Jan zijn hof en huis op de Markt en al zijn andere goederen als onderpand gesteld. Hij heeft tevens beloofd dat hij, mocht hij van Adam iets verwerven door een schepenvonnis of door vriendschap, hij dit aan Ida en Margareta zal verkopen volgens het tarief en het equivalent van de penningen.

Gedaan op 25 januari 1267.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Jan, bloedverwant van Tis, een jaarlijkse cijns van twaalf schelling Luiks en twee kapoenen, gevestigd op een huis aan de Houtmarkt (te Maastricht), heeft verkocht aan de jonge meisjes Ida en Margareta, begijnen, dochters van Godfried van Wiggarberge.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 451. Beschadigd. Met een getransfigeerde oorkonde van de schepenen van Maastricht d.d. 1276 juni 24, zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 43.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: 126.

Bezegeling: vier bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Daniel (supra Forum), Godfried, zoon van Florens, Gerard, zoon van Gosmar, en Jan Suevus, schepenen van Maastricht (LS1, LS2, LS3 en LS4).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgaven

a. Doppler, ‘Schepenbrieven’, 20-21, nr. 2, naar A. – b. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 37-38 (met onvolledige vertaling), nr. 1267.01.25, naar A.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 58, nr. 136.

Samenhang

Voor de schenking van deze cijns aan abt en convent van Val-Dieu te Aubel d.d. 1276 juni 24, zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 43.

Ontstaan

Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 21.

Datering

Het gebruik van de paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

1267 januari 25
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 27

Economisch

Godfried van Osa, Hendrik Grinart, Olbert Colsop, Jan Suevus en Godfried van Montenaken, schepenen van Maastricht, oorkonden dat Oger, heer van Borgharen, ridder, voogd van Maastricht, met instemming van zijn echtgenote en hun kinderen zonder voorbehoud enkel en alleen ter wille van God en zonder hoop op herroeping een vierde deel van een stenen huis, gelegen aan de Graanmarkt te Maastricht, heeft geschonken aan proost en convent van Sint-Gerlach. Ook Jan, zoon van wijlen Wijnand, ridder, en zijn kinderen hebben afstand gedaan van een vierde deel dat zij hadden en bezaten in dat huis en er plechtig van afgezien ten behoeve van proost en convent. Ook Dirk de Lata Platea (van de Bredestraat) heeft een vierde deel van dit huis alsmede de helft van een vierde deel dat hem erfrechtelijk toekomt, overgedragen en er plechtig van afgezien ten behoeve van proost en convent. Zowel Jan en zijn kinderen als Dirk hebben ten tijde van de afstand zoveel gedaan dat in alle opzichten aan proost en convent was voldaan. Ook Oda, moeder van Dirk, heeft met instemming van haar kinderen de helft van een vierde deel van het huis erfrechtelijk aan proost en convent gegeven tegen een jaarlijkse cijns van vijftien schelling Luiks, de ene helft te betalen op 25 december en de andere op 24 juni. Proost en convent zullen de grondcijns betalen en leveren aan de bisschop van Luik en Oda zal geen verhef geven noch ontvangen. Dirk en Jan hebben proost en convent beloofd vrijwaring te verstrekken en alle rechtmatige klachten binnen jaar en dag af te doen. Wanneer het huis echter binnen jaar en dag zou worden uitgewonnen, wat in de volkstaal beschodden wordt genoemd, dan zal Jan vanaf dat moment vijf mark Luiks geven en leveren aan proost en convent ter ondersteuning van hun (bouw)werkzaamheden, te ontvangen en te hebben van zijn onbebouwd terrein te Sint-Pieter bij Maastricht, zoals hij vrijwillig verkozen heeft. Dirk heeft aan proost en convent voor het stipt naleven van alle vermelde bedingen als hoofdelijke borgen Jan Suevus, schepen van Maastricht, Boudewijn Pape en Lewalus Pansart aangesteld om tien mark Luiks te betalen.

Godfried van Osa, Hendrik Grinart, Olbert Colsop, Jan Suevus en Godfried van Montenaken, schepenen van Maastricht, hebben bezegeld.

Gegeven op 28 december 1279.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Oger, heer van Borgharen, ridder, voogd van Maastricht, met instemming van zijn echtgenote en hun kinderen een vierde deel van een stenen huis, gelegen aan de Graanmarkt te Maastricht, geschonken heeft aan proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem), dat Jan, zoon van wijlen Wijnand, ridder, en zijn kinderen afstand hebben gedaan van een vierde deel in dat huis, dat Dirk de Lata Platea afstand heeft gedaan van een vierde deel in dat huis alsmede de helft van een vierde deel dat hem erfrechtelijk toekomt en dat Oda, moeder van Dirk, met instemming van haar kinderen de helft van een vierde deel in dat huis erfrechtelijk gegeven heeft aan proost en convent van Sint-Gerlach tegen een jaarlijkse cijns van vijftien schelling Luiks. Proost en convent zullen de grondcijns betalen aan de bisschop van Luik en Oda zal geen verhef geven of ontvangen.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 63, reg. nr. 22.

Aantekeningen op achterzijde: 1° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: S j. – 2° door 15e-eeuwse hand: Dit is der breyff weir ons dat hus van Trech dat steynen hus halff gegeven hubt. – 3° door 17e-eeuwse hand: 1279.

Bezegeling: vijf uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Godfried, (zoon van vrouwe) Osa, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S2 van Jan Suevus, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S4 van Olbert Colsop, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S5 oorspronkelijk een fragment van Godfried van Montenaken, schepen van Maastricht, dat echter bij de restauratie tussen maart 1975 en oktober 1976 abusievelijk vervangen is door een fragment van een onbekende zegelaar, van bruine was, beschadigd, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 163; en één bevestigingsplaats voor het aangekondigde zegel van Hendrik Grinart, schepen van Maastricht, (SD3). Venner signaleert dat in onderhavige oorkonde de gebruikelijke anciёnniteit bij de schepennamen niet gevolgd is in de intitulatio, maar dat de zegels wel in die volgorde bevestigd zijn. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, S2, S4 en S5, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 162, 162,162-163 en 163.

Uitgave

a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 53-55, nr. 1279.12.28 (met vertaling), naar A.

Afschrift

Niet voorhanden.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 24, nr. 21. – Haas, inventaris Sint Gerlach, 75, reg. nr. 22. – Idem, Chronologische lijst, 73, reg. nr. 187.

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan

Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die ook Maastrichtse schepenoorkonden mundeerde. Hij schreef onder meer een schepenoorkonde d.d. 1285.06.20 ten behoeve van 

Sint-Servaas te Maastricht (Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 455).

Jan Hartmann
1279 december 28
Economisch
Thorn

Nummer 27

Kerkelijk

Hendrik, minderbroeder, bisschop van Chiemsee en wijbisschop van Hendrik, bisschop van Luik, maakt bekend dat hij op 6 september 1268 na aanroeping van de Heilige Geest vijf altaren in het klooster van de Heilige Maria in Thorn heeft gewijd, waarbij hij vanwege ieder altaar op die dag en de dertig daarop volgende dagen aan allen die oprecht berouw hebben een aflaat van honderd dagen en van een veertigdaagse vasten verleent, alsmede eenzelfde aflaat op de jaarfeesten van de wijdingen van de genoemde altaren en van alle andere gewijde altaren in het klooster op de vier plechtigheden van de zeer vrome maagd Maria en op de feestdagen van de heiligen, ter ere van wie de genoemde altaren gewijd zijn. Bovendien staat hij door de gunst van de almachtige God de genoemde aflaat toe aan alle gelovigen die helpen bij de bouw en de behoeften van het klooster.

Hendrik heeft bezegeld.

Gedaan en gegeven in Thorn op 6 september 1268.

Hendrik, minderbroeder, bisschop van Chiemsee en wijbisschop van Hendrik III, bisschop van Luik, verklaart dat hij vijf altaren in de abdij van Thorn heeft gewijd en een aantal aflaten heeft verleend.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 40. 

Aantekening op de achterzijde: 1o door 18e-eeuwse hand: Indulgenti[***] consecratorum quinque [***], 1268; Q.

Bezegeling: één uithangend zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Hendrik, bisschop van Chiemsee, van bruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 15.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 33-34, nr. 22. – Habets, Archieven Thorn, 32, nr. 40. – Haas, Chronologische lijst, 59, nr. 40.

Guus Janssen
1268 september 6
Kerkelijk
Kloosterrade

Nummer 27

Economisch

Hendrik, hertog van Limburg en graaf van Berg, maakt bekend dat hij met instemming van zijn vrouw en zijn zonen voor het zielenheil van zijn vader en moeder de hoeve Nieder-Ritzerfeld met al haar aanhorigheden, weiden, bossen en akkerland heeft geschonken aan de abdij Kloosterrade.

Getuigen waren: Walram, broer van Hendrik, Alexander van Wijlre, Willem Maurus en zijn zonen Udo en Diederik, Willem Puls, Gijsbert van Berg en vele anderen.

Hendrik en Walram hebben bezegeld.

Gegeven op [7] juli 1226.

Hendrik IV, hertog van Limburg en graaf van Berg, schenkt met instemming van zijn echtgenote en zonen zijn hoeve Nieder-Ritzerfeld aan de abdij Kloosterrade.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 811.

Uitgave

  1. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 157-158, nr. 75, naar A.

Datering

Voor de datering, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.

Theo Ebben
1226 juli [7]
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 27

Economisch

Boudewijn de Molendino (van de Molen) en Godfried, (zoon) van Florens, schepenen van Maastricht, maken onder aanhechting van hun zegels bekend dat zij als schepenen aanwezig waren toen Tielman Printhagen een jaarlijkse cijns van tien schelling Luiks, gevestigd op een huis in de Kapoenstraat, aan het einde recht tegenover het huis van Reinier Ponsel, dat Jan Scutor erfrechtelijk houdt van Tielman Printhagen, heeft verkocht aan Gijsken, zoon van wijlen Causen. Tielman, zijn vrouw, hun kinderen en Gijsbert, zijn schoonzoon, hebben unaniem afstand gedaan en van elk recht afgezien ten behoeve van Gijsken en ze hebben zoveel gedaan dat aan alle eisen is voldaan. Zij hebben ook beloofd vrijwaring te verstrekken en elke redelijke klacht binnen jaar en dag af te doen. Ook is eraan toegevoegd dat, indien iemand binnen jaar en dag de aan Gijsken verkochte tien schelling uitwint, wat in de volkstaal bescodden wordt genoemd, Tielman dan zoveel penningen aan Gijsken zal moeten afstaan over een evenlange tijdspanne als hij diens penningen onder zich heeft gehouden. En ook is eraan toegevoegd dat, indien er iets heeft ontbroken aan de genoemde tien schelling, gevestigd op het genoemde huis, of als er een tekort is, dat Tielman daarvoor zijn ander huis, gelegen naast het eerder genoemde huis, als onderpand stelt. Voor het verstrekken van de vrijwaring en het afstaan van de penningen heeft Tielman als borgen Tielman, volder achter de molen van vrouwe Siba, en Gijsbert, zijn schoonzoon, aangesteld.

Gedaan op 20 maart 1267.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Tielman Printhagen een jaarlijkse cijns van tien schelling Luiks, gevestigd op een huis in de Kapoenstraat (te Maastricht), heeft verkocht aan Gijsken, zoon van Causen.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 446.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Littera de domo Posels in Vico Caponum X s. – 2o door 16e-eeuwse hand: 1266 / h 93. – 3o door 17e-eeuwse hand: 72.

Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor één van de aangekondigde schepenzegels (LS2). Aan de linkerzijde is de pliek uitgescheurd, waardoor de andere bevestigingsplaats niet meer zichtbaar is.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 38-39 (met onvolledige vertaling), nr. 1267.03.20, naar A.

Regesten

Doppler, ‘Schepenbrieven Supplement’, 81, nr. 1807. – Haas, Chronologische lijst, 58, nr. 137. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 101, nr. 446.

Datering

Het gebruik van de paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

1267 maart 20
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 28

Economisch

Abt en convent van het Augustijnerklooster van Kloosterrade, in het bisdom Luik, hebben al hun goederen te Houthem, gelegen in het land en onder de rechtsmacht van de heer van Valkenburg, zowel cijnzen als pachten, hoevenaars en alle andere zaken die hen daar naar bezitsrecht toekomen, verkocht aan proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, voor elf mark Luiks, waarmee abt en convent van Kloosterrade de uithof te Gerse lost, daarbij afstand doend van elk recht dat hen in die goederen toekwam ten behoeve van proost en convent van Sint-Gerlach.

Abt en convent van Kloosterrade hebben bezegeld.

Gegeven op 30 januari 1279.

Abt en convent van Kloosterrade verkopen al hun goederen te Houthem in het land en de rechtsmacht van de heer van Valkenburg aan proost en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) voor elf mark Luiks, waarmee de abdij de uithof te Gerse lost.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 42, reg. nr. 19.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door laatste kwart 14e-eeuwse hand: B II. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1279. – 3o door 18e-eeuwse hand Num. 78.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Anselm, abt van Kloosterrade, van witte was, beschadigd. – S2 van het convent van Kloosterrade, van witte was, zwaar beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2 en de identificatie van Anselm, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 153 en 154.

Uitgave

Zie Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 232-234, nr. 125.

Jan Hartmann
1280 januari 30
Economisch
Thorn

Nummer 28

Juridisch

Hendrik, abt, en het convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht beloven voor een periode van vijf jaar, ingaand op 1 mei eerstkomend, aan abdis van convent van de abdij van Thorn de vruchten en alle recognitiegelden die hun zijn afgestaan uit hun tienden en andere goederen te Zandwijk, die zij voor meerdere jaren schuldig waren aan Dirk van Heeswijk, ridder, als vergoeding voor de pacht van de goederen van abdis en convent te Avezaath en Hemert. Abt en convent van de Sint-Paulusabdij zullen deze tienden en hun andere voornoemde goederen te Zandwijk gedurende die vijf jaar verzamelen en alles wat daar uitkomt of zou kunnen uitkomen zullen zij in geld omwisselen. En dat geld zullen zij in zijn geheel jaar in jaar uit aan abdis en convent van de abdij van Thorn toewijzen en door hun boden naar Thorn of de abdij van Thorn zenden gedurende die vijf jaar. En indien zij hier misschien geen geloof aan willen hechten, dan zullen abt en convent van de Sint-Paulusabdij dit onder ede verklaren. Bovendien, indien iemand hun gedurende die vijf jaar enige overlast zou bezorgen of een belemmering zou opwerpen, dan zullen zij die op hun kosten wegnemen; en indien zij ten gevolge daarvan schade zouden oplopen, dan zullen ze die volledig vergoeden en teruggeven. En indien er inzake die schade of welke andere condities dan ook geen overeenstemming zou kunnen worden bereikt tussen abt en convent van de Sint-Paulusabdij enerzijds en abdis en convent van Thorn anderzijds, dan zal de beslissing worden toevertrouwd aan scheidsrechters of vriendschappelijke bemiddelaars, namelijk aan Steven, deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, voor abt en convent van de Sint-Paulusabdij, en aan Michael, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, voor abdis en convent van de abdij van Thorn. En mocht in die tijd één van hen of zij allebei overlijden of niet aanwezig kunnen zijn bij dat oordeel of die bemiddeling, dan zullen zij anderen in hun plaats uitkiezen of hen vervangen indien nodig. En indien de scheidsrechters een eind maken aan deze zaak, dan zullen abt en convent van de Sint-Paulusabdij zich onderwerpen aan de uitspraak, het oordeel of de overeenkomst. Maar als de twee scheidsrechters niet tot overeenstemming zouden kunnen komen, dan zullen zij een derde kiezen. En als zij over de derde persoon geen overeenstemming kunnen bereiken, dan zal de abt van Mariënweerd de derde zijn. En met die derde persoon stemmen abt en convent van de Sint-Paulusabij in of zal diegene die de volle macht heeft om te bemiddelen en de zaak te beëindigen de derde aangeven. En abt en convent van de Sint-Paulusabdij zullen volgens het oordeel, de verordening of genoegdoening van de twee of drie scheidsrechters abdis en convent van Thorn volledig tevreden stellen. En voor het maken en uitvoeren van de voorwaarden stellen abt en convent van de Sint-Paulusabdij volgende personen aan voor abdis en convent van Thorn als gezamenlijke borgen: Steven, deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, Hubert, schatbewaarder van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, Tielman van Keulen, Gijsbert van Amstel en meester Hendrik, kanunniken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Utrecht. En zij zullen op verzoek van abdis en convent van Thorn of hun zaakvoerder in Rhenen of Tiel verblijven, er overnachten op hun eigen kosten en daar niet eerder vertrekken dan vooraleer de voornoemde zaken of enige bepaling daarvan bevredigend afgehandeld zijn voor abdis en convent van Thorn. En indien in de tussentijd één of meerdere van de voornoemde borgen zou komen te overlijden, dan zullen abt en convent van de Sint-Paulusabdij op verzoek een even geschikte persoon of personen aanstellen, onder de voornoemde straf. Zowel zij als Steven, deken, Hubert, schatbewaarder van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, Tielman van Keulen, Gijsbert van Amstel en meester Hendrik, kanunniken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Utrecht, beloven als borgen al deze zaken krachtig te onderhouden, waarvoor zij trouw hebben beloofd.

Abt en convent van de Sint-Paulusabdij én de borgen hebben bezegeld.

Gedaan en gegeven in 1269.

Hendrik, abt, en het convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht beloven gedurende vijf jaar de inkomsten uit hun tienden en goederen te Zandwijk aan abdis en convent van Thorn te geven als schadeloosstelling voor de achterstallige pacht uit de goederen te Avezaath en Hemert en wijzen scheidsrechters aan ingeval hierover een conflict zou ontstaan.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 45.

Afschrift

B. gelijktijdig, Ibidem, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 45, door de abdij van Thorn, eertijds bezegeld door abdis en convent van Thorn, naar A. 

Uitgave

a. Ketner, OSU IV, 43-44, nr. 1770, naar A.

Ontstaan en samenhang

Zowel het origineel als het gelijktijdig afschrift is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.

Op 1 december 1270 hebben abdis en convent van Thorn een oorkonde uitgevaardigd waarin zij de in onderhavige oorkonde gestelde borgen, namelijk Steven, deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, Hubert, schatbewaarder van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, Tielman van Keulen, Gijsbert van Amstel en meester Hendrik, kanunniken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Utrecht, manen om binnen Rhenen of Tiel in leisting te gaan omdat de Sint-Paulusabdij de beloofde betaling niet heeft gedaan aan de abdij van Thorn. Deze oorkonde berustte blijkens Ketner, OSU IV, 58, nr. 1790, in het archief van de abdij van Thorn onder inv. nr. 45 en was getransfigeerd aan afschrift B van onderhavige oorkonde. Thans is dit stuk niet meer voorhanden. Voor de editie van de oorkonde d.d. 1 december 1270, zie Ketner, OSU IV, 58-59, nr. 1790.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1269
Juridisch
Kloosterrade

Nummer 28

Juridisch

A. van Gymnich, schout, en schepenen en burgers van Aken maken bekend dat abt en convent van Kloosterrade in naam van Jutta en Margareta, nonnen van de abdij, door ridder Reinier en zijn broer, die naar hun zeggen met hen een overeenkomst hadden gesloten over goederen die hen ooit toebehoorden, gedaagd zijn voor het gerecht van Aken. Na een vonnis daartoe van de rechtbank heeft de abt, daar verschenen voor zichzelf en voor het convent, samen met vier betrouwbare broeders op het Heilig Evangelie gezworen dat Jutta en Margareta zich vrij en zonder enige voorwaarde met hun goederen aan de abdij hebben opgedragen, zoals dat gebruikelijk is, en dat de drost van de hertog hierbij met veel andere ridders aanwezig waren en bereid zijn te zweren dat ze dit hebben gezien en gehoord. Nadat de schout, schepenen en burgers van Aken deze eed van de abt en zijn broeders hadden aangehoord en de drost en zijn metgezellen door Reinier en zijn broer waren ontslagen van hun eed, hebben zij na zorgvuldig beraad de zaak toegewezen aan abt en convent van Kloosterrade omdat het om kloosterzusters van de abdij gaat en omdat hun goederen overal liggen, in Rode of bij het klooster zelf. Zij hebben de abdij bevestigd in deze goederen door de ban en de vrede van keizer Frederik en koning Hendrik en iedereen bevolen om dit in acht te nemen.

Aanwezig waren de volgende schepenen: Arnold van Linnich, Herbert, zoon van heer Thomas, Elias, Gerard van St.-Pieter, Willem Clusenarius, Hendrik van Berensberg, Hildebald Iuvenis, Adelbert van Maastricht, en vele andere burgers.

Gedaan en gegeven op 23 juni 1231.

Schout, schepenen en burgers van Aken vellen een vonnis in een geschil tussen enerzijds de abdij Kloosterrade en anderzijds ridder Reinier en diens broer, die namens Jutta en Margareta een door dezen bij haar intrede in de abdij gedane overdracht van goederen betwisten, waarbij de goederen aan de abdij worden toegewezen.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 946.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 160-162, nr. 77, naar A.

Theo Ebben
1231 juni 23
Juridisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 28

Economisch

Rooms-koning Richard maakt bekend dat hij de hieronder geschreven oorkonde van zijn voorganger, rooms-koning Hendrik V, heeft gezien en gehoord, met de volgende inhoud:

‒ ‒ ‒ (hierna volgt de tekst van Collectie Sint-Servaas, nr. 3).

Omdat Richard naar het voorbeeld van Hendrik V de Sint-Servaaskerk te Maastricht met het voorrecht van immuniteit en vrijheid wil ondersteunen omdat die een bijzondere kapel is van hem en het rijk, keurt hij op verzoek van proost, deken en het kapittel van Sint-Servaas met zijn koninklijke autoriteit het door Hendrik V verleende privilege goed en alles wat daarin besloten ligt, bevestigt dit en bekrachtigt het.

Gegeven te Aken, op 22 september 1268.

Rooms-koning Richard (van Cornwall) vidimeert en bevestigt op verzoek van proost, deken en kapittel van Sint-Servaas te Maastricht de oorkonde van rooms-koning Hendrik V d.d. 1109.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 48.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van rooms-koning Richard van Cornwall, van rode was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner,‘Zegels’, nr. 48.

Afschriften

B. 15e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B001, archief kapittel van Onze Lieve Vrouw te Maastricht, 1096-1796, inv. nr. 31 (cartularium), fol. 189r-190v, onder de rubriek: Item tenores omnium et singulorum exhiborum sequuntur per ordinem in hunc modum et sunt tales, en onder caput: Item tenores litterarum imperialium recolende memorie serenissimi principis domini Richardi, Romanorum regis, sigillo eius ut videbatur, regio rubee cere rotondo in cordula rubei croceique colorum impendente in quo ymago imperatoris ceptrum regale in dextra, et pommum imperiale cum cruce superposita in sinistra gestantia et circumferentia vero hii caractere: Richardus, Dei gratia Romanorum rex, semper augustus, expressi habebantur et videbantur bullatarum et sigillatarum sequuntur et sunt tales, naar A. – C. 17e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 14.B002A, archief van het kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 12 (cartularium) = Cartularium ecclesie collegialis Sancti Servati (aldus) Trajecti ad Mosam, tomus secundus, Documenta imperialia et ducalia, fol. 38r-40r, onder caput: Imperialia, en onder de rubriek: De libertate officiatorum et ministrorum ecclesie de iurisdictione quequi prepositi, decani et canonici etc., mogelijk naar A. – D. vóór 1768, Ibidem, toegangsnr. 22.001A, Handschriftencollectie (voormalig) Gemeentearchief Maastricht, 14de-20ste eeuw, inv. nr. 199a (cartularium) = Diplomata Trajectensia de anno 800 ad 1664, p. 369, onder de rubriek: 1268, Richardus, Romanorum rex, confirmat privilegia ab imperatori Henrico quinto ecclesie Sancti Servatii data, datum Aquisgrani, 22 oktobris 1268, mogelijk naar A of C.

Uitgave

a. Böhmer, Acta imperii selecta, 313-314, nr. 387, naar A.

Samenhang

Voor de oorkonde van rooms-koning Hendrik V uit 1109, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 3.

1268 september 22
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 29

Economisch

Adolf, abt van Siegburg, maakt bekend dat hij Herman Scotto, monnik aldaar, heeft toegestaan om alle erfgoederen die hem toevallen of zouden kunnen toevallen bij het overlijden van Geertrui, begijn te Maastricht, eertijds echtgenote van zijn overleden broer Gerard, en die bij leven van Gerard bleken te zijn, te verwerven, bezitten en voor zichzelf aan te wenden.

Adolf heeft bezegeld.

Gegeven te Siegburg, in 1286.

Adolf, abt van (de Sint-Michaelsabdij te) Siegburg, heeft Herman Scotto, monnik aldaar, toegestaan om de erfgoederen die hem zullen toevallen bij het overlijden van zijn schoonzus Geertrui van Siecht, begijn te Maastricht, te verwerven en voor zichzelf aan te wenden.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel. Aan deze oorkonde was de oorkonde getransfigeerd van Jan, proost in Millen, d.d. 1286.04.28, zie infra nr. 30.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 293, onder de rubriek: Abbas Siibergensis approbat venditionem bonorum fratris Hermanni dicti Scotto in Oirsbeeke, en in de marge: Num. 183, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Niet voorhanden.

Datering, ontstaan en samenhang

Het gebruik van paasstijl door de Sint-Michaelsabdij te Siegburg is verondersteld, conform de in het aartsbisdom Keulen gehanteerde jaarstijl in deze periode, zie Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, XVI. Uitgaande van paasstijl is de terminus post quem 12 april 1286. De terminus ante quem kan afgeleid worden uit een oorkonde van Jan, proost in Millen, d.d. 28 april 1286, die melding maakt van onderhavige oorkonde: per cartulam que litere domini abbatis de Sigebergh est innexa et sigillo nostro sigillata protamur, zie infra nr. 30. Uit deze passage blijkt ook dat de oorkonde, uitgevaardigd door Jan, proost in Millen, een transfix is. Beide oorkonden zijn in het achttiende-eeuws cartularium onder eenzelfde rubriek gekopieerd.

Theo Ebben
1286 (april 12-27)
Economisch
Thorn

Nummer 29

Varia

           Amelis, domdeken, en Steven, deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, maken bekend dat zij de oorkonde van abdis en convent van de abdij van Thorn hebben gezien, die niet doorgehaald, niet uitgewist noch in welk deel dan ook beschadigd is onder deze vorm:

           ‒ ‒ ‒ (hierna volgt de tekst van Collectie Thorn, nr. 10).

           Hendrik, abt van de Sint-Paulusabdij te Utrecht, heeft bezegeld.    

           Gegeven op 25 maart 1269.

Amelis, domdeken, en Steven, deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, vidimeren een oorkonde van Hildegonde, abdis, en het kapittel van Thorn d.d. 1237.04.27, inzake de tiend van Hemert en de inkomsten te Avezaath.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 16.

 

Uitgave

a. Ketner, OSU IV, 31, nr. 1755, naar A.

 

Samenhang

Voor de gevidimeerde oorkonde van Hildegonde, abdis, en het kapittel van Thorn, zie Collectie Thorn, nr. 10.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
Varia
Kloosterrade

Nummer 29

Economisch

De kerk van Kortessem maakt bekend dat zij al haar recht in de grote en de kleine tienden van Riemst voor haar gemak voor eeuwig heeft overgedragen aan de abdij Kloosterrade als compensatie voor een andere tiend die nuttiger voor haar is en dichterbij is gelegen.

De kerk van Kortessem en de deken en de kerk van Tongeren hebben bezegeld.

Als getuigen waren aanwezig: Jacob, Boudewijn en Domitianus, kanunniken van de kerk van Kortessem, Willem, keldermeester, Koenraad, Cornelis, prior van Scharn, en Boudewijn, broeders van Kloosterrade en vele anderen.

Gedaan in de domkerk te Luik, op 31 mei 1233.

De kerk van Kortessem staat haar grote en kleine tienden van Riemst af aan de abdij Kloosterrade in ruil voor de tienden van een andere, dichterbij gelegen plaats.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 814.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 162-163, nr. 78, naar A.

Theo Ebben
1233 mei 31
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 29

Economisch

Boudewijn de Molendino (van de Molen) en Godfried, (zoon) van Osa, schepenen van Maastricht, maken onder aanhechting van hun zegels bekend dat zij als schepenen aanwezig waren toen Dirk, monnik van Val-Dieu, namens abt en convent van Val-Dieu twee huizen met hun aanhorigheden, gelegen in de Sint-Amorstraat, heeft overgedragen aan Godfried, bakker, om deze jaarlijks erfrechtelijk te bezitten voor achttien schelling Luiks en vier kapoenen, in drie termijnen te betalen, namelijk zes schelling op Kerstmis met de vier kapoenen, zes schelling op Pasen en zes op één augustus, en het jaar zal ingaan en eindigen op dezelfde feestdag.

Gedaan op 21 april 1269.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Dirk, monnik van de abdij van Val-Dieu (te Aubel), namens abt en convent twee huizen in de Sint-Amorstraat (te Maastricht) heeft overgedragen aan Godfried, bakker, tegen een jaarlijkse erfcijns van achttien schelling Luiks en vier kapoenen.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 447. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Census XVIII solidorum supra domus in Platea Sancti Amoris, (hierna andere hand) in qua moratur H. Huleuere. – 2o door 16e-eeuwse hand: 1269 / B23. – 3o door 17e-eeuwse hand: 336.

Bezegeling: twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Boudewijn de Molendino en Godfried, zoon van vrouwe Osa, schepenen van Maastricht, (LS1 en LS2).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 40 (met onvolledige vertaling), nr. 1269.04.21, naar A.

Regesten

Doppler, ‘Schepenbrieven Supplement’, 82, nr. 1808. – Haas, Chronologische lijst, 60, nr. 143. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 101, nr. 447.

1269 april 21
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 30

Economisch

Jan, proost in Millen, verklaart dat hij het begin (van de oorkonde) heeft gehoord waarin broeder Herman Scotto, monnik van Siegburg, aan de proost van Sint-Gerlach goederen heeft verkocht die hem in de parochie van Oirsbeek zijn toegevallen bij het overlijden van Geertrui, begijn, eertijds echtgenote van zijn broer.

Jan bevestigt dit met deze oorkonde, die aan de oorkonde van de abt van Siegburg is vastgemaakt en door hem is bezegeld.

Gegeven op 28 april 1286.

Jan, proost in Millen, verklaart dat Herman Scotto, monnik van (de Sint-Michaelsabdij te) Siegburg, aan de proost van Sint-Gerlach (te Houthem) goederen in de parochie van Oirsbeek heeft verkocht die hem toegevallen zijn bij het overlijden van zijn schoonzus Geertrui (van Siecht), begijn (te Maastricht).

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 293, onder de rubriek: Abbas Siibergensis approbat venditionem bonorum fratris Hermanni dicti Scotto in Oirsbeeke, en in de marge: Num. 183, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Niet voorhanden.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde is het transfix van de in de dispositio vermelde oorkonde van Adolf, abt van de Michaelsabdij te Siegburg, zie infra nr. 29. Beide oorkonden zijn onder eenzelfde rubriek in het achttiende-eeuws cartularium gekopieerd.

Theo Ebben
1286 april 28
Economisch
Thorn

Nummer 30

Economisch

Hendrik, abt, en het convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht maken bekend dat zij met gemeenschappelijke toestemming en eendrachtige wil de tienden en andere goederen, die abdis en convent van de abdij van Thorn te Hemert hebben, in eeuwigdurende pacht hebben ontvangen tegen een jaarlijkse betaling van twaalf mark Luiks of een equivalent daarvan, in Thorn te betalen aan abdis en convent uiterlijk 22 februari door hun boden, op hun inspanning en kosten, ook als de voornoemde tienden en goederen van Hemert in de toekomst geheel of gedeeltelijk beter of slechter blijken te zijn geworden of zelfs helemaal vernietigd. Hier wordt de volgende voorwaarde aan toegevoegd: indien abt en convent van de Sint-Paulusabdij het voornoemde bedrag niet in zijn geheel op de voornoemde plaats en termijn zouden betalen en gedurende twee maand vanaf de betaaldag de betaling van de pacht gestaakt zouden hebben, dan moeten zij in het vervolg voor iedere dag dat er oponthoud in de betaling is een boete van twaalf penning Luiks betalen vóór de hoofdschuld. Verder wordt ook toegevoegd dat indien zij gedurende één jaar, gerekend vanaf de betaaldag, de pacht en het geld voor de lopende boete niet betaald zullen hebben, dat dan de officiaal van Luik, aan wiens jurisdictie abt en convent van de Sint-Paulusabdij zich met toestemming van hun bisschop onderwerpen, hen zonder voorafgaande dagvaarding of aanmaning van het goddelijk ambt zal uitsluiten en publiekelijk zal bekend maken dat hij hen heeft uitgesloten, waar en wanneer het hem goeddunkt. Zij stemmen verder toe en beslissen vrijwillig en met toestemming van hun bisschop dat de officiaal van Luik hun abdij onder kerkelijk interdict zal kunnen stellen als zij een dergelijke uitsluiting voor een maand zullen ondergaan. En om dit te doen onderwerpen abt en convent van de Sint-Paulusabdij zich met toestemming van hun bisschop aan de jurisdictie van de officiaal van Luik op een dusdanige wijze dat in hun klooster geen enkele goddelijke dienst zal worden hernomen vooraleer genoegdoening is gedaan aan abdis en convent van Thorn voorr de voornoemde pacht en het geld van de lopende boete. Zij zien ook af van iedere exceptie of privilege van uitzondering dat zij hebben of moeten hebben en van iedere hulp van canoniek of wereldlijk recht, hetzij door reguliere observantie, hetzij door gewoonte, waardoor iets tegen het voornoemde kan worden gedaan of dat hen op enigerlei wijze kan beschermen.

Abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht hebben bezegeld.

Gedaan en gegeven in juni 1269.

Hendrik, abt, en het convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht verklaren van abdis en convent van Thorn tienden en andere goederen te Hemert in eeuwigdurende pacht te hebben ontvangen tegen een jaarlijkse betaling van twaalf mark Luiks.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 41. 

Uitgave

a. Ketner, OSU IV, 35-36, nr. 1760, naar A.

Samenhang

Voor de goedkeuring van deze pachtovereenkomst door proost, deken, aartsdiaken en het domkapittel van Luik d.d. juli 1269, de goedkeuring door Amelis, domdeken te Utrecht, d.d. 1269 augustus 30, én door Amelis en het domkapittel te Utrecht d.d. 1269 augustus 30, zie hierna Collectie Thorn, respectievelijk nrs. 31, 32 en 33.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1269 juni
Economisch
Kloosterrade

Nummer 30

Kerkelijk

Simeon, bisschop van Ani, dicht bij de plaats waar de resten zijn van de ark van Noach, onder de aartsbisschop van Ninive, is via veel plaatsen als pelgrim naar St.-Jacob bij de abdij Kloosterrade gekomen, alwaar hij door de broeders vriendelijk werd ontvangen en op 21 juni de godsdienstige plechtigheden heeft gevierd. Daarom heeft hij doen optekenen en met zijn zegel bevestigd dat hij de abdij de gunst heeft verleend die hij van de paus had ontvangen, namelijk dat allen die jaarlijks naar de abdij komen en daar verblijven een aflaat van vijftien dagen krijgen en deelachtig zijn aan alle goede zaken en gebeden die hij heeft gedaan door God te dienen.

Gedaan op 21 juni 1234.

Simeon, bisschop van Ani, pelgrim naar Santiago de Compostela, verleent een aflaat van vijftien dagen aan allen die op de feestdag van Johannes de Doper (24 juni) de abdij Kloosterrade bezoeken.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 734.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 165-168, nr. 80, naar A.

Echtheid

Deze oorkonde is in het verleden vaak als onecht beschouwd, zie Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 165-168, nr. 80 voor een uitvoerige behandeling zowel van de inhoudelijke als van de diplomatische bezwaren tegen de echtheid van deze oorkonde. Zij zien geen aanleiding aan de echtheid van deze oorkonde te twijfelen.

Theo Ebben
1234 juni 21
Kerkelijk
Sint-Servaaskapittel

Nummer 30

Juridisch

Willem, voogd, Arnoud, schout, Ywein, meier, en de schepenen van Aken maken bekend dat Otto, proost van de keizerlijke kerken van Aken en Maastricht, hen via een bode te kennen heeft gegeven dat in de banken van Sint-Servaas al meer dan zestig jaar het volgende gewoonterecht en geldend recht behouden en bewaard is: de zusters accepteren jegens de broeders geen aandeel in de verdeling van erfgoederen die zij van de schepenen in naam ontvangen als cijns- en allodiale goederen. Otto heeft hen verzocht om uit te spreken welk recht daarover geldt en dit mede te delen aan die personen vragen of de rechten van de schepenstoel van Aken in tegenspraak zijn met dit recht. Volgens het recht en de gewoonte van de koninklijke en keizerlijke stoel van Aken, die aan deze zijde van de Alpen het hoofd(gerecht) is van het Heilig Rijk, zeggen en bepalen voogd, schout, meier en schepenen van Aken dat op dit recht door niemand inbreuk kan zijn gemaakt, aangezien een dergelijk recht in de banken van Sint-Servaas zo lange tijd in acht is genomen en gehanteerd, indien de waarheid het voorgaande ondersteunt, tenzij door een hogere vorst, namelijk door de rooms-koning of de keizer, noch dat er iemand van hen is die wil of voornemens is hierop inbreuk te maken of het te verzwakken. En dit delen zij Otto, het kapittel van Maastricht en eenieder met deze oorkonde mede.

Willem, voogd, Arnoud, schout, Ywein, meier, en schepenen van Aken berichten Otto (van Everstein), proost van de keizerlijke kerken van Aken en Maastricht, dat niemand anders dan de rooms-koning of keizer verandering kan brengen in het al meer dan zestig jaar geldende recht in de banken van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, maar bekend uit B.

Afschrift

B. 1270 augustus 28, Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 928, vidimus door Hendrik, proost van de Sint-Apostelenkerk te Keulen, en meester Marcoald van Modena, aartsdiaken van Luik en pauselijk kapelaan, naar [A].

Uitgave

a. Schwabe, ‘Der Aachener Oberhof’, 213, nr. 1, naar B.

Regest

Doppler, ‘Verzameling’, 313, nr. 186.

Samenhang

Voor het vidimus van onderhavige oorkonde, zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 32.

Datering

Onderhavige oorkonde is niet gedateerd. Terminus ante quem is het vidimus d.d. 28 augustus 1270 van Hendrik, proost van de Sint-Apostelenkerk te Keulen, en Marcoald, aartsdiaken van Luik en pauselijk kapelaan. Otto van Everstein is met zekerheid domproost van Aken en proost van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht vanaf 1218. Zijn functie als proost te Aken werd enkel onderbroken in de jaren ca. 1239 tot 1242 vanwege zijn kandidatuur voor de Luikse bisschopszetel (Hackeng, Het middeleeuwse grondbezit, 86). Respectievelijk na 1261 en 1265 wordt hij niet meer in de bronnen genoemd als proost van het Sint-Servaaskapittel en van Aken (zie Doppler, ‘Lijst der proosten’, 187, en Ubachs en Evers, Historische encyclopedie). Zijn sterfdag is 27 oktober (Quix, Necrologium Aquensis, 59). Teichmann, ‘Aachen’, 91-93, suggereert als mogelijk sterfjaar 1266, maar Meuthen, ‘Die Aachener Pröpste’, 83, signaleert Otto nog in een oorkonde d.d. 10 september 1270. Aangezien er vanaf 1270 een nieuwe proost van het Sint-Servaaskapittel bekend is als opvolger van Otto, namelijk Otto van Gulik, en in 1271 een nieuwe proost wordt benoemd in het domkapittel te Xanten waar Otto sedert 1266 proost was, lijkt het niet onaannemelijk dat hij op 27 oktober 1270 is overleden.

De datering door Doppler van deze oorkonde in het jaar 1269 is gebaseerd op de vermelding van Willem, Arnoud en Iwein als respectievelijk voogd, schout en meier van Aken, die blijkens Quix, Geschichte der Stadt Aachen, 99, enkel in 1269 gezamenlijk in de oorkonden voorkomen (in 1265 komt Willem voor als voogd samen met meier Ricolf).

In de dispositio van onderhavige oorkonde wordt verwezen naar het geldende erfrecht dat het kapittel al meer dan zestig jaar bezit in de banken, ‘in curiis vestris pro iure consueto et obtento iam sexaginta annis et amplius’. De clausule ‘iam sexaginta annis et amplius’ kan zowel verwijzen naar het in de banken geldende gewoonterecht als naar een recht dat is vastgelegd in een oorkonde. Uitgaande van een datering in 1269 op basis van de genoemde Akense dignitarissen, zou onderhavige oorkonde dan kunnen verwijzen naar een oorkonde die dateert van vóór 1209.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

(1269)
Juridisch
Sint-Gerlach

Nummer 31

Economisch

Willem, proost, en het convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach maken bekend dat zij zolang Hendrik van Retersbeek en Clementia, diens echtgenote, burgers van Maastricht, leven, jaarlijks aan Clementia, en niet aan Hendrik, op Sint-Andreas negen mud en achttien vaten rogge Maastrichtse maat verschuldigd zijn, te leveren op hun verantwoordelijkheid en kosten binnen de muren van Maastricht, voor de schenking van achttien bunder land, waarvan vijftien bunder akker-, weiland en bos, afhangend van de heer van Valkenburg, drie bunder, afhangend van Godfried van Audesteyde te Beek, en van gronden te Haasdal, afhangend van de proost van Meerssen. Hendrik en Clementia hebben deze gronden als een schenking tussen levenden aan proost en convent gegeven met instemming van de heren van wie zij deze gronden houden. Ingeval Hendrik eerder overlijdt dan Clementia, dan zijn proost en convent gehouden tot de betaling van twee delen van de voornoemde rogge aan Clementia, maar zijn ze vrijgesteld van de betaling van het derde deel. Indien echter Clementia eerder sterft, dan zal Hendrik verplicht zijn om te verblijven binnen het slot van het klooster en zijn proost en convent gehouden jaarlijks voor hem, zolang hij daar blijft en leeft, (te zorgen) voor de betaling van alle rogge en voor zijn verblijf in één huis, waar hij passend zal kunnen wonen, voor voldoende hout voor het vuur en voor één varken ter waarde van tien schelling Luiks. Indien Hendrik na de dood van Clementia niet naar het klooster komt, hoewel hij daartoe door proost en convent is gemaand, en hij niet zonder onderbreking binnen het slot verblijft, dan zijn proost en convent hem betreffende het voorgaande niets verplicht.

Proost en convent hebben bezegeld, samen met Walram, heer van Valkenburg. Walram, heer van Valkenburg, verklaart op verzoek van de genoemde partijen deze oorkonde bezegeld te hebben ter getuigenis van zijn instemming met het voorgaande.

Gedaan en gegeven op 28 juni 1287.

Willem, proost, en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) verklaren dat zij aan Hendrik van Retersbeek en Clementia, zijn echtgenote, burgers van Maastricht, een jaarlijkse lijfrente van negen mud en achttien vaten rogge verschuldigd zijn voor de schenking van achttien bunder land te Beek, waarvan vijftien bunder afhangend van de heer van Valkenburg en drie van Godfried van Audesteyde, alsmede gronden te Haasdal, afhangend van de proost van Meerssen, en stellen clausules op ingeval van het overlijden van Hendrik of Clementia. Walram, heer van Valkenburg, hecht zijn goedkeuring aan deze overeenkomst.

Origineel 

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 18-1, reg. nr. 23.

Aantekening op de achterzijde: 1º door 17e-eeuwse hand: 1287.

Bezegeling: drie bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Willem, proost van Sint-Gerlach (te Houthem), van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) en van Walram, heer van Valkenburg, (LS1, LS2 en LS3).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 25-26, nr. 22, naar A.

Regesten

Haas, inventaris Sint Gerlach, 75-76, reg. nr. 23. – Idem, Chronologische lijst, 82, reg. nr. 217.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde vertoont geen schriftverwantschap met de oorkonde van Walram, heer van Valkenburg, d.d. 1288.05.01 over de omzet van de vijftien bunder leengrond in allodiale grond te Beek, zie infra nr. 32.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1287 juni 28
Economisch
Thorn

Nummer 31

Economisch

Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel van Luik hechten op verzoek van abdis en convent van de abdij van Thorn hun goedkeuring aan de overeenkomst, gemaakt tussen abdis en convent van Thorn enerzijds en abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht anderzijds inzake goederen te Avezaath en Hemert en over de pacht die abdis en convent uit deze goederen toekomt. Omdat door een onderzoek in het klooster van Thorn voldoende vaststaat dat het voordeel van abdis en convent van Thorn én van abt en convent van de Sint-Paulusabdij voldoende vastgelegd is in de genoemde overeenkomst en regeling, welk onderzoeksverslag proost, deken, aartsdiaken en kapittel gezien en gelezen hebben, en omdat omwille van de vrede na vele twisten de pacht van de genoemde goederen verdubbeld is, namelijk dat abt en convent van de Sint-Paulusabdij nu eeuwig jaarlijks aan abdis en convent van Thorn twaalf mark Luiks zullen betalen in plaats van zes mark Keuls tot nu toe, hebben zij deze overeenkomst goedgekeurd en bevestigd met hun zegel.

Gedaan en gegeven in juli 1269.

Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel van Luik hechten hun goedkeuring aan de pachtovereenkomst inzake goederen te Avezaath en Hemert tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn, zoals overeengekomen in juni 1269.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 42. 

Uitgave

a. Ketner, OSU IV, 37-38, nr. 1762, naar A.

Samenhang

Voor de pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn d.d. juni 1269, zie Collectie Thorn, nr. 30. Voor de goedkeuring van deze pachtovereenkomst door Amelis, domdeken te Utrecht, d.d. 1269 augustus 30, en door Amelis en het domkapittel te Utrecht d.d. 1269 augustus 30, zie Collectie Thorn, respectievelijk nrs. 32 en 33.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1269 juli
Economisch
Kloosterrade

Nummer 31

Kerkelijk

Paus Gregorius stemt in met het gerechtvaardigd verzoek van abt en convent van Kloosterrade om de kerken van Lommersum, Afden en Setterich met hun toebehoren, waarvan zij zeggen het patronaatsrecht te bezitten, voor hun eigen gebruik te houden. De aartsbisschop van Keulen had hen met instemming van het diocesaan kapittel toegestaan om deze kerken rechtens en in vrede te bezitten, zoals blijkt uit de oorkonde die hierover is opgemaakt. De paus heeft dit bevestigd op voorwaarde dat uit de opbrengsten van deze kerken eeuwig een passend deel wordt toegewezen aan de priesters die God daar zullen dienen, waaruit zij zich met gemak kunnen onderhouden en de lasten voor de bisschop en andere lasten van hun kerken kunnen dragen.

Gegeven te Viterbo, op 20 mei 1237.

Paus Gregorius IX bevestigt de incorporatie van de kerken van Lommersum, Afden en Setterich in de abdij Kloosterrade door de aartsbisschop van Keulen.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 805.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 172-173, nr. 84, naar A.

Theo Ebben
1237 mei 20
Kerkelijk
Sint-Servaaskapittel

Nummer 31

Economisch

Boudewijn de Molendino (van de Molen) en Gerard, zoon van Gosmar, schepenen van Maastricht, maken onder aanhechting van hun zegels bekend dat zij als schepenen aanwezig waren toen Jan van Wyck, monnik van Val-Dieu, gevolmachtigd door abt en convent van Val-Dieu, zijn huis, genaamd Op de Gracht, van wijlen Arnoud, smid, naast de Minderbroeders, heeft overgedragen aan schout Godfried van Hudichoven om jaarlijks erfrechtelijk te bezitten voor twintig schelling Luiks, te betalen op Kerstmis en op 24 juni. Zij verklaren dat Godfried van Hudichoven in hun aanwezigheid aan broeder Jan, optredend in plaats van abt en convent van Val-Dieu, heeft beloofd om binnen twee jaar een jaarlijkse cijns van tien schelling Luiks te kopen in Maastricht. Godfried heeft deze cijns op een dusdanige wijze als onderpand verbonden aan abt en convent als aanvulling op de cijns zodat, indien iets in het huis dat van het convent was ontvangen of in hun cijns zou ontbreken, zij dan gehouden zijn om de door Godfried in naam van abt en convent verworven jaarlijkse cijns van tien schelling in bezit te nemen en te houden. Voor het verwerven van deze tien schelling heeft hij als borgen Oger van Borgharen, ridder, en Godfried van Vucht, schout, aangesteld.

Gedaan op 25 april 1270.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Jan van Wyck, monnik van de abdij van Val-Dieu (te Aubel), namens abt en convent zijn huis, genaamd Op de Gracht, naast het Minderbroedersklooster (te Maastricht), heeft overgedragen aan Godfried van Hudichoven, schout, tegen een jaarlijkse erfcijns van twintig schelling Luiks.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 448. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: Godefridus de Hudecouen. – 2o door 14e-eeuwse hand: Supra Fossatum. – 3o door 16e-eeuwse hand: a 23. – 4o door 16e-eeuwse hand: 12. – 5o door 18e-eeuwse hand: 16.

Bezegeling: twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Boudewijn de Molendino en Gerard, zoon van Gosmar (= Gerard de Mayo), schepenen van Maastricht (LS1 en LS2).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 41-42 (met onvolledige vertaling), nr. 1270.04.25, naar A.

Regesten

Doppler, ‘Schepenbrieven Supplement’, 82, nr. 1809. – Haas, Chronologische lijst, 62-63, nr. 151. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 101, nr. 448.

Ontstaan

Onderhavige oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert voor particulieren d.d. 1271 juli 20 en 1271 september 18 (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nrs. 33 en 34). Bijgevolg kan deze scriptor worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

1270 april 25
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 32

Economisch

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, maakt bekend dat Hendrik van Retersbeek en Clementia, diens echtgenote, vijftien bunder akkerland, bos, weiland en grond in zijn dorp Beek die ze van hem in leen hielden, in zijn handen overgedragen hebben en plechtig afstand hebben gedaan ten behoeve van proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik. Omwille van God en ter bevordering van het klooster, dat Walram met bijzondere gunst omarmt, heeft hij dit land en de grond vrijgesteld van leenlasten en als allodium aan het klooster overgedragen, zodat proost en convent en hun opvolgers dit volgens allodiaal recht in eeuwigheid kunnen bezitten. Proost en convent hebben deze vijftien bunder, die op de voornoemde wijze aan hen waren overgedragen, voor een zeker bedrag verkocht aan Jan Suevus, burger van Maastricht, en zijn kinderen en aan hen overgedragen om het te bezitten volgens allodiaal recht, zoals proost en convent die goederen zelf gehouden en bezeten hebben.

Gedaan in aanwezigheid van Gozewijn van Borgharen, Jan van Haasdal, Arnoud van Houthem, Frederik van Retersbeek, ridders, en van meer geloofwaardige mannen en vazallen van Walram, heer van Valkenburg en Monschau. Walram heeft bezegeld, samen met proost en convent.

Gegeven op 1 mei 1288.

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, verklaart dat hij vijftien bunder land te Beek, die Hendrik van Retersbeek en Clementia, zijn echtgenote, van hem in leen hielden en afgestaan hadden ten behoeve van proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem), vrijgemaakt heeft van de lasten als leengoed en aan proost en convent overgedragen als allodiaal goed, waarna het klooster dit land verkocht heeft aan Jan Suevus, burger van Maastricht.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 18-2, reg. nr. 24.

Aantekeningen op de achterzijde: 1˚ door 15e-eeuwse hand: De XV bonaria terre. – 2˚ door laatste kwart 14e-eeuwse hand: K j. – 3˚ door 17e-eeuwse hand: 1288. – 3˚ door 18e-eeuwse hand: Num. 73.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, van bruine was, beschadigd. – S2 van het klooster Sint-Gerlach te Houthem, van bruine was, zwaar beschadigd; en één bevestiging, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van de proost van Sint-Gerlach te Houthem (SD3). Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 159-160 en 152.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 119-120, onder de rubriek: Littere domini Walrami de quindecim bonnariis terre iacentibus apud Beek, en in de marge: Num. 73, met opgave van drie bezegelingsplaatsen, naar [A].

Uitgave

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 26-28, nr. 23, naar A.

Regesten

Haas, inventaris Sint Gerlach, 76, reg. nr. 24. – Idem, Chronologische lijst, 85, reg. nr. 224.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde vertoont geen schriftverwantschap met de oorkonde van Willem, proost, en het convent van Sint-Gerlach (te Houthem) d.d. 1287.06.28, inzake de vijftien bunder land te Beek, afhangend van Walram, heer van Valkenburg, zie infra nr. 31.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1288 mei 1
Economisch
Thorn

Nummer 32

Economisch

Amelis, deken van het domkapittel te Utrecht en provisor in geestelijke zaken van stad en bisdom Utrecht, maakt bekend dat abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht de tienden van Hemert in pacht hebben ontvangen van abdis en convent van de abdij van Thorn tegen een jaarlijkse betaling van twaalf mark Luiks. Daartoe hebben zij zich onderworpen aan de jurisdictie van de officiaal van Luik, zoals in hun oorkonde die daarover is opgemaakt en met hun zegels bezegeld. Amelis hecht aan deze overeenkomst zijn goedkeuring en geeft de officiaal van Luik de macht om abt en convent van de Sint-Paulusabdij te suspenderen en hen gesuspendeerd te verklaren, en indien nodig om daarna hun klooster onder interdict te plaatsen indien zij de overeenkomst niet uitvoeren waartoe ze zich in de oorkonde hebben verplicht.

Gegeven op 30 augustus 1269.

Amelis, domdeken te Utrecht en provisor in geestelijke zaken van Utrecht, hecht zijn goedkeuring aan de pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn inzake de tienden van Hemert, zoals overeengekomen in juni 1269.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 43. 

Uitgave

a. Ketner, OSU IV, 39-40, nr. 1765, naar A.

Samenhang

Voor de pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn d.d. juni 1269, zie Collectie Thorn, nr. 30. Voor de bevestiging van deze overeenkomst door proost, deken, aartsdiaken en het domkapittel van Luik d.d. juli 1269, en de goedkeuring door Amelis en het domkapittel te Utrecht d.d. 1269 augustus 30, zie Collectie Thorn, respectievelijk nrs. 31 en 33.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1269 augustus 30
Economisch
Kloosterrade

Nummer 32

Economisch

Hendrik, hertog van Limburg en graaf van Berg, maakt bekend dat hij met instemming van zijn echtgenote en zijn zonen voor hun zielenheil en dat van hun ouders de novale tienden van de parochies Afden en Kerkrade, zowel de ontgonnen als de nog te ontginnen, voor eeuwig aan de abdij Kloosterrade heeft geschonken. Ter bevestiging hiervan hebben abt en convent hem veertig mark Keuls gegeven.

Hendrik heeft bezegeld.

Gedaan te Rode, op 20 mei 1241.

Hendrik IV, hertog van Limburg en graaf van Berg, draagt met instemming van zijn echtgenote en zijn zonen de novale tienden in de parochies Afden en Kerkrade voor veertig mark Keuls over aan de abdij Kloosterrade.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 762.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 173-174, nr. 85, naar A.

Theo Ebben
1241 mei 20
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 32

Juridisch

Hendrik, proost van de Sint-Apostelenkerk te Keulen, en meester Marcoald, aartsdiaken van Luik en pauselijk kapelaan, maken bekend dat zij de oorkonde van Willem, voogd, Arnoud, schout, Ywein, meier, en schepenen van Aken hebben gezien, bezegeld met het stadszegel van Aken, die niet doorgehaald, niet uitgewist noch in welk deel dan ook beschadigd is in deze woorden:

– – – (hierna volgt de tekst van Collectie Sint-Servaas, nr. 30).

Hendrik en Marcoald hebben bezegeld.

Gegeven op 28 augustus 1270.

Hendrik, proost van de Sint-Apostelenkerk te Keulen, en meester Marcoald (van Modena), aartsdiaken van Luik en pauselijk kapelaan, vidimeren de oorkonde van voogd, schout, meier en schepenen van Aken d.d. (1269) inzake het al meer dan zestig jaar geldende recht in de banken van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 928.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Iudicium scabinorum Aquensium quod sorores non recipiant portionem in hereditate cum fratribus. – 2o door 16e-eeuwse hand: R. M I. – 3o door 16e-eeuwse hand: 1270 / g 40.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Hendrik, proost van de Sint-Apostelenkerk te Keulen, van bruine was, zwaar beschadigd. – S2 van Marcoald van Modena, aartsdiaken van Luik en pauselijk kapelaan, van bruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2, zie Venner, ‘Zegels’, respectievelijk nrs. 20 en 14.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Doppler, ‘Verzameling’, 313-314, nr. 187. – Haas, Chronologische lijst, 63, nr. 154. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 162, nr. 928.

Samenhang

Voor de gevidimeerde oorkonde van voogd, schout, meier en schepenen van Aken d.d. (1269), zie Collectie Sint-Servaas, nr. 30.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

1270 augustus 28
Juridisch
Sint-Gerlach

Nummer 33

Economisch

Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, bepaalt dat met de verkoop van zijn graan te Hegge zijn schulden moeten worden betaald en de door hem afgeperste en onrechtmatig verkregen zaken moeten worden teruggegeven, dat daarna eerst zijn begrafenis moet worden betaald en ten slotte het restant moet worden besteed aan de vergroting van een altaar in de Sint-Pieterskerk te Luik. (Deperditum)

Origineel

Niet voorhanden.

Afschrift

Niet voorhanden.

Vermelding

Deze oorkonde is bekend uit de dispositio van een oorkonde van Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, zie infra nr. 34, alwaar onderhavige oorkonde wordt vermeld: Item et quod supercreverit ultra solutionem dictarum exequiarum, cedat in augmentum altaris, construendi in ecclesia sancti Petri, prout in aliis litteris meis continetur.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

(vóór 1 december 1288)
Economisch
Thorn

Nummer 33

Economisch

Amelis, deken, en het domkapittel te Utrecht maken bekend dat abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht de tienden en andere goederen te Hemert in pacht hebben ontvangen van abdis en convent van de abdij van Thorn tegen een jaarlijkse betaling van twaalf mark Luiks. Daartoe hebben zij zich onderworpen aan de jurisdictie van de officiaal van Luik, zoals in hun oorkonde die daarover is opgemaakt en met hun zegels bezegeld. Amelis en het domkapittel hechten aan deze overeenkomst hun goedkeuring en geven de officiaal van Luik de macht om abt en convent van de Sint-Paulusabdij te suspenderen en hen gesuspendeerd te verklaren, en indien nodig om daarna hun klooster onder interdict te plaatsen indien zij de overeenkomst niet uitvoeren waartoe ze zich in de oorkonde hebben verplicht.

Gegeven op 30 augustus 1269.

Amelis, deken, en het domkapittel te Utrecht hechten hun goedkeuring aan de pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn, zoals overeengekomen in juni 1269.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 44. 

Uitgave

a. Ketner, OSU IV, 40, nr. 1766, naar A.

Samenhang

Voor de pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn d.d. juni 1269, zie Collectie Thorn, nr. 30. Voor de bevestiging van deze overeenkomst door proost, deken, aartsdiaken en het domkapittel van Luik d.d. juli 1269, en de goedkeuring door Amelis, domdeken te Utrecht, d.d. 1269 augustus 30, zie Collectie Thorn, respectievelijk nrs. 31 en 32.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1269 augustus 30
Economisch
Kloosterrade

Nummer 33

Kerkelijk

Robert, bisschop van Luik, maakt bekend dat de abt van Kloosterrade toestemming heeft gevraagd om de kloosterzusters die in zijn abdij verblijven én de kloosterzusters van Scharn voor hun eigen welbevinden en omwille van de eerbaarheid van de orde over te brengen naar een plaats die Fons Beatae Mariae (Bron van de Heilige Maria) wordt genoemd en daar een geschikt klooster te stichten. De bisschop staat toe dat de abt deze kloosterzusters overbrengt naar die plaats en er een klooster sticht, zonder afbreuk te doen aan het recht van anderen.

Robert heeft bezegeld.

Gegeven op 11 juni 1243.

Robert I, bisschop van Luik, geeft de abt van Kloosterrade toestemming de kloosterzusters van Kloosterrade en Scharn over te brengen naar een plaats die Fons Beate Marie genoemd wordt, en daar (te Sinnich) een klooster te stichten.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 1701.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 176-177, nr. 88, naar A.

Tekstuitgave

Enkele kleine lacunes in het origineel zijn aangevuld naar een later afschrift, zie hiervoor de uitgave van Polak en Dijkhof.

Theo Ebben
1243 juni 11
Kerkelijk
Sint-Servaaskapittel

Nummer 33

Economisch

Boudewijn de Molendino (van de Molen), Godfried, (zoon) van Florens, en Gerard, (zoon) van Gosmar, schepenen van Maastricht, maken onder aanhanging van hun zegels bekend dat zij als schepenen aanwezig waren en hebben gezien en gehoord dat Jan van Wyck, monnik van Val-Dieu, ten behoeve van abt en convent van Val-Dieu een jaarlijkse cijns van twee mark Luiks heeft gekocht van Gerard van Stella, te ontvangen uit zijn huis, genaamd van Stella, te betalen op Kerstmis en op 24 juni. Hierna hebben Gerard, zijn vrouw en hun kinderen unaniem afstand gedaan en afgezien van deze verkochte cijns ten behoeve van broeder Jan in naam van zijn abt en convent en zij hebben bij de verkoop zoveel gedaan dat aan alle eisen is voldaan. Gerard heeft aan Jan ook beloofd vrijwaring te verstrekken en elke redelijke klacht binnen jaar en dag af te doen. Om alle bedingen goed na te leven, heeft Gerard al zijn roerende en erfgoederen ten behoeve van Jan en de abt als onderpand gesteld.

Gedaan op 20 juli 1271.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Jan van Wyck, monnik van de abdij van Val-Dieu (te Aubel), in naam van en ten behoeve van de abdij een jaarlijkse cijns van twee mark Luiks, gevestigd op het huis, genaamd van Stella (te Maastricht), heeft gekocht van Gerard van Stella.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 449. Licht beschadigd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: De XL solidis domus Stelle. – 2o door 16e-eeuwse hand: 310 / 1271 / v 23.

Bezegeling: drie uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Boudewijn de Molendino, schepen van Maastricht, van groene was, beschadigd. – S2 tweede zegel van Godfried, zoon van Florens, schepen van Maastricht, van groene was, beschadigd. – S3 eerste zegel van Gerard, zoon van Gosmar (= Gerard de Mayo), schepen van Maastricht, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 161-162, en voor S2 en S3, zie respectievelijk Idem, ‘Maastrichtse schepenzegels’, 171, afb. 19, en 173, afb. 21.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 42-43 (met onvolledige vertaling), nr. 1271.07.20, naar A.

Regesten

Doppler, ‘Schepenbrieven Supplement’, 83, nr. 1810. – Haas, Chronologische lijst, 64, nr. 157. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 101, nr. 449.

Ontstaan

Onderhavige oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 31 onder Ontstaan.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

1271 juli 20
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 34

Economisch

Omdat niets zekerder is dan de dood en niets onzekerder dan het uur van de dood, maakt Goblio van Schinnen, kanunnik van de kerk van Sint-Pieter te Luik, bij zijn verstand en gezond van geest, zijn testament of laatste wil op de volgende wijze.

(1) Ten eerste wil hij dat zijn goederen te Hegge, namelijk een hoeve, gronden, vijvers en andere toebehoren, na zijn dood toekomen aan het augustijnerklooster Sint-Gerlach op een dusdanige wijze dat van die goederen en hun inkomsten één altaar in dat klooster voldoende begiftigd wordt voor zijn zielenheil en dat van zijn ouders en weldoeners.

(2) Verder verzoekt hij nederig of het voornoemde klooster één van de dochters van heer Godfried van Spaubeek als kloosterlinge of zuster wil ontvangen en wil hij dat uit zijn roerende goederen te Hegge, namelijk van het graan, vijf mud rogge en één mud tarwe Maastrichtse maat gegeven wordt aan de dochter van heer Godfried ter ondersteuning van haar intrede in de genoemde orde om de benodigde uitgaven te doen; dit op een dusdanige wijze dat uit de inkomsten van de voornoemde onroerende goederen te Hegge jaarlijks aan de genoemde dochter van Godfried één mark sterling en één mud rogge gegeven wordt zolang ze leeft; na haar dood dienen de genoemde mark en mud terug te keren naar het klooster.

(3) Ook schenkt hij aan diezelfde dochter van Godfried één van zijn bedden te Hegge.

(4) Ook schenkt hij aan Catharina, zijn nicht, non van Sint-Gerlach, één mark sterling en één mud rogge Maastrichtse maat, jaarlijks aan haar te geven uit de voornoemde goederen te Hegge en hun inkomsten, zolang ze leeft; na haar dood zullen de genoemde mark en mud naar het klooster terugkeren.

(5) Ook schenkt hij aan diezelfde Catharina twintig kapoenen en achtentwintig penning sterling die hij te Hegge heeft, aan haar te betalen zolang ze leeft; na haar dood zullen zij terugvallen aan het klooster voor de pitantie.

(6) Ook schenkt hij aan diezelfde Catharina één van zijn bedden te Hegge.

(7) Ook schenkt hij aan Elisabeth, zijn dochter, een met bont afgezette sprei, een matras met zijde en zijn beste bed te Hegge.

(8) Ook schenkt hij aan Geertrui, zijn dienstmaagd, al zijn dieren te Hegge, te weten schapen, koeien en varkens.

(9) Ook schenkt hij aan Wijnand, zijn dienstknecht, zijn rood rijpaard en wil hij dat Wijnand zijn roerende goederen te Hegge verwijdert of weghaalt.

(10) Ook schenkt hij aan de voornoemde Elisabeth, zijn dochter, de helft van zijn koperen en tinnen potten te Hegge.

(11) Ook wil en bepaalt hij dat al zijn graan te Hegge verkocht wordt, waar het ook uit moge bestaan, dat daarvan zijn schulden betaald worden en dat teruggegeven wordt wat door hem afgeperst en onrechtmatig verworven is, als daarvan iets mocht blijken; en wat daarna overblijft, zal besteed worden aan zijn begrafenis. En als er na de betaling van zijn begrafenis nog geld overblijft, moet dat gebruikt worden voor de verfraaiing van een altaar, dat opgericht moet worden in de kerk van Sint-Pieter, zoals in een andere oorkonde van Goblio beschreven is.

Deze zaken dienen te gebeuren door de executeurs die hij gekozen heeft, namelijk zijn bloedverwanten heer Godfried van Wijnandsrade en heer Godfried van Spaubeek, ridders, en Engelbert, kanunnik van de kerk van Sint-Gereon te Keulen.

Getuigen waren: heer Jan, deken van Nijvel, heer Peter van Cambiis, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, meester Gerard Sortes, kanunnik van het Heilig Kruis te Luik, en Wolter van Hasselt, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, samen met de genoemde Godfried, ridder, en Engelbert.

Goblio heeft bezegeld samen met Jan van Restée, deken van Sint-Pieter te Luik, en met de executeurs.

Jan, deken en executeur, heeft op verzoek van Goblio zijn zegel aan de oorkonde gehangen.

Gegeven en gedaan op 1 december 1288.

Het doorhalen van drie regels, zoals hierboven gedaan, wordt goedgekeurd. Datum als boven.

Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, vermaakt bij testament aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) zijn goederen te Hegge ten behoeve van de fundatie van een altaar in het klooster, verzoekt het klooster een van de dochters van heer Godfried van Spaubeek, ridder, op te nemen, schenkt haar een bed en kent voor de kosten van haar intrede uit zijn goederen te Hegge 5 mud rogge en 1 mud tarwe toe en zolang zij leeft jaarlijks 1 mark sterling en 1 mud rogge. Verder legateert hij een aantal goederen aan zijn nicht, dochter, dienstmeid en knecht en stelt een aantal personen aan als executeurs-testamentair.

Origineel

[A]. Niet voorhanden.

Afschrift

B. 1289 juni 7, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 96, reg. nr. 27, vidimus door de officiaal van het hof van Luik, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 28-29, nr. 24 (gedateerd 1288 november 29). – Poncelet, Inventaire analytique, 18, nr. 50. − Haas, Inventaris Sint Gerlach, 77, reg. nr. 25.

Samenhang

In onderhavige oorkonde wordt melding gemaakt van een andere oorkonde van Goblio van Schinnen inzake de bouw van een altaar in de Sint-Pieterskerk te Luik uit de verkoop van zijn goederen te Hegge: Item et quod supercreverit ultra solutionem dictarum exequiarum, cedat in augmentum altaris construendi in ecclesia sancti Petri, prout in aliis litteris meis continetur. Voor dit deperditum, zie infra nr. 33.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1288 december 1
Economisch
Thorn

Nummer 34

Economisch

Arnoud, priester en vicaris van de kerk van Oeteren, maakt bekend dat hij op de volgende wijze zijn testament opstelt omdat hij het voornemen heeft om als kruisvaarder overzee te gaan: al zijn erfgoederen in de parochie van Oeteren schenkt en draagt hij als eeuwige gift voor de ene helft over aan abdis en convent van de abdij van Thorn en voor andere aan abdis en convent van de Onze-Lieve-Vrouweabdij van Oeteren, met uitzondering van een jaarcijns van vier kapoenen die hij eerder vrij en absoluut met alle recht geschonken heeft aan de abdis van Thorn, in aanwezigheid van de schepenen van Oeteren en verscheidene andere personen. Het vruchtgebruik van die goederen te Oeteren schenkt en draagt hij als eeuwige gift over aan zijn kind Jan, zolang die leeft, met al zijn andere roerende goederen volgens de hieronder geschreven voorwaarden. Ten behoeve hiervan heeft hij volgende personen als executeur-testamentair aangesteld: Jan van Elen, deken van Maaseik, Frederik, priester van Gruitrode, en Michael van Rothem, bloedverwant van Arnoud. Arnoud wil en bepaalt dat zij zich de roerende goederen onmiddellijk toeëigenen en de opbrengsten van de goederen innen, zolang Jan leeft, en deze aan hem uitkeren. Ook moeten ze hem naar de scholen doen gaan en hem op hun beurt uit de genoemde goederen het noodzakelijke toekennen, zolang hij zich goed en fatsoenlijk gedraagt en zich houdt aan het oordeel, de bepaling en wil van de executeurs, omdat het Arnouds hoogste verlangen is dat Jan ordesgeestelijke wordt. Indien Jan zich minder goed en eervol zou willen houden en zich kwaadaardig begint te gedragen, zodanig dat hij zich niet aan het oordeel, de bepaling en wil van de executeurs houdt noch hen terwille is, dan zullen de abdissen en conventen van Thorn en Oeteren aan Jan tien mark Luiks geven. En Arnoud wil dat beide kloosters hiermee gekweten zijn van verdere uitgaven aan Jan en dat zij zich de genoemde goederen, door Arnoud aan Jan gelegateerd, zullen toeëigenen en er geheel vrij hun wil mee doen. Wanneer Jan komt te overlijden, dan zullen de executeurs de goederen die Arnoud aan Jan gelegateerd heeft, voor het zielenheil van Arnoud en zijn ouders aanwenden ten bate van vrome en goede zaken. Bovendien wil Arnoud dat de executeurs niets van de voorafgaande zaken zullen doen of bepalen zonder de abdis van Thorn, wie het te zijner tijd ook zal zijn, en dat zij zich zullen houden aan alles wat door de abdis in alle voorgenoemde zaken is bepaald als hun meerdere. Aangezien het legaat, testament of schenking dat Arnoud eerder voor de schepenen van Oeteren had opgesteld minder goed was en ten nadele van zijn zielenheil, heeft hij na advies het gebruik van de goederen voor de genoemde schepenen in de kerk van Oeteren herroepen en herroept het voor het altaar van de genoemde kerk en wil dat dit tegenwoordig testament ongeschonden wordt nageleefd.

Arnoud heeft aan de abdis van Thorn en de executeur-testamentairs gevraagd om deze oorkonde samen met hem te bezegelen en de last van dit testament op zich te nemen. Guda, abdis van Thorn, en de executeurs hebben hieraan gehoor gegeven en de oorkonde bezegeld.

Gedaan en gegeven op 4 mei 1270.

Arnoud, priester en vicaris van de kerk van Oeteren, schenkt bij testament zijn erfgoederen in de parochie van Oeteren gelijkelijk aan abdis en convent van de abdij van Thorn en aan abdis en convent van de Onze-Lieve-Vrouweabdij te Oeteren, met uitzondering van een jaarlijkse cijns van vier kapoenen, eerder geschonken aan de abdis van Thorn, en van het vruchtgebruik van die goederen en zijn roerende goederen, die hij overdraagt aan zijn zoon Jan. Tevens stelt hij een aantal personen aan als executeur-testamentair.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 46. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Nederoeteren. – 2o door 17e-eeuwse hand: Testamentum cuiusdam pastoris de Nederoeteren qui legavit medietatem suorum bonorum abbatie et aliam medietatem capitulo, 1270. – 3o door 17e-eeuwse hand: O doorgestreept, I.

Bezegeling: vijf bezegelingsplaatsen (met uithangende restanten van de perkamenten zegelstaarten), vermoedelijk voor de aangekondigde zegels (LS1, LS2, LS3, LS4 en LS5).

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 41-42, nr. 28. – Habets, Archieven Thorn, 38, nr. 46. Haas, Chronologische lijst, 63, nr. 152.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Ontstaan

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.

Geertrui Van Synghel
1270 mei 4
Economisch
Kloosterrade

Nummer 34

Kerkelijk

Paus Innocentius deelt mee dat abt en convent van het augustijnerklooster Kloosterrade, gelegen in het bisdom Luik, met instemming van de bisschop van Luik de kloosterzusters van Kloosterrade en die van Scharn, die tot dezelfde orde behoren, in volle recht naar het klooster van Sinnich hebben overgebracht, waar deze des te beter de Heer onder de gehouden regel zullen kunnen dienen, nadat ook een aantal goederen van de abdij voor hun levensonderhoud is toegewezen.

De paus stemt hier op verzoek van abt en convent mee in en bevestigt dit met deze oorkonde.

Gegeven te Lyon, op 13 september 1246.

Paus Innocentius IV bevestigt de overbrenging van de kloosterzusters van Kloosterrade en Scharn naar Sinnich en de toewijzing van goederen voor hun levensonderhoud.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 1703.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 182-184, nr. 92, naar A.

Theo Ebben
1246 september 13
Kerkelijk
Sint-Servaaskapittel

Nummer 34

Economisch

Daniel en Godfried, (zoon) van Florens, schepenen van Maastricht, maken onder aanhechting van hun zegels bekend dat zij als schepenen aanwezig waren en hebben gezien en gehoord dat Odilia, begijn, dochter van wijlen Lambert Scad, aan Margareta en Ida, begijnen, bloedverwanten van Jan, priester van Sint-Gillis in Wyck, een jaarlijkse cijns van tien schelling Luiks heeft verkocht, waarvan vijf schelling op Kerstmis en vijf op één augustus te ontvangen van Gerard van Hoverhul uit diens huis, gelegen Op de Gracht, van een cijns van 21 schelling Luiks die Gerard gewoon is erfelijk te betalen aan Odilia en uit welk huis Odilia jaarlijks drie penning en één kapoen betaalt aan Michael op de Houtmarkt. Margareta en Ida zullen hun cijns ontvangen na de cijns van de grondheer. Hierna heeft Odilia ten behoeve van Margareta en Ida afstand gedaan van de verkochte tien schelling Luiks en zoveel gedaan dat in alle opzichten aan hen is voldaan. Odilia heeft ook beloofd vrijwaring te verstrekken en elke redelijke klacht binnen jaar en dag af te doen, en zij heeft dit op de rest van haar cijns genomen en deze als onderpand gesteld.

Gedaan op 18 september 1271.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Odilia, dochter van Lambert Scad, begijn, een jaarlijkse cijns van tien schelling Luiks, gevestigd op een huis, gelegen Op de Gracht (te Maastricht), heeft verkocht aan Margareta en Ida, begijnen te Maastricht, bloedverwanten van Jan, priester van (het gasthuis van) Sint-Gillis in Wyck (te Maastricht).

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 452. Met een getransfigeerde oorkonde d.d. 1276 juni 24.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: Ida de Wigarberge. – 2o door 13e-eeuwse hand: De X solidis supra Fossatum. – 3o door 16e-eeuwse hand: 307 / z 23 / 1296.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 tweede zegel van Daniel supra Forum, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S2 los bijliggend, tweede zegel van Godfried, zoon van Florens, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2, zie Venner, ‘Maastrichtse schepenzegels’, 171, afb. 14, en Idem, ‘Maastrichtse schepenzegels’, afb. 19.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 43-44 (met onvolledige vertaling), nr. 1271.09.18, naar A.

Regesten

Doppler, ‘Schepenbrieven’, 22, nr. 4. – Haas, Chronologische lijst, 64-65, nr. 158.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 31 onder Ontstaan. Voor het transfix d.d. 1276 juni 24, zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 44.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

1271 september 18
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 35

Varia

De officiaal van het hof van Luik maakt bekend dat hij het ondergeschreven testament door middel van een afschrift op d.d. 7 juni 1289 heeft gezien en gelezen in deze woorden:

− − − (hierna volgt de tekst van Collectie Sint-Gerlach nr. 34). 

Gegeven door middel van een afschrift onder het zegel van het hof van Luik, op 7 juni 1289.

Jan van Thorn door een afschrift.

De officiaal van het hof van Luik vidimeert het testament van Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, d.d. 1288.12.01.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 96, reg. nr. 27.

Aantekeningen op achterzijde: 1o door laatste kwart 14e-eeuwse hand: I II. – 2o door 15e-eeuwse hand: Testamentum. – 3˚ door 17e-eeuwse hand: 1288. – 4˚ door 18e-eeuwse hand: Num. 91.

Bezegeling: één bevestigingsplaats voor het afhangend zegel van het hof van Luik, dat aangekondigd is (SD1).

Afschrift

B. (ca. 1736) Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 137-139, onder de rubriek: Testamentum domini Goblionis de Schine in quo monasterio sancti Gerlaci legat certa bona in Heeke, en in de marge: Num. 91, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.  

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 78, reg. nr. 27. – Idem, Chronologische lijst, 86, nr. 229.

Ontstaan

Onderhavige oorkonde is door dezelfde hand geschreven als de door de officiaal uitgevaardigde oorkonde in 1290, zie infra nr. 36. Derhalve kan de scriptor waarschijnlijk gesitueerd worden in het milieu van het hof van Luik. Het schrift vertoont ook zeer sterke verwantschap met de oorkonde, in 1290 uitgevaardigd door proost en convent van Sint-Gerlach, zie infra nr. 37.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Geertrui Van Synghel
1289 juni 7
Varia
Thorn

Nummer 35

Kerkelijk

Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, maakt bekend dat wijlen meester Reinier, scholaster in Tongeren en provisor in geestelijke zaken van Hendrik, bisschop van Luik, op speciaal bevel van de bisschop het klooster van Thorn heeft gevisiteerd en heeft bepaald dat de abdis van Thorn, of zij die dat te zijner tijd zal zijn, in de parochiekerk van Baarle, waarvan de collatie en presentatie tot op heden ongestoord toekwam aan de abdis en in welke kerk nagenoeg nooit een pastoor persoonlijk een bediening heeft uitgeoefend, met instemming van kanunniken en kloosterzusters van Thorn een pastoor aanstelt als de kerk vrijkomt, die daar de zielzorg verricht en er persoonlijk woonachtig is en er de diensten uitoefent. En dat niemand in die kerk wordt aangesteld dan een priester ofwel iemand er vanaf de dag van zijn aanstelling binnen één jaar wil, kan en verplicht is woonachtig te zijn, en dat de priester niets ontvangt van zijn pastoorsambt totdat hij zijn priesterwijding ontvangen zal hebben. Engelbert heeft daarom als aartsdiaken en degene die de onmiddellijke rechtsmacht heeft over de kerk van Baarle deze gemaakte verordeningen goedgekeurd. Bovendien bepaalt hij met instemming van abdis, kanunniken en kloosterzusters van Thorn én met die van Gozewijn, pastoor van Baarle, het volgende over de vruchten van de kerk van Baarle: Gozewijn en zijn opvolgers zullen voor eeuwig de kleine tiend van Baarle en Mierlo verwerven, de inkomsten van de voornoemde altaren met de hoofdcijns en eveneens de grond die tot het bezit behoort van de kerk van Baarle en die geschat wordt op vijf bunder. Bovendien bepaalt Engelbert dat alle tienden die de pastoors gewoon waren te ontvangen in de kerken van Baarle en Mierlo vanwege de geringe omvang van de prebenden van de kanunniken en kloosterzusters van Thorn, integraal zullen worden afgestaan ter vermeerdering van deze prebenden. De abdis van Thorn zal in elk geval uit de tienden die haar en haar kerk in Baarle en Mierlo toebehoren, ieder jaar twaalf sister betalen aan Gozewijn, pastoor van Baarle, en zijn opvolgers, ook indien toevallig niets of weinig van de genoemde tienden komt; de helft daarvan zal tarwe en de helft gerst zijn, Antwerpse maat, waarvan de helft van de genoemde sisters te leveren is met Allerheiligen en de andere helft met Lichtmis daaropvolgend. Ook wil Engelbert dat de gehele tienden van de abdis en de kerk van Thorn die zij bezitten in de kerken van Baarle en Mierlo voor eeuwig verplicht zullen zijn tot betaling van de genoemde twaalf sister aan Gozewijn en zijn opvolgers. Hij bepaalt ook dat elke pastoor van Baarle plechtig zal zweren dat hij het genoemde deel zonder vermindering zal ontvangen en tot zijn gebruik aanwenden. En als hij toevallig elders beneficiant zou zijn van een beneficie met een verplichting tot residentie, dan zal hij daarvan terstond na het verwerven van de huidige aanstelling vrijwillig afstand doen. De pastoor van Baarle zal in de toekomst over zijn rechten en die van de aartsdiaken verantwoording afleggen aan de bisschop van Luik, aan Engelbert, de huidige aartsdiaken, en aan zijn opvolgers, en aan de deken.

Engelbert heeft bezegeld, samen met abdis en convent van Thorn, evenals Gozewijn; zij stemmen allen in met de bovenstaande bepalingen.

Gedaan en gegeven op 15 mei 1270.

Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, hecht zijn goedkeuring aan de bepalingen die wijlen meester Reinier, scholaster in Tongeren en provisor in geestelijke zaken van Hendrik III, bisschop van Luik, na zijn visitatie van de abdij van Thorn had vastgesteld inzake de kerk van Baarle en voegt daar nieuwe bepalingen betreffende de inkomsten van de kerk van Baarle aan toe. Abdis en convent van de abdij van Thorn en Gozewijn, pastoor van Baarle, hechten hier hun goedkeuring aan en bezegelen mede.

Origineel

[A]. Niet voorhanden.

Afschrift

B. eerste helft 15e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 162-164 (oude fol. 85v-86v), onder de rubriek: Approbatio premisse incorporationis sive ordinationis ecclesie de Baerll de consensu pastoris per archidiaconum loci facta, en De ecclesia de Baerle, geauthenticeerd afschrift door S. van Neeroeteren, naar [A].

Uitgave

a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 444-446, nr. 1096, naar B.

Samenhang

Voor de oorkonde van de bisschop van Luik, waarin hij na de visitatie door meester Reinier de bepalingen ten aanzien van de kerk van Baarle vastlegt, alsmede voor de bekrachtiging hiervan door de abdis van Thorn, zie Collectie Thorn, nrs. 17 en 19.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1270 mei 15
Kerkelijk
Kloosterrade

Nummer 35

Kerkelijk

Pieter, kardinaal-diaken van St.-Gregorius ad Velum Aureum en pauselijk legaat, keurt het verzoek van abt en convent van Kloosterrade goed om het aantal kanunniken vast te stellen op ten hoogste veertig, zoals na overleg in het klooster terecht is ingeschat en onder ede is vastgesteld, en bekrachtigt dit met deze oorkonde, tenzij het vermogen zo zeer aangewassen zou zijn dat het aantal personen moet worden vermeerderd, steeds met behoud van het gezag van de Heilige Stoel.

Gegeven in het legerkamp voor Aken, op 29 juli 1248.

Pieter, kardinaal-diaken van St.-Georgius ad Velum Aureum en pauselijk legaat, keurt goed en bevestigt dat het aantal kanunniken te Kloosterrade wordt bepaald op hooguit veertig.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 689. De tekst is sterk verbleekt, maar was blijkens een afschrift uit ca. 1690 destijds nog goed te lezen.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 188-189, nr. 97, naar A.

Teksteditie

Een groot deel van de tekst is verbleekt en daardoor zeer slecht leesbaar. De onleesbare tekstgedeelten zijn tussen teksthaken aangevuld naar een eind-17e-eeuws afschrift, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.

Theo Ebben
1248 juli 29
Kerkelijk
Sint-Servaaskapittel

Nummer 35

Kerkelijk

Meester Boudewijn van Autre-Église, kanunnik en officiaal van Luik, maakt bekend dat hij de oorkonde van keizer Frederik II heeft gezien, die niet is doorgehaald noch uitgewist noch in enig onderdeel beschadigd is, bezegeld met zijn eigen zegel, en woord voor woord heeft gelezen in deze woorden:

‒ ‒ ‒ (hierna volgt de tekst van Collectie Sint-Servaas, nr. 16).

Boudewijn heeft bezegeld met het zegel van het officialaat van Luik.

Gegeven op 15 oktober 1273.

Boudewijn keurt de bovengeschreven passage ‘met vele anderen’ goed; gegeven zoals boven.

Meester Boudewijn van Autre-Église, kanunnik (van het domkapittel) en officiaal van Luik, vidimeert de oorkonde van keizer Frederik II d.d. 1232 december.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 40. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekening op de voorzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: R I.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: Copia privilegii domini Henrici, imperatoris, super exemptionem ecclesie sancti Seruatii et aliis et innovationis domini Frederici, imperatoris. – 2o door 13e-eeuwse hand: S. de Wouc per copiam. – 3o door 14e-eeuwse hand: Hugo de Berzes per capitulum. – 4o door 15e- en 16e-eeuwse handen: R I / k XII / S IIo / l 2. – 5o door 17e-eeuwse hand: II / In capsula imperialium.

Bezegeling: één bevestiging voor het aangekondigde zegel van Boudewijn van Autre-Église, kanunnik en officiaal van Luik (SD1).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 249, nr. 192. – Haas, Chronologische lijst, 67, nr. 167. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 51, nr. 40.

Samenhang

Voor de uitgave van de gevidimeerde oorkonde van keizer Frederik II d.d. 1232 december, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 16.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

1273 oktober 15
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Nummer 36

Juridisch

De officiaal van het hof van Luik maakt bekend dat de procurator van de religieuze personen, namelijk proost en convent van de zusters van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, handelend in naam van zijn volmacht en voor diezelfde religieuzen, uit hoofde van het permanent gezag van dit bisdom ten overstaan van hem een rechtszaak heeft aangespannen tegen Jan van Meer en diens echtgenote Oda uit Maastricht en verklaart dat de procurator in naam van het klooster de volgende vordering tegen Jan en Oda heeft voorgelegd:

Aan de officiaal zegt voor u in rechte: de procurator van proost en convent van de zusters van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, als gevolmachtigde en ten behoeve van de kloosterzusters, tegen Jan van Meer en zijn echtgenote Oda, wettige zuster van wijlen Godfried Kenterken van Maastricht:

weliswaar komt uit hoofde van Jutta, wettige zuster van wijlen Godfried Kenterken, non van vrije status en geprofest in het klooster van de voornoemde religieuzen, de ene helft van de onroerende goederen van wijlen Godfried Kenterken, die voor zover het deze onroerende goederen betreft overleden is zonder testament na te laten, toe aan deze religieuzen, en komt de andere helft toe aan Oda en aan Jan, haar echtgenoot, uit hoofde van zijn vrouw Oda, en zijn die goederen wettig op hen vererfd, toch hebben Oda en Jan geweigerd om tot een verdeling van de goederen over te gaan met de religieuzen en de goederen met het klooster te verdelen, weigeren ze dat nog steeds en hebben ze met nog minder recht verhinderd en verhinderen ze dat de religieuzen het bezit van de helft van de genoemde goederen verwerven, terwijl toch overduidelijk aan diezelfde religieuzen door de Heilige Stoel is toegestaan dat zij bezittingen en andere roerende en onroerende goederen die vrije vrouwen onder de monialen en conversen, die gevlucht zijn voor de wereld en in het klooster het habijt van religieuzen hebben aangenomen, erfrechtelijk toegevallen zijn of op enige andere wettige wijze, dat zij die goederen mogen vragen, ontvangen en ook behouden nadat zij in het klooster hun kloostergelofte hebben gedaan.

Daarom vraagt de procurator om de genoemde beklaagden uit naam van de genoemde religieuzen of voor de religieuzen zelf te veroordelen en hen te dwingen om tot de verdeling van de genoemde goederen met de religieuzen over te gaan en de goederen met de religieuzen te delen; ofwel dat de officiaal de genoemde goederen onder diezelfde partijen verdeelt of doet verdelen en de helft van de genoemde goederen aan de religieuzen zal toewijzen en dat hij de gedaagden hiertoe zal veroordelen en zal dwingen dat zij de religieuzen toestaan om de helft van de genoemde goederen te verwerven, die uit hoofde van de genoemde verdeling aan hen toekomt, op grond van de voornoemde redenen; en de procurator vraagt om de genoemde gedaagden uit naam van de genoemde religieuzen of ten gunste van de religieuzen zelf te veroordelen in de onkosten die gedaan zijn en nog gedaan zullen worden, waarbij hij de officiaal verzoekt om het voorafgaande voor zover het recht strekt zo veel mogelijk met de voorafgaande zaken van de rechtszaak in bijzijn van rechtschapenen als waar te doen erkennen.

Dit zegt en vraagt de procurator, zich het recht voorbehoudend om zaken toe te voegen, weg te laten enz., verklarend dat hij bevoegd is in de voorgaande zaken die hij zal bewijzen.

Nadat het geschil over de genoemde vordering tussen deze partijen wettig aanhangig is gemaakt, valselijk handelen is afgezworen, door proost en procurator hun argumenten en door de echtelieden hun antwoorden daarop naar voren zijn gebracht, getuigen door de procurator zijn voorgebracht en op het gezag van de officiaal in wettige vorm toegelaten, gehoord, zorgvuldig onderzocht, op schrift gesteld en passend bekend gemaakt, een afschrift ervan aan de echtelieden gegeven en hun een dag is toegewezen om zich te verweren tegen de getuigen en hun verklaringen, hebben de echtelieden de zaak als volgt voorgelegd:

De officiaal: het is passend dat Jan van Meer en zijn vrouw Oda moeten worden bevrijd van de vordering van de procurator van proost en convent van de zusters van Sint-Gerlach, handelend als procurator, ten overvloede stellen Jan en zijn vrouw dat volgens de gewoonte en wet van de hoven waar de goederen, genoemd in de vordering van de procurator, onder ressorteren en van afhangen, uit de erfenis van wijlen Godfried Kenterken aan Jan en Oda zijn toegevallen. En indien er getuigen zijn, geproduceerd door de procurator, die zeggen dat de helft van de genoemde goederen vanwege Jutta, zuster van Oda, zijn toegevallen aan de religieuzen, dan zijn dit valse getuigen en door dit te zeggen leggen ze een valse getuigenis af. Want volgens de voornoemde gewoonte en wet, door middel waarvan geoordeeld moet worden over de eigendom van de genoemde goederen en over de inhoud van de genoemde vordering, zijn de genoemde goederen in hun geheel aan Jan en Oda toegevallen vanwege Oda, die in de wereld gebleven is, en Jan en Oda hebben vanwege Oda de genoemde goederen van Godfried in hun geheel geërfd.

En daarom hoeven Jan en Oda niet te doen wat de procurator van hen eist. Om deze en andere redenen die de officiaal inzicht verschaffen, vragen Jan en Oda dat zij vrijgesproken worden van de eis van de genoemde procurator en dat de procurator en zijn heren veroordeeld worden in de wettige kosten, met name omdat het bovenstaande algemeen bekend is in de plaatsen waar de genoemde goederen liggen en omdat de procurator zelf geen oorkonden heeft voorgelegd om zijn eis te bewijzen, en evenmin iets bewezen heeft uit de genoemde oorkonden. En Jan en Oda bieden aan om het voorafgaande te bewijzen ofwel daaruit hetgeen voldoende is voor hun stelling.

En zo is het geschil over het voorafgaande gelijkelijk door beide partijen wettig aanhangig gemaakt, zijn de standpunten van de echtelieden vastgesteld en de antwoorden van de proost en procurator daarop gegeven, zijn de getuigen die door de echtelieden naar voren waren gebracht, gepresenteerd en in vorm van recht ontvangen, gehoord en onderzocht en hun verklaringen schriftelijk vastgelegd en naar behoren openbaar gemaakt, zijn zekere oorkonden en privileges door de procurator ter onderbouwing van zijn doel in de genoemde zaak in de vorm van bewijs voorgelegd, zijn uiteindelijk de genoemde echtelieden onverwijld gedaagd bij de officiaal te Luik op een zekere dag om tegen de procurator in genoemde zaak te concluderen met de vereiste en gebruikelijke dagvaarding.

En omdat diezelfde echtelieden op de genoemde dag niet gekomen zijn, maar op verlies van rechten afwezig waren, de procurator aanwezig was, wachtte zolang hij verplicht was en in de genoemde zaak, voor zover het aan hem lag, geconcludeerd heeft en met aandrang verzocht om in deze zaak verder te procederen, zijn de echtelieden daarna definitief gedaagd bij de officiaal te Luik in aanwezigheid van de procurator als tegenpartij op woensdag na Driekoningen, op het uur van de priem, om te horen wat het recht ofwel de definitieve uitspraak in de genoemde zaak zal zijn, met de verplichte en gebruikelijke dagvaarding.

Toen op de genoemde dag de genoemde echtelieden niet gekomen zijn en met verlies van rechten afwezig waren, de voornoemde procurator persoonlijk aanwezig was, wachtte zolang als hij verplicht was, met aandrang aan de officiaal gevraagd heeft om het recht ofwel de definitieve uitspraak in de genoemde zaak uit te spreken, heeft de officiaal zoals rechtens vereist verklaard dat de echtelieden Jan en Oda zich schuldig hebben gemaakt aan minachting van de rechtsgang, met raad van rechtsgeleerden, en nadat alle handelingen rechtens waren gedaan, heeft hij de helft van de onroerende goederen die van wijlen Godfried Kenterken waren, waarvan melding is in de genoemde vordering, toegewezen aan de religieuzen en Jan en Oda in zijn definitief vonnis veroordeeld tot de verdeling van de goederen met de religieuzen en bepaald dat zij de genoemde goederen met de religieuzen zullen verdelen en aan hen zullen toestaan om het bezit van de helft van de genoemde goederen, die door de voornoemde verdeling aan hen toekomt, te verwerven, daarbij de beklaagden veroordelend in de gerechtskosten die de religieuzen hiervoor hebben gedaan, waarbij de schatting van die kosten voorbehouden blijft aan de officiaal.

Bezegeld met het zegel van het hof van Luik.

Gegeven op 12 januari 1289.

Voortgezet door ons vanaf donderdag.

En Mat[ri]fardus voor de officiaal.

De officiaal van het hof van Luik doet uitspraak in een proces tussen proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) enerzijds en Jan van Meer en zijn echtgenote Oda uit Maastricht anderzijds inzake de aanspraak die het klooster maakt op de helft van de nalatenschap van Godfried Kenterken uit Maastricht, broer van Oda en van Jutta, non van Sint-Gerlach, en hij wijst de helft van de goederen toe aan het klooster.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 98, reg. nr. 26.

Aantekeningen op de achterzijde (slechts onder kwartslamp leesbaar): 1o door 13e-eeuwse hand: Est Mat[ri]fardus, per manum domini Iohannis de Doirne sigilletur et michi reddatur quia opportet quod scribatur manu me (sic) et tunc signabitur ista per copiam. 2o door 18e-eeuwse hand: Sententia lata 1289 per quam religiosi pr[***] possunt [***] immobilia.

Bezegeling: één bevestigingsplaats voor het dubbel doorgestoken, aangekondigde zegel van het hof van Luik (SD1).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 29-30, nr. 25 (gedateerd 1289 januari 13). − Haas, Inventaris Sint Gerlach, 77, nr. 26 (gedateerd 1289 januari 13). − Idem, Chronologische lijst, 85, reg. nr. 226 (gedateerd 1289 januari 13).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan

Onderhavige oorkonde is door dezelfde hand geschreven als de door de officiaal uitgevaardigde oorkonde in 1289, zie infra nr. 35. Derhalve kan de scriptor waarschijnlijk gesitueerd worden in het milieu van het hof van Luik. Het schrift vertoont ook zeer sterke verwantschap met de oorkonde, in 1290 uitgevaardigd door proost en convent van Sint-Gerlach, zie infra nr. 37.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Jan Hartmann
1290 januari 12
Juridisch
Thorn

Nummer 36

Economisch

Abdis en convent van de abdij van Thorn treffen een regeling met Marsilius, vader van Gerard Bec van Übach, inzake de ontgonnen grond van de hoeve te Übach. (Deperditum) 

Origineel noch afschrift voorhanden.

Vermelding

Deze oorkonde is bekend uit de dispositio van de oorkonde d.d 19 februari 1272 van Michael, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, en Godfried Bec van Übach (zie Collectie Thorn, nr. 37), alwaar onderhavige oorkonde wordt vermeld: pronuntiamus quod dictus Gerardus infra dominicam Invocavit me ad certum diem reddet domine abbatisse et conventui de Thoren litteram quam dederant ipsi abbatissa et conventus patri suo, Marsilio, super cultura curie ipsarum in Vbach, sigillis dictorum abbatisse et conventus sigillatam.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Samenhang

Voor de uitspraak in het geschil tussen abdis en convent van Thorn en Gerard Bec van Übach inzake de hoeve, akkers en gebouwen van de abdij te Übach, zie Collectie Thorn, nr. 37.

(vóór 1272 februari 19)
Economisch
Kloosterrade

Nummer 36

Economisch

Koenraad, aartsbisschop van Keulen en aartskanselier van Italië, maakt bekend dat abt en convent van Kloosterrade novale tienden hebben te Lommersum en elders in het bisdom, waarvan hij het recht zou kunnen opeisen. Ook zijn er enkele ridders, zoals Christiaan van Ottenheim, en anderen die weliswaar over de bebouwde akkers de tienden aan de abdij betalen, maar die weigeren novale tienden te betalen over de gronden die zij naar eigen zeggen zelf hebben ontgonnen en tegen wie Koenraad feitelijk of rechtens zou kunnen optreden. Omwille van de toewijding door de abdij aan Koenraad en zijn kerk én omdat hij wil dat de abdij een vergoeding krijgt voor de schade die men bij de oorlogen van de Keulse kerk heeft geleden, heeft Koenraad inzake beide voornoemde tienden afstand gedaan van elk recht dat hem zou kunnen toevallen en heeft hij de tienden geheel en onvoorwaardelijk aan de abdij Kloosterrade afgestaan om ze eeuwig zonder enige tegenspraak te bezitten.

Koenraad heeft bezegeld.

Gegeven en gedaan in het legerkamp voor Aken, [tussen 4 mei en 18 oktober] 1248.

Koenraad, aartsbisschop van Keulen, doet ter leniging van de schade ten gevolge van de Keulse oorlogen ten gunste van de abdij Kloosterrade afstand van zijn rechten op de novale tienden te Lommersum en elders in het diocees en op de novale tienden, die sommige ridders zoals Christiaan van Ottenheim aan de abdij weigeren te betalen.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 806.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 189-190, nr. 98, naar A.

Theo Ebben
1248 [mei 4 - oktober 18]
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 36

Kerkelijk

Rooms-koning Rudolf heeft de privileges van zijn voorganger, keizer Frederik, nauwkeurig onderzocht en gehoord, waarvan de woordelijke inhoud de volgende is:

– – – (hierna volgt de tekst van de oorkonden d.d. 1215 juli 28 en 1236 september 9, zie respectievelijk Collectie Sint-Servaas, nr. 10, en Huillard-Bréholles, Historia diplomatica IV-2, 764-765).

Op verzoek van deken en kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, zijn geliefde kapelanen, heeft Rudolf de voornoemde privileges zoals zij hierboven zijn opgeschreven en alles wat daarin staat, geldig verklaard, vernieuwd, bevestigd en met deze oorkonde medegedeeld, en hij verbiedt iedereen, hoog of laag, in te gaan tegen die privileges of iets van het voorgaande.

Rudolf heeft bezegeld.

Gegeven te Keulen, op 1 november 1273.

Rooms-koning Rudolf I hernieuwt en bevestigt de door keizer Frederik II verleende privileges aan het Sint-Servaaskapittel te Maastricht d.d. 1215 juli 28 en 1236 september 9, waarvan de teksten zijn geïnsereerd.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 54. Gelinieerd. Beschadigd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Con[firm]atio privilegiorum regalium a .. rege Rud[olphi]. – 2o door 15e-eeuwse hand: Item confirmatio sentencie pro preposito (bovenschreven) et (bovengeschreven) capitulo Sancti Seruatii contra episcopum Leodiensem super hoc quod ad iurisdictionem solius imperii pertinent et episcopo in aliquo non teneantur late. – 3o door 15e-eeuwse hand: XVIII et XVIIII. – 4o door 16e-eeuwse hand: Anno 1273. – 5o door 17e-eeuwse hand: Exhibitum contra Tongrensis penultima augusti anno etc. L primo. – 6o door 17e-eeuwse hand: 40 / Capsula imperialium. – 7o door 17e-eeuwse hand: Capsula imperialium. – 8o door 18e-eeuwse hand: R. M.J.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van rooms-koning Rudolf I, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en een mogelijk latere bevestiging, zie Venner, ‘Zegels’, nr. 50.

Afschriften

B. eind 13e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 10 (cartularium) = [Liber privilegiorum], fol. 10r-11r (= nieuwe fol. 27r-28r), nr. 18, naar A. – C. 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 14.B001, archief kapittel van Onze Lieve Vrouw te Maastricht, 1096-1796, inv. nr. 31 (cartularium), fol. 177v-179r, onder de rubriek: Item tenores omnium et singulorum exhiborum sequuntur per ordinem in hunc modum et sunt tales, en onder caput: Item aliarum litterarum imperialium domini Rudolphi, Romanorum regis, sigillo eius ut prima facie apparuit regio albe cere rotondo in cordula cericea rubei nigri croceique pre vetustate fere albi colorum in qua expressa habebatur ymago imperatoris in dextera ceptrum regale, in sinistra vero pommum imperiale, omni cruce superposita in circumferentia vero eiusdem sigilli caracteribus seu litteris expressa erant hec verba: Rudolphus, Dei gratia Romanorum rex, semper augustus, sigillatarum et bullatarum tenores sequuntur in modum sequentem, naar A. – D. 1640, Ibidem, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 1741 (cartularium) = Liber sive regestum originis ecclesie Sancti Seruatii Traiec[tensis] illiusque privilegiorum, donationum ac iurium ex originalibus et libro chartarum manu Ioannis Choris, receptoris capituli, descriptorum, p. 86, onder de rubriek: Rudolphus sententiam precedentem et latoma Frederico et specialiter previlegia de libertate ab omni exactione, onvolledig, naar A. – E. 17e eeuw, Idem, inv. nr. 12 (cartularium) = Cartularium ecclesie collegialis Sancti Servati (aldus) Trajecti ad Mosam, tomus secundus, Documenta imperialia et ducalia, fol. 43v-45v, onder caput: Imperialia, en onder de rubriek: Confirmatio privilegiorum, libertatum et specialiter quod officiales et ministri ecclesie ab omni iure civili et forensi et omni exactione sint liberi, etiamsi sint mercatores. Item per sententiam imperatoris et magnatum seu principum imperii decisum ecclesiam Sancti Seruatii ad imperium spectare et episcopo Leodiense in nullo subesse aut teneri, mogelijk naar A. – [F]. niet voorhanden, maar bekend uit G, cartularium van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht = Liber A, fol. 204v. – G. vóór 1768, Ibidem, toegangsnr. 22.001A, Handschriftencollectie (voormalig) Gemeentearchief Maastricht, 14de-20ste eeuw, inv. nr. 199a (cartularium) = Diplomata Trajectensia de anno 800 ad 1664, p. 399, onder de rubriek: 1273, Rudolphus, Romanorum rex, confirmat privilegium Frederici, imperatoris, quo in specialem suam protectionem sumpsit ecclesiam Sancti Servatii et quod episcopus Leodiensis nullam habeat iurisdictionem in predicta ecclesia nec super personis eidem subiectis, datum Colonie, kalendas novembris 1273, naar A.

Uitgaven

a. Miraeus-Foppens, Opera diplomatica IV, 255, naar een afschrift in cartularium van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht (berustend te Parijs, Bibliothèque Nationale, Fonds Latin). – b. Winkelmann, Acta imperii II, 77, nr. 87 (onvolledig), indirect naar afschriften in cartularia van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht (berustend te Parijs, Bibliothèque Nationale, Fonds Latin).

Regesten

Verkooren, Inventaire des chartes et cartulaires, 137. – De Borman, ‘Notice’, 48-49. – Habets,‘Codex diplomaticus’, 46, nr. 78. – Böhmer, Regesta imperii VI-1, 24. – Doppler,‘Verzameling [800-1273]’, 249-250, nr. 194. – Haas,Chronologische lijst, 67, nr. 168. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 53, nr. 54.

Samenhang

Voor de oorkonde van keizer Frederik II d.d. 1215 juli 28, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 10. Voor diens oorkonde d.d. 1236 september 9 (voor een editie, zie Huillard-Bréholles, Historia diplomatica IV-2, 764-765).

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

1273 november 1
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Nummer 37

Juridisch

Proost en convent van het premonstratenzer zusterklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik, berichten paus (Nicolaas IV) dat zij bij hem en bij de pauselijke curie Richald, pastoor of rector van de kerk van Orsmaal, en Robert van Millen, clericus, dragers van deze oorkonde, uit het bisdom Luik, en elk van hen met de volle aansprakelijkheid hebben aangesteld als hun ware en wettige zaakwaarnemers om te eisen, te weerspreken en voor rechters of een rechter te verschijnen en ieder soort eed te zweren in hun plaats, waarbij ze zich door één of meerdere personen in hun plaats kunnen laten vervangen als vertegenwoordiger of vertegenwoordigers met dezelfde bevoegdheid in voornoemde zaken. Zij beloven daarbij als erkend en vastliggend te houden wat hun vertegenwoordigers ofwel een van hen ofwel hun plaatsvervangers, door hen beiden dan wel door een van hen aan te stellen, namens proost en convent in voornoemde zaken zullen doen of gemeend hebben te moeten doen.

Deken en kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht hebben op verzoek van proost en convent van Sint-Gerlach bezegeld.

Gegeven op 7 juni 1290.

Proost en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) berichten aan de paus (Nicolaas IV) dat zij Richald, pastoor van Orsmaal, en Robert van Millen, clericus, hebben aangesteld als hun procuratoren voor het pauselijke hof en dat deze een of meerdere plaatsvervangers mogen aanstellen met dezelfde bevoegdheid.

Origineel

A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 5, reg. nr. 28.

Aantekeningen op de achterzijde: 1˚ door eind 13e-eeuwse hand: Prepositus et conventus monasterii sancti Gerlaci. – 2˚ door 17e-eeuwse hand: 1290.

Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van deken en kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht (LS1).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 30, nr. 26. – Haas, inventaris Sint Gerlach, 78, reg. nr. 28. – Idem, Chronologische lijst, 88, reg. nr. 235.

Ontstaan

Het schrift van onderhavige oorkonde vertoont zeer sterke verwantschap met de twee oorkonden van de officiaal van het hof van Luik, die door eenzelfde scriptor gemundeerd zijn, zie infra nrs. 35 en 36.

Jan Hartmann
1290 juni 7
Juridisch
Thorn

Nummer 37

Juridisch

Michael, kanunnik van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht, en Godfried Bec maken bekend dat er een geschil was ontstaan tussen abdis en convent van Thorn enerzijds en Gerard, broer van Godfried Bec, anderzijds over de hoeve te Übach en over de akkers en gebouwen van die hoeve die van abdis en convent van Thorn zijn, alsmede over vele andere, van beide kanten daarover voorgelegde betwistingen. Op aansporing van eerbare mannen hebben abdis en convent de beslissing als scheidsrechters of bevriende bemiddelaars toevertrouwd aan Michael, en Gerard heeft dit toevertrouwd aan zijn broer Godfried, op een boete van dertig mark, te geven door de afwijzende partij ten gunste van de partij die de uitspraak naleeft. Michael en Godfried oordelen na het horen van de daarover voorgelegde argumenten en het raadplegen van eerbare personen als scheidsrechters dat Gerard vóór de eerste zondag van de vasten de oorkonde met de zegels van abdis en convent, die zij aan diens vader Marsilius hadden gegeven over de ontgonnen grond van de hoeve te Übach, aan abdis en convent zal overdragen. Niettemin zal Gerard in aanwezigheid van ministerialen en schepenen te Übach afstand doen van ieder recht dat hij had of kon hebben op de genoemde hoeve en hij zal zijn moeder Helka, zijn broers en zusters eraan houden dat ze, indien ze op de genoemde hoeve recht hadden of schenen te hebben, hiervan vrij en ongebonden afstand zullen doen, zodat abdis en convent van Thorn met de genoemde hoeve en alles wat erbij hoort naar eigen inzicht kunnen handelen zonder enige tegenspraak. Bovendien zal Gerard afstand doen van alle recht dat hij had op de hoeve Kedelmar, gelegen te Übach, met het land en beheer ervan dat hij van de abdis hield. Gerard zal zich hiermee geenszins bemoeien, tenzij ten gunste en op wens van de abdis van Thorn. Bovendien zullen Gerard, zijn moeder, broers en zusters afzien van iedere actie en betwisting die ze probeerden te hebben om welke reden dan ook tegen abdis en convent. En abdis en convent zullen aan Gerard vóór de eerste zondag van de vasten twaalf mark Akens geven en op 1 oktober eerstvolgend achttien mark. Evenzo zal bij de volgende oogst het door Gerard gezaaide winterkoren naar de hoeve van Übach gevoerd worden en daar zal Gerard de helft van dit koren ontvangen; het stro en kaf zal op de hoeve blijven. Bovendien zal de abdis op haar inspanning en kosten zorgen dat gerechtelijk wordt uitgesproken of Gerard de functie van kok, die hem naar eigen zeggen was toegewezen door de overleden abdis, zou moeten bezitten of niet. Als hij die functie met recht bezit, zal de abdis hem toestaan om er ongestoord de voordelen van te hebben; zo niet, dan zal zij als vergoeding voor die functie jaarlijks aan Gerard, zolang hij leeft, zoveel graan en geld toewijzen, te ontvangen op haar hoeve van Übach, als hij uit deze functie zou ontvangen indien hij die met recht zou hebben bezeten. Bovendien, als Helka beweert enig recht te hebben op zes morgen, gelegen tussen het bos en de hoeve van Übach, zal door een oordeel van de ministerialen of schepenen bepaald worden óf het convent van Thorn óf Helka of haar kinderen die met meer recht zouden moeten bezitten. Bovendien kan Gerard, indien hij het wil, de graanschuur weghalen die hij op de hoeve Kedelmar gebouwd had, tenzij abdis en convent die voor vier mark Akens willen verwerven. Bovendien zal Gerard de hoeve van Übach verlaten op bevel en volgens de wil van abdis en convent en zullen abdis en convent hem niets van de genoemde gelden geven, tenzij Gerard, zijn moeder, broers en zusters eerst vrij en ongebonden afstand hebben gedaan van iedere actie, betwisting en onenigheid, door hen uit welke oorzaak dan ook tegen abdis en convent opgevat, en zij het convent vrij van schulden verklaard hebben in aanwezigheid van de ministerialen en schepenen van Übach. Indien er bovendien iets achterwege is gelaten waarover in de toekomst een betwisting zou kunnen ontstaan tussen de partijen, dan zullen Michael en Godfried daarover als scheidsrechters uitspraak doen en ze behouden zich het recht voor tot het doen van een uitspraak.

Michael heeft bezegeld. Godfried Bec, die geen eigen zegel heeft, heeft Hendrik, de voormalige deken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht, gevraagd te bezegelen. De abdis van Thorn heeft bezegeld. Het convent van Thorn gebruikt het zegel van de abdis. Gerard heeft geen eigen zegel en heeft Herman, deken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht, gevraagd te bezegelen.

Gegeven op 19 februari 1272.

Michael en Godfried keuren de bovengeschreven woorden goed. Gegeven zoals boven.

Michael, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, en Godfried Bec van Übach doen een uitspraak in het geschil tussen abdis en convent van Thorn enerzijds en Gerard Bec, broer van Godfried, anderzijds inzake de hoeve, akkers en gebouwen van de abdij te Übach.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 48. Zwaar beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Compositio inter dominam abbatissam et conventum et Gherardum Beck. – 2o door 16e-eeuwse hand: Null[ius est valoris, 1271. – 3o door 17e-eeuwse hand: I, O.

Bezegeling: drie uithangende zegels (S1, S2 en S3) en twee bevestigingsplaatsen (LS4 en LS5), terwijl er slechts vier zegels aangekondigd zijn, namelijk van Michael, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van Hendrik, voormalig deken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van de abdis van Thorn en van Herman, deken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht. De bewaard gebleven zegels zijn: S1 van Guda van Rennenberg, abdis van Thorn, zwaar beschadigd, van bruine was; S2 mogelijk van Herman, deken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, zwaar beschadigd, van bruine was; S3 een niet te identificeren zegel, zwaar beschadigd, van bruine was. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 34; voor het identificatieprobleem, een beschrijving en afbeelding van S2 en voor het niet-geïdentificeerde S3, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 23-24.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 43-46, nr. 30 (gedateerd 1271 januari 16), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 39-42, nr. 48 (gedateerd 1271 januari 16), naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 64, nr. 156.

Datering

Het gebruik van paasstijl door geestelijke instellingen in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan en samenhang

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.

In onderhavige oorkonde wordt verwezen naar een oorkonde van abdis en convent van Thorn voor Marsilius, vader van Gerard Bec van Übach, zie Collectie Thorn, nr. 36.

Tekstuitgave

De lacunes in A zijn aangevuld naar druk a. Het onderscheid tussen c en t is slecht zichtbaar.

Guus Janssen
1272 februari 19
Juridisch
Kloosterrade

Nummer 37

Economisch

Het kapittel van Kerpen maakt bekend dat ridder Hendrik van Strijthagen sommige goederen te Strijthagen, namelijk honderdtwintig morgen, erfrechtelijk houdt van het kapittel. Hendrik heeft deze op de vereiste wijze van het kapittel ontvangen en is persoonlijk al dertig jaar en langer in het ongestoord bezit van deze goederen. Op verzoek van Hendrik, die over deze goederen een jaarlijkse cijns van tien schelling Luiks betaalde, is dit bedrag volgens een juiste en evenredige berekening omgezet naar vijf schelling Keuls. Hendrik en zijn erfgenamen zijn gehouden deze jaarlijkse cijns van vijf schelling Keuls eeuwig te betalen op 11 november, waarbij een zodanige straf gekozen is dat in geval Hendrik of welke bezitter dan ook van de goederen de genoemde cijns niet op de verschuldigde dag betaalt, dat hij en zijn opvolgers geëxcommuniceerd worden en dat de abt van Kloosterrade of iemand die daartoe in zijn plaats de bevoegdheid heeft, hen op verzoek van de kerk van Kerpen in de kerk van Kloosterrade en in de parochie Strijthagen publiekelijk als geëxcommuniceerd af zal kondigen en als personen die moeten worden vermeden totdat voldoende genoegdoening is gegeven.

De kerk van Kerpen heeft bezegeld en de abt van Kloosterrade heeft ter bescherming van de kerk van Kerpen en op verzoek van ridder Hendrik bezegeld.

Gegeven in december 1256.

Het kapittel van Kerpen zet een jaarlijkse cijns van tien schelling Luiks, die ridder Hendrik van Strijthagen verschuldigd is aan het kapittel over 120 morgen cijnsgoed te Strijthagen, om in een jaarlijkse cijns van vijf schelling Keuls, te betalen op straffe van excommunicatie, af te kondigen door de abt van Kloosterrade.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 1173.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 209-210, nr. 110, naar A.

Teksteditie

Het onderscheid tussen o en e is in A niet altijd duidelijk.

Theo Ebben
1256 december
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 37

Kerkelijk

Rooms-koning Rudolf maakt bekend dat hij op verzoek van proost, deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht in navolging van keizer Hendrik IV de Sint-Servaaskerk en het kapittel te Maastricht met hun bezittingen en goederen, zowel deze die zij momenteel rechtsgeldig bezitten als deze die zij in de toekomst op rechtsgeldige wijze zullen verwerven, onder zijn bescherming neemt en die van het Roomse rijk, omdat hij verlangt dat de roem van deze kerk, die als een speciale kapel van hem en het rijk bekend staat en die van oudsher bloeit met in het oog vallende titels en uitmuntende gaven van eerbewijzen en vrijheden, niet verbleekt noch dat haar voorspoed wordt aangetast. Tevens hernieuwt en bevestigt hij alle concessies, consideraties, gunsten, vrijheden en rechten die door Hendrik zijn geschonken, zoals vermeld in diens oorkonde en aan kerk en kapittel van Sint-Servaas overhandigd, alsof deze oorkonde woord voor woord voor de aanwezigen zou worden geïnsereerd.

Rudolf heeft bezegeld.

Gegeven te Keulen, op 5 november 1273.

Rooms-koning Rudolf I hernieuwt en bevestigt de door keizer Hendrik IV verleende oorkonde aan het Sint-Servaaskapittel te Maastricht d.d. 1087.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 21.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van rooms-koning Rudolf I, van rode was, gaaf. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels’, nr. 49.

Afschrift

B. 17e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief van het kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 12 (cartularium) = Cartularium ecclesie collegialis Sancti Servati (aldus) Trajecti ad Mosam, tomus secundus, Documenta imperialia et ducalia, fol. 42v-43v, onder caput: Imperialia, en onder de rubriek: Bona ecclesie sub protectione sua suscipit imperator et confirmat gratias, libertates et iura ecclesie, mogelijk naar A.

Uitgave

a. Böhmer, Acta imperii selecta, 315-316, nr. 390 (onvolledig), naar A.

Samenhang

Voor de in de dispositio vermelde oorkonde van Hendrik IV d.d. 1087, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 2.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

1273 november 5
Kerkelijk
Sint-Gerlach

Nummer 38

Economisch

Godfried, zoon van wijlen Floriman, en Florentius, schepenen van Maastricht, oorkonden dat Hendrik van Retersbeek, gezond van lichaam en geest, uit vrije wil en ter ere van God al zijn roerende goederen en vorderingen heeft overgedragen in handen van Dirk, commandeur van het huis van de Duitse Orde van Neder-Duitsland, ten behoeve van het huis van de Heilige Maria te (Alden)biesen en de broeders daar. Daarna hebben Hendrik en de commandeur aan proost en het convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) alle schuldvorderingen, geschillen, verplichtingen en alle overige zaken kwijtgescholden, afgezien van zes mud rogge Maastrichtse maat zoals die zal zijn gegroeid aan de overzijde van de Maas, die jaarlijks op hun kosten op Sint-Andreas te Maastricht te leveren is aan de commandeur en de broeders zolang Hendrik leeft. Na het overlijden van Hendrik zal deze jaarrente vrij en geheel naar proost en convent van Sint-Gerlach terugkeren.

De commandeur en proost hebben bezegeld, samen met Godfried, zoon van wijlen Floriman, en Florentius, schepenen van Maastricht.

Gegeven en gedaan op 15 mei 1293.

Beide partijen hebben een gelijkluidende oorkonde.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Hendrik van Retersbeek, gezond van lichaam en geest, zijn roerende goederen en vorderingen heeft overgedragen aan Dirk, commandeur van de Duitse Orde, ten behoeve van het huis en de broeders van het huis van de heilige Maria te Aldenbiesen, op voorwaarde dat proost en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) vrij zijn van alle schuldvorderingen, geschillen, verplichtingen en andere zaken ten aanzien van deze goederen, afgezien van een jaarlijkse lijfrente van zes mud rogge Maastrichtse maat die groeit aan de overzijde van de Maas. Proost en convent van Sint-Gerlach moeten deze lijfrente te Maastricht aan de commandeur en broeders te Maastricht voldoen zolang Hendrik leeft en deze rente zal na diens overlijden vrij en geheel naar hen terugkeren.

Originelen

A1. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 97-1, reg. nr. 29. – Gaaf bewaard, behoudens vlekken op tekst.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: [...]a VI modios siliginis. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1293. – 3o door 18e-eeuwse hand: Renuntiatio Godefridi super sex modios siliginis, 1293. – 4o door 18e-eeuwse hand: Num. 81.

Bezegeling: drie uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van de proost van Sint-Gerlach te Houthem, van bruine was, beschadigd. – S3 van Godfried, zoon van wijlen Floriman, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S4 van Florentius, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van Dirk, commandeur van de Duitse Orde (LS1). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, S3 en S4, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 153, 163 en 164.

A2. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 97-2, reg. nr. 29.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Quitingh van renten. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1299 (met potlood gewijzigd in 1293). – 3o door 18e-eeuwse hand: Num. 81.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S2 van de proost van Sint-Gerlach te Houthem, van bruine was, beschadigd; en drie bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Dirk, commandeur van de Duitse Orde, Godfried, zoon van wijlen Floriman, schepen van Maastricht, en Florentius, schepen van Maastricht (LS1, LS3 en LS4). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, zie Venner, ‘Zegels het klooster Sint-Gerlach’, 153.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 31-32, nr. 27, naar A1. – b. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 94-95, nr. 1293.05.15 (met vertaling), naar A1 en A2.

Regesten

Haas, Inventaris Sint Gerlach, 78, reg. nr. 29. – Idem, Chronologische lijst, 95, nrs. 257 en 257a.

Ontstaan

A1 en A2 zijn geschreven door dezelfde hand. Deze scriptor is te situeren in het milieu van de Maastrichtse schepenen, aangezien deze hand in 1293 ook een schepenoorkonde voor een Maastrichtse begijn mundeerde (zie Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 463).

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar. De lacunes in A1 zijn tussen rechte haken aangevuld naar A2.

Geertrui Van Synghel
1293 mei 15
Economisch
Thorn

Nummer 38

Juridisch

Oger van Geilenkirchen, Olf van Scharn, Kuno van Molenarken en zijn broer Reinier Hunken, ridders, maken bekend dat er onenigheid was ontstaan tussen ridder Gerard van Bircde enerzijds en abdis en convent van Thorn anderzijds over verschillende zaken en strijdpunten, die van beide zijden bekeken en voorgelegd zijn, en dat beide partijen uiteindelijk de beslissing aan hen hebben toevertrouwd als minnelijke arbiters. Omdat zij bevonden hebben dat Gerard, in alles wat hij naar voren heeft gebracht tegen abdis en convent van Thorn, duidelijk onrechtmatig heeft gehandeld, gelet op het lang van tevoren gemaakte vergelijk tussen enerzijds abdis en convent van Thorn en anderzijds Gerard, waardoor voor de ridders Oger van Geilenkirchen, Olf van Scharn en een aantal andere ridders, mannen, ministerialen en de schepenen van Übach alle onenigheid tussen partijen bijgelegd en beëindigd was in aanwezigheid en met instemming van de vrouw van Gerard en al zijn kinderen. Gerard, zijn vrouw en al zijn kinderen hebben opnieuw in aanwezigheid van deze arbiters en verscheidene andere betrouwbare mannen bij deze regeling of schikking afstand gedaan van ieder recht, elke actie, schade, schuld, betwisting en onenigheid, als zij die al zouden hebben dan wel zouden trachten te hebben, tegen abdis en convent van Thorn op grond van welke zaak dan ook, en ze hebben abdis en convent gekweten en verlost verklaard.

Ter bekrachtiging en getuigenis hiervan en opdat Gerard, zijn vrouw of een van hun kinderen of hun rechtsopvolgers later geen inbreuk zouden kunnen maken op deze regeling of beschikking of die op enigerlei wijze zouden kunnen bestrijden, hebben de scheidslieden Oger van Geilenkirchen en Olf van Scharn op verzoek van Gerard, zijn vrouw en al hun kinderen deze oorkonde bezegeld. Omdat de scheidslieden Kuno en Reinier geen eigen zegel hebben, hebben zij samen met Gerard, zijn vrouw en al hun kinderen aan ridder Kuno van Molenarken gevraagd om voor hen te bezegelen. Kuno, vader van Kuno en Reinier, heeft bezegeld.

Gedaan en gegeven op 1 augustus 1272.

Oger van Geilenkirchen, Olf van Scharn, Kuno van Molenarken en zijn broer Reinier Hunken, ridders, maken als scheidslieden bekend dat Gerard van Bircde, ridder, in zijn geschil met abdis en convent van de abdij van Thorn, samen met zijn vrouw en kinderen heeft afgezien van elke aanspraak en vordering tegen de abdij van Thorn.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 49. 

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: De domino Gherardo de Bircden. ‒ 2o door 17e-eeuwse hand: 1272. ‒ 3o door 17e-eeuwse hand: Compositio facta et concordia cum de presenti in memoria non est differentia. ‒ 4o door 17e-eeuwse hand: S doorgestreept, A. 5o door 18e-eeuwse hand: In hac compositione status questionis non describitur.

Bezegeling: drie bevestigingsplaatsen (met uithangende restanten van de perkamenten zegelstaarten), vermoedelijk voor de aangekondigde zegels (LS1, LS2 en LS3).

Afschriften

B. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 39-40, eenvoudig afschrift. ‒ C. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 41, eenvoudig afschrift, met vermelding van drie zegelplaatsen. ‒ D. laatste kwart 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1631, Cartularium, p. 12-14, onder de rubriek: Compositio nate inter abbatissam et conventum Thorensem ex una et Gerardum de Berode ex altera parte discordie anno 1272, met opgave van drie bezegelingsplaatsen, eenvoudig afschrift, naar A.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 46-48, nr. 31 (gedateerd 1272 januari 18), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 42-43, nr. 49 (gedateerd 1272 januari 18), naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 66, nr. 162.

Ontstaan

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is slecht zichtbaar.

Theo Ebben
1272 augustus 1
Juridisch
Kloosterrade

Nummer 38

Economisch

Elisabeth, vrouwe van Sprimont, gewezen gravin van Kleef, weduwe van Gerard, heer van Wassenberg, heeft voor het zielenheil van Gerard, hun zoon, en dat van haarzelf door de hand van Walram, hertog van Limburg, aan de abdij Kloosterrade de tiend geschonken die haar in volle recht toebehoorde in het dorp of de akker Cartils, gelegen in de parochie van Gulpen, om deze eeuwig te bezitten en daarmee de nodige voorziening te scheppen voor de broeders van Kloosterrade ten behoeve van de jaargetijden van haar man, hun zoon en haarzelf na haar overlijden.

Als getuigen waren aanwezig: heer Garselis, deken van Aken, Udo, drost van Rode, Alexander, maarschalk van Limburg, Nicolaas, villicus van Gulpen, en vele andere personen.

Walram, hertog van Limburg, en Elisabeth, vrouwe van Sprimont, hebben bezegeld.

Gedaan op 14 oktober 1257.

Elisabeth, vrouwe van Sprimont, gewezen gravin van Kleef en weduwe van Gerard, heer van Wassenberg, schenkt haar tiend te Cartils in de parochie Gulpen aan de abdij Kloosterrade ten behoeve van een jaargetijde voor haar echtgenoot, haar zoon Gerard en haar zelf.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 786.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 212-213, nr. 112, naar A.

Theo Ebben
1257 oktober 14
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 38

Economisch

Boudewijn Caseus, Gerard, (zoon) van Gosmar, en Jan van Mulinghen, schepenen van Maastricht, maken bekend dat zij als schepenen aanwezig waren en hebben gezien en gehoord dat Jan, zoon van wijlen Boudewijn de Molendino (van de Molen), hun medeschepen, de helft van een huis met alle aanhorigheden erfrechtelijk heeft verkocht aan Jan, monnik van Val-Dieu, die speciale volmacht had van abt en convent van Val-Dieu. Dit deel heeft Ida, dochter van Hendrik de Molendino (van de Molen), in pand, de andere helft behoort toe aan B[asilea***] en is gelegen tegenover de Sint-Amorkapel, [***] en zij hebben zoveel gedaan dat in alle opzichten aan Jan en het convent is voldaan. Bovendien zal Ida afstand doen ten behoeve van Jan en het convent, indien zij nu of in de toekomst enig recht heeft in de helft van dit huis. Jan, zoon van Boudewijn de Molendino (van de Molen), heeft beloofd vrijwaring te verstrekken aan Jan en het convent van Val-Dieu en hij zal alle rechtmatige klachten binnen jaar en dag afdoen. Ook is toegevoegd dat, indien de helft van het huis binnen jaar en dag uit handen van broeder Jan of zijn convent zou worden uitgewonnen, wat in de volkstaal bescodden wordt genoemd, dat Jan de Molendino (van de Molen) aan broeder Jan en zijn convent zoveel penningen zal geven als hij gedurende zo’n lange tijdspanne heeft ontvangen voor de verkoop van de helft van het huis.

Boudewijn Caseus, Gerard, (zoon) van Gosmar, en Jan van Mulinghen, schepenen van Maastricht, hebben bezegeld.

Gedaan op 23 februari 1274.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Jan, zoon van wijlen hun medeschepen Boudewijn de Molendino, de helft van een huis tegenover de Sint-Amorkapel (te Maastricht) heeft verkocht aan Jan, monnik van de abdij van Val-Dieu (te Aubel), ten behoeve van abt en convent.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 450. Zwaar beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Littera ad domum de Molendin[o] in Lata Platea. – 2o door 16e-eeuwse hand: 1373 / s 23. – 3o door 18e-eeuwse hand: 293.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S2 eerste zegel van Gerard, zoon van Gosmar (= Gerard de Mayo), schepen van Maastricht, van groene was, beschadigd; en twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Boudewijn Caseus, schepen van Maastricht, en Jan van Mulinghen, schepen van Maastricht (LS1 en LS3). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, zie Venner, ‘Maastrichtse schepenzegels’, 172-173, afb. 21.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 45-46 (met onvolledige vertaling), nr. 1274.02.23, naar A.

Regesten

Doppler, ‘Schepenbrieven’, 23, nr. 6. – Haas, Chronologische lijst, 68-69, nr. 172. –Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 101, nr. 450.

Datering

Het gebruik van de paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan

Onderhavige oorkonde voor de abdij van Val-Dieu te Aubel is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert voor de abdij van Val-Dieu d.d. 1276 juni 24 (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nrs. 43 en 44), voor een priester te Maastricht d.d. 1278 juli 9 (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 45), voor het Sint-Servaaskapittel te Maastricht d.d. 1285 oktober 6 (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 56), voor een particulier d.d. 1287 juni 25 (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 58), voor een begijn te Maastricht d.d. 1288 april 24 (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 59), alsmede een oorkonde van rechter en schepenen van de hof van Lenculen voor een particulier d.d. 1291 maart 17 (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 69). Bijgevolg kan deze scriptor worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht.

Tekstuitgave

De lacunes in A kunnen niet worden aangevuld naar een afschrift. Blijkens Doppler behoorde de andere helft van het verkochte huis toe aan Basilea.

1274 februari 23
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 39

Kerkelijk

Walram, heer van Monschau en Valkenburg, maakt bekend dat aangezien priorin en convent van Sint-Gerlach op zijn advies en met zijn instemming ten voordele van het klooster, voor het algemeen gemak en de vrede afgesproken hebben dat moet vastgesteld en bepaald worden dat zij voortaan niemand meer als kloosterlinge zullen opnemen tot op het moment dat het aantal nonnen van het huidige convent tot dertig is afgenomen en beneden dat aantal is verminderd, hij aan priorin en convent belooft te goeder trouw te bevorderen dat zij deze regeling krachtig en ongeschonden in acht zullen nemen, totdat zij eendrachtig zouden besluiten deze te herroepen. En hij zal hen niet verzoeken, laten verzoeken of anderen toelaten of toestaan waardoor deze regeling ook maar enigszins zou kunnen worden geschonden of verbroken, onder getuigenis van deze oorkonde.

Willem, abt van Prémontré, die gelovige goedkeuring moet geven aan zaken die niet afwijken van de paden der rechtvaardigheid, omdat volgens gebruikelijke voorschriften zoveel personen in kloosters mogen worden geplaatst en niet meer dan het aantal dat behoorlijk uit kerkelijke goederen kan worden onderhouden, het derhalve schandelijk is dat een deel zich niet voegt naar het geheel, keurt als overste en superieur van Sint-Gerlach de regeling en al het bovengenoemde goed en bevestigt het.

Willem heeft samen met Walram bezegeld.

Gegeven op 20 september 1293.

Walram, heer van Valkenburg en Monschau, belooft geen druk uit te oefenen op het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) om meer dan dertig nonnen op te nemen, conform de afspraak met priorin en convent over het terugdringen van het aantal zusters. Willem, abt van Prémontré, hecht zijn goedkeuring aan deze verordening.

Originelen

[A1]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met twee zegels.

[A2]. Niet voorhanden, blijkens C bezegeld met twee zegels.

Afschriften

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 139-140, onder de rubriek: Litere domini Walrami de Monjoe et Valckenburgh et domini Guillemni, abbatis Premonstratensis, quod ultra XV sorores nulla debet recipi, en in de marge: Num. 92, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar [A1]. – C. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 363-364, onder de rubriek: Copia literarum domini Walrami de Valckenborgh et domini abbatis Premonstratensis, quod ultra 30 sorores nulla debet recipi, en in de marge: Num. 221, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar [A2].

Uitgave

Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 215-216, nr. 9, naar C.

Ontstaan en tekstuitgave

Onderhavige oorkonde is overgeleverd via twee afschriften in eenzelfde cartularium, die op een essentieel punt van elkaar afwijken, namelijk het maximum van het aantal kloosterzusters. Afschrift B vermeldt er vijftien, afschrift C dertig. Deze afschriften staan weliswaar in hetzelfde cartularium nr. 1, maar zijn door de kopiist beschouwd als twee verschillende oorkonden met een aparte rubricering in de index en met een uniek verwijzingsnummer. Beide cartulariumafschriften verwijzen naar een originele oorkonde. Afgezien van het verschillend aantal kloosterzusters, wijst het variantenonderzoek op het bestaan van twee verschillende versies. Naar alle waarschijnlijkheid gaan deze terug op een dubbeluitvaardiging, één exemplaar voor de heer van Valkenburg en Monschau en één voor het klooster Sint-Gerlach. Het aantal van dertig kloosterzusters in afschrift C lijkt ons het meest waarschijnlijk, omdat Dirk IV, heer van Valkenburg en Monschau, in een oorkonde d.d. 15 februari 1345 verklaart dat hij het verbod om meer dan dertig zusters op te nemen in het klooster Sint-Gerlach, zal respecteren: et ea de causa receperunt et habent inhibitionem a suis superioribus sive praelatis ne aliquando de caetero recipiant domicellam in suum conventum donec ad tricesimum numerum redigantur (zie Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 216-217, nr. 10). Bijgevolg is voor de tekstuitgave de voorkeur gegeven aan afschrift C als basistekst, met een opgave van de varianten van B in het notenapparaat.

Theo Ebben
1293 september 20
Kerkelijk
Thorn

Nummer 39

Juridisch

Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn, en Willem, edelman, heer van Horn en voogd van de abdij, maken bekend dat toen er tussen abdis en convent enerzijds en Willem anderzijds onenigheid was ontstaan over verschillende kwesties, van beide kanten voorgelegd, zij uiteindelijk hierover op aansporing van geschikte mannen een beslissing hebben toevertrouwd aan wijze en oordeelkundige mannen als scheidsrechters en minnelijke arbiters, te weten Gijsbert van Bruchausen en Jan van Rennenberg, kanunniken van Luik, voor abdis en convent, en Hendrik van Baexem, ridder, en Marsilius van Berg voor Willem, heer van Horn. Partijen hebben te goeder trouw beloofd dat zij al wat deze scheidsrechters of minnelijke arbiters tussen hen bepalen, door het recht of door een minnelijke regeling, over alle betwistingen, onenigheden of beschuldigingen tussen hen tot dusverre geuit op welke grond dan ook, zullen aanvaarden en goedkeuren en beloven zonder schending na te leven op straffe van honderd mark Luiks, die moet worden gegeven door de partij die zich niet houdt aan de uitspraak of de schikking van de genoemde arbiters aan de partij die dit wel in acht neemt. Dit echter op voorwaarde dat de arbiters zich niet inlaten met het regelen of beslissen van één punt, namelijk datgene waarover de mannen en schepenen van abdis en convent van Thorn al een keer gevraagd zijn om een uitspraak te doen en geoordeeld hebben, niet volgens het gemene landrecht, maar op grond van wat zij hadden gezien en gehoord in de hof van Thorn; welk punt bovendien moet worden bevestigd door een vonnis van de mannen en schepenen van Thorn, zoals nu opnieuw op grond van hun trouw en eed gevraagd is en waarvoor zij uitstel hebben verkregen. De genoemde scheidsrechters of minnelijke arbiters hebben volledige macht en autoriteit om tussen partijen over alle overige punten en geschillen te beschikken en deze te beslechten onder alle genoemde voorwaarden en boete.

Abdis en convent van Thorn hebben bezegeld, alsmede Willem, heer van Horn.

Gedaan en gegeven op 15 april 1273.

Guda (van Rennenberg), abdis, het convent van de abdij van Thorn en Willem II, heer van Horn en voogd van de abdij, wijzen Gijsbert van Bruchausen, Jan van Rennenberg, kanunniken van Luik, Hendrik van Baexem, ridder, en Marsilius van Berg aan als scheidslieden ter beslechting van hun geschillen.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 50. 

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Compromissum inter dominum de Horne et abbatissam Thoren (sic) Gudam, 1273. ‒ 2o door 17e-eeuwse hand: A doorgestreept, H.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S3 van Guda van Rennenberg, abdis van Thorn, beschadigd, van bruine was; en twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Willem II, heer van Horn, en het convent van Thorn (LS1 en LS2). Voor een beschrijving en afbeelding van S3, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 34.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 48-49, nr. 32, naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 43-44, nr. 50, naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 66, nr. 163.

Ontstaan

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Theo Ebben
1273 april 15
Juridisch
Kloosterrade

Nummer 39

Economisch

Koenraad, abt, en het convent van Kloosterrade maken bekend dat het klooster Marienthal hen een jaarlijkse pacht van zes malder graan en evenveel haver verschuldigd is uit enkele akkers die de abdij in de parochie Büllesheim bezat en dat zij daarom na rijp beraad en met algehele instemming deze akkers en de daaruit verschuldigde pacht aan het klooster hebben verkocht voor achttien mark Keuls. Abt en convent van Kloosterrade hebben de koopsom ontvangen en ten eigen bate aangewend.

Abt en convent hebben bezegeld.

Gedaan op 29 juni 1262.

Abt Koenraad en het convent van Kloosterrade verkopen enige percelen akkerland te Büllesheim voor achttien mark Keuls aan het klooster Marienthal, dat die goederen tevoren van de abdij in pacht had.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 1651.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 216-217, nr. 115, naar A.

Theo Ebben
1262 juni 29
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 39

Economisch

Rooms-koning Rudolf maakt bekend dat hij van zijn kapelanen, deken en kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, heeft vernomen dat tussen de andere goederen die zijn voorgangers vrijelijk hebben geschonken, de brug over de Maas door zijn voorganger Koenraad IIb aan hen is geschonken, met alle gebruik en profijt dat daaruit is voortgekomen en zal voortkomen, en onder zekere andere voorwaarden, zoals in het daarover opgemaakte privilege is vervat. Eén van deze voorwaarden is dat de brug moet worden onderhouden uit de opbrengst en het profijt van de brug zelf telkens als het nodig is; het restant moet strekken tot gebruik van de refter van de proost en de broeders van de Sint-Servaaskerk. Maar zoals deken en kanunniken Rudolf hebben verzekerd, was de brug vanaf het begin gaaf en sterk en had deze weinig onderhoud nodig, enkel het wegdek. Bijgevolg plachten deken en kapittel de bouwwerkzaamheden matig te belasten, anders zou er weinig tot geen voordeel of nut meer overblijven voor de refter. Aangezien de brug echter door overstroming en ijsaanval zozeer is verwoest en ingestort dat zij niet alleen gedeeltelijk, maar als het ware in haar geheel hersteld moet worden, trachten sommigen tegen het recht in deken en kapittel te dwingen om vrijwillig dergelijke onverschuldigde en ondraaglijke uitgaven te doen om de brug gedeeltelijk en in haar geheel te herstellen, ofschoon juist de speciaal hiertoe bestemde inkomsten volstrekt onvoldoende zijn. Daarom hebben deken en kapittel Rudolf gesmeekt hen van dergelijke onrechtvaardige eisen te bevrijden en, het bovengenoemde privilege van de brug verdedigend, dat privilege zowel naar plicht en geweten als op barmhartige wijze uit te leggen. Rudolf is, omdat de Sint-Servaaskerk een speciale kapel is die door zijn voorgangers is gesticht en op gelijke wijze begiftigd, gehouden om haar meer dan de overige kerken te verdedigen tegen onrecht en met al zijn kracht te leiden, hierbij in overweging nemend dat hetgeen ten voordele aan hen is toegestaan, niet tot schade moet leiden. Desalniettemin spreekt Rudolf uit en besluit, opmerkend dat voor de bouwwerkzaamheden aan de brug speciale inkomsten, namelijk de opbrengsten en de profijten van de brug, en geen andere opbrengsten aan de kerk zijn toegewezen, en door het door zijn voorganger opgestelde privilege van de brug uit te leggen, te verklaren en te omschrijven, dat deken en kapittel voor het herstel van de brug niet gehouden zijn tot hogere kosten en uitgaven dan de inkomsten die zij uit de brug ontvangen, en dat zij daarover door niemand mogen worden uitgedaagd of op enigerlei wijze gedwongen.

Rudolf heeft bezegeld.

Gegeven te Haguenau, op 17 september 1274.

Rooms-koning Rudolf I geeft uitleg over de schenkingsakte van de Maasbrug door rooms-koning Koenraad III en verklaart dat het kapittel voor het onderhoud van de brug tot geen hogere uitgaven is verplicht dan die ter hoogte van de inkomsten van de brug.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 437. Licht beschadigd. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: Interpretatio privilegii pontis regis Rudolfi. – 2o door 17e-eeuwse hand: [***] quartam reparationem capitulum teneatur. – 3o door 17e-eeuwse hand: 27, Interpretatio donationis pontis Rudolphi, imperatoris, et declaratio ad quantam reparationem capitulum teneatur.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van rooms-koning Rudolf I, beschadigd, van witte was. Voor een beschrijving van S1, zie Venner, ‘Zegels’, nr. 50.

Afschriften

B. 1640, Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 1741 (cartularium) = Liber sive regestum originis ecclesiae Sancti Servatii Traiec[tensis] illiusque privilegiorum, donationum ac iurium ex originalibus et libro chartarum manu Ioannis Choris, receptoris capituli, descriptorum, p. 84-85, onder de rubriek: Rudolphus declarat ecclesiam non teneri ad maiores pontis Mose reparationes quam ascendant reditus pontis, naar A. – [C]. niet voorhanden, maar bekend uit D, cartularium van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht = Liber A, fol. 3. – D. vóór 1768, Ibidem, toegangsnr. 22.001A, Handschriftencollectie (voormalig) Gemeentearchief Maastricht, 14de-20ste eeuw, inv. nr. 199a (cartularium) = Diplomata Trajectensia de anno 800 ad 1664, p. 403-404, onder de rubriek: 1274, Rudolphus, Romanorum imperator, declarat ecclesiam Sancti Servatii non teneri ad pontis Mose reparationem ultra reditus illius pontis, 15 kalendas octobris, 1274, gewaarmerkt afschrift door G.J. Lenarts, stadssecretaris van Maastricht, naar A.

Uitgaven

a. Willemsen, ‘Inventaire’, 175-176, nr. 12, naar A. – b. Winkelmann, Acta imperii II, 81-82, nr. 93, indirect naar een afschrift in een cartularium van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht (berustend te Parijs, Bibliothèque Nationale, Fonds Latin).

Regesten

Verkooren, Inventaire des chartes et cartulaires, 138. – Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 251-252, nr. 199. – Haas, Chronologische lijst, 69, nr. 174. –Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 100, nr. 437.

Samenhang

Voor de schenking van de Maasbrug door rooms-koning Koenraad III d.d. 1139 juni 22 en de bevestiging daarvan door paus Innocentius II d.d. 1139 december 18, zie Collectie Sint-Servaas, nrs. 5 en 6. Voor de aflaatverlening door vier aartsbisschoppen en vijftien bisschoppen ten behoeve van de bouw van de Maasbrug d.d. 1284 januari 29 en de goedkeuring door Jan IV (van Vlaanderen), bisschop van Luik, d.d. 1287 mei 8, zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nrs. 51 en 57.

1274 september 17
Economisch
Sint-Gerlach

Nummer 40

Economisch

Godfried Faber (Smid), Nicolaas de Fossa (van de Gracht), Arnoud Utenhove, Reinier van Doenrade, Christiaan Coman en Tielman Rufus (Rode), schepenen van Oirsbeek, maken bekend dat in hun aanwezigheid Willem Scheld van Doenrade en diens echtgenote Geertrui vier bunder akkerland in de parochie van Oirsbeek bij Doenrade verkocht hebben aan proost en convent van het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach, in het bisdom Luik. Zij hebben dit land overgedragen in de hand van de rechter van de heer van Valkenburg en er samen met hun dochters Heilwich, Geertrui, Elisabeth en Catharina plechtig afstand van gedaan; en nadat zij bij rechtsbeschikking van het bezit ervan waren ontslagen, zijn proost en convent door de wil van de heer van Valkenburg en het vonnis van de schepenen van Oirsbeek naar erfelijk recht in het bezit gesteld van deze vier bunder. Nadat dit alles op de gebruikelijke wijze was gedaan, hebben proost en convent deze vier bunder aan Willem en zijn erfgenamen gegeven tegen een jaarlijkse pacht van vier mud rogge van goede en betaalbare Akense maat, te leveren op 11 november of binnen veertien dagen in de graanschuur van het klooster van Sint-Gerlach te Oirsbeek, zonder aanmaning van het klooster en op kosten van Willem of zijn erfgenamen. En hieraan is de voorwaarde toegevoegd dat, indien Willem of zijn erfgenamen de vier mud rogge op het voorgeschreven tijdstip niet zouden hebben betaald aan proost en convent van Sint-Gerlach, dat de kloosterlingen dan hun hand zullen leggen op die vier bunder als hun echt en vrij erfgoed, dat zij zonder enige tegenspraak eeuwig de vier bunder vrij en ongehinderd zullen verwerven en dat Willem en zijn erfgenamen voor altijd door vonnis datgene ontnomen en ontvreemd zal zijn wat ze hadden of konden hebben in die vier bunder. Bovendien verklaren de schepenen van Oirsbeek dat Willem en zijn erfgenamen de cijns daaruit geheel en vrijwillig zullen betalen voor de kloosterlingen op het moment dat ze die vier bunder in pacht nemen of bebouwen.

En omdat de schepenen van Oirsbeek geen eigen zegel hebben, vragen zij aan Adam, voogd van het land van de heer van Valkenburg, om de oorkonde te bezegelen. Adam heeft op verzoek van de schepenen bezegeld.

Gegeven op 30 november 1293.

Schepenen van Oirsbeek oorkonden dat Willem Scheld van Doenrade en zijn echtgenote Geertrui vier bunder akkerland in de parochie van Oirsbeek bij Doenrade hebben verkocht aan proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) en dat zij jaarlijks een pacht van vier mud rogge Akense maat aan het klooster zullen betalen en de cijns uit de vier gepachte bunder voor het klooster voldoen.

Origineel

[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel.

Afschrift

B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 292-293, onder de rubriek: Emptio 4 bonnariorum terre arabilis iuxta Dondenrode in parochia de Oirsbeke, anno 1293, en in de marge: Num. 182, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Niet voorhanden.

Theo Ebben
1293 november 30
Economisch
Thorn

Nummer 40

Economisch

Arnoud van Leuven, heer van Breda, en zijn echtgenote Isabella, maken bekend dat wijlen Hildegonde, abdis van Thorn, een jaarcijns van vijf mark Luiks tegen een bepaald bedrag verkocht had aan hun voorgangers. Hildegonde en haar opvolgster Guda betaalden deze cijns jaarlijks enige tijd uit de opbrengsten van hun hof te Gilze. Uiteindelijk hebben Arnoud en Isabella op verzoek van abdis en convent en op advies van bekwame mannen een bepaalde som geld ontvangen van de abdis als verkoop en hebben zij zekere hoevenaars, die hen jaarlijks een deel van deze rente betaalden voor de abdis, vrijwillig en geheel teruggegeven aan abdis en convent, met uitzondering van de herendienst die Arnoud en Isabella tot dan toe van hen en hun gelijken gewoon waren te ontvangen. Hierbij houden Arnoud en Isabella zich evenwel elf schelling Keuls voor van de vijf mark Luiks die zij jaarlijks aan abdis en convent betaalden, vanwege enige goederen die zij krachtens erfrecht van hen bezitten, namelijk: uit hun bouwland te Ulvenhout twee schelling Keuls, uit het bos van Lindenhout twee schelling Keuls, uit het bos van Chaam twaalf penning Keuls en uit de tiend van Ginneken zes schelling Keuls. Deze elf schelling Keuls willen zij echter niet in de verkoop gerekend en betrokken hebben.

Bij deze overeenkomst waren aanwezig: Paulus, pastoor van Loenhout, Jan, pastoor van Zundert, Gerard van Tiggelt, Jan van Skele, Hendrik, zoon van Hugelinus, Paulus Scnoie en verscheidene andere personen.

Arnoud en Isabella hebben bezegeld.

Gedaan en gegeven in april 1277.

Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, verkopen aan Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn het gedeelte van de jaarcijns van vijf mark Luiks, gevestigd op de hof te Gilze, die in december 1243 door abdis en convent aan de heer van Breda was verkocht.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, voorl. inv. nr. 2223.

Uitgave

a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 550-552, nr. 1146, naar A.

Samenhang

Voor de verkoop door Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn in december 1243, zie Collectie Thorn, nr. 11.

Theo Ebben
1277 april
Economisch
Kloosterrade

Nummer 40

Juridisch

Koenraad, abt van Kloosterrade, en Gerard van Scherwier maken bekend dat tussen hen bij verschillende rechters met apostolisch gezag een geschil is ontstaan over de hof Laar met zijn aanhorigheden. Uiteindelijk hebben zij afgesproken gebruik te maken van het oordeel van wijze mannen als scheidslieden, namelijk Arnold, voorzanger van de St.-Servaaskerk te Maastricht, de koster en de keldermeester van Kloosterrade, en de ridders Adam van Nuth en Macharius van Scherwier. Zij hebben beloofd de uitspraken van deze scheidslieden, die binnen Kerstmis eerstkomend uitspraak doen, onverbrekelijk in acht te nemen op straffe van twintig mark, te betalen aan de partij die het oordeel in acht neemt door de partij die ervan afwijkt. Bij het uitblijven van betaling of van de afgesproken boete moet men Aken binnentreden en mag men daar niet weggaan vooraleer het geld of de boete geheel is betaald. Gedaan en gegeven in de St.-Servaaskerk te Maastricht, in bijzijn van de genoemde scheidslieden en van Hendrik van Tomberg en Godenola de Palude, en andere geestelijken en leken, in de maand augustus 1262.

De scheidslieden hebben uitgesproken dat de hof Laar met zijn aanhorigheden voor eeuwig erfrechtelijk aan Gerard en aan zijn erfgenamen toebehoort, vrij van de vordering van de abt, het convent of van ieder ander die namens het klooster of de kerk van Rode voor zich een recht zou kunnen opeisen in deze hof. Gerard en zijn erfgenamen zullen deze hof eeuwig leenrechtelijk bezitten en voor het verkrijgen van het leen vanwege overlijden of het opeisen door een rechtsopvolger één mark betalen. De abt of zijn kerk of hun opvolgers zullen daarvoor niet meer kunnen vragen en Gerard en zijn erfgenamen zijn niet gehouden meer te betalen. Gerard moet vóór Kerstmis eerstkomend aan abt en convent tweeënveertig mark betalen omwille van de vrede en eeuwige eensgezindheid en dit bedrag moet door abt en convent worden aangewend ten behoeve van het klooster op grond van de uitspraak. Dit is gedaan en gegeven in hetzelfde jaar en dezelfde maand als boven.

Abt en convent van Kloosterrade hebben ingestemd met de uitspraak van de scheidslieden en verklaren dat zij de tweeënveertig mark Akens hebben ontvangen en aangewend voor de kerk van de abdij, en dat ze afstand doen van ieder verweer, zowel canoniek- als civielrechtelijk, en van alle andere verweren die tegen deze oorkonde of dit feit zouden kunnen worden opgeworpen of aangevoerd en die Gerard of zijn rechtsopvolgers zouden kunnen schaden en tot voordeel van de abdij zouden kunnen strekken, en zij beloven hen een wettige garantie en veilige bescherming.

Als getuigen waren aanwezig: Diederik, prior, Hendrik, koster, Boudewijn, Iwan, Iwan, Macharius, Jan, Anselm, Olivier, Lodewijk, Diederik, Willem, Hendrik, Diederik van Bonn, Simon, Walewein, Jan, Winrik, Jan, Gerard, Walter, Godfried, Cuno, Godfried, Simon, Thomas, Severinus, Herman, Herman, Pieter, Diederik, Diederik, Gunther, Godfried, Koenraad, Willem, Willem, Lambert, Adam, Hendrik, Winrik, Godfried, kanunniken van Rode; van de gelovigen van het klooster waren aanwezig: Nicolaas van Anstel, Willem van Minuclerade, Diederik van Eygelshoven, Godfried de Vetus Curtis en vele anderen.

Koenraad, abt, en het convent hebben bezegeld, evenals het convent van Sinnich en de voornoemde scheidslieden (Arnold, voorzanger van de St.-Servaaskerk te Maastricht, de koster en de keldermeester van Kloosterrade). Omdat de scheidslieden Adam van Nuth en Macharius van Scherwier geen eigen zegel hebben, hebben zij het zegel van het Keulse hof gebruikt. Voorts heeft Walram, hertog van Limburg, bezegeld op verzoek van de abt en het convent.

Gedaan en gegeven in september 1262.

De uitspraak van scheidslieden in het geschil van abt en convent van Kloosterrade met Gerard van Scherwier over de hof Laar; abt en convent stemmen in met de uitspraak en verklaren het bedrag van 42 mark Akens ontvangen te hebben.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 995.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 222-224, nr. 119, naar A.

Theo Ebben
1262 september
Juridisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 40

Kerkelijk

Paus Gregorius heeft twee constituties, die onlangs op het generaal concilie te Lyon zijn bekendgemaakt, ter eeuwige herinnering laten optekenen in deze oorkonde, waarvan de inhoud luidt als volgt:

(1) Omdat hij de onzekerheid van een oud twistpunt wil beslissen, verklaart hij dat bigamisten van ieder kerkelijk voorrecht zijn ontdaan en zijn toegewezen aan de wereldlijke rechtspraak, niettegenstaande de tegenovergestelde gewoonte. Ook verbiedt hij onder dreiging van de banvloek om hen de tonsuur te geven of het habijt.

(2) Als kanunniken willen ophouden met hun goddelijke taken, zoals zij dat in sommige kerken voor zichzelf opeisen uit gewoonte of anderszins, dan dienen zij alvorens hier op welke wijze dan ook daadwerkelijk toe over te gaan, de reden van dit besluit neer te leggen in een openbaar instrument of een oorkonde, bekrachtigd met hun eigen zegel of door iemand anders die authentieke bewijskracht heeft; en zij dienen bekend te maken waarom ze daarmee willen ophouden in de wetenschap dat, als zij dit doen terwijl ze dat achterwege hebben gelaten of als er geen kerkrechtelijke reden is, ze dan alle inkomsten van de kerk waar ze zijn opgehouden, moeten terugbetalen op het moment van de stopzetting. Die zaken die hen voor dezelfde tijd verschuldigd zijn, mogen zij op geen enkele wijze ontvangen, maar zij zijn gehouden deze aan de kerk te geven en desalniettemin diegene schadeloos te stellen ten opzichte van wie zij zijn opgehouden. Als echter wordt geoordeeld dat er een kerkrechtelijke reden is, dan zal degene die aanleiding gaf tot het terugtreden, worden veroordeeld door een hoger gerecht voor alle schade aan de kanunniken en hun kerk, waaraan door zijn schuld de verschuldigde functie is onttrokken, getaxeerd op een zekere hoeveelheid en omgezet ter vermeerdering van de goddelijke eredienst. Verder keurt hij het verachtelijke misbruik af van de verschrikkelijke oneerbiedigheid van degenen die afbeeldingen of beelden van het kruis, de heilige Maagd of andere heiligen behandelen met een gedurfde oneerbiedigheid en deze, in verergering van hun ophouden, op de grond gooien en er brandnetels en doornen onder leggen. Hij verbiedt ten zeerste dat zoiets dergelijks in het vervolg nog zal gebeuren en bepaalt dat tegen degenen die in strijd met dit verbod handelen, met een streng vonnis zal worden opgetreden dat de overtreders zo zwaar straft dat het anderen zal weerhouden van soortgelijk misbruik.

Gegeven te Lyon, op 19 december 1274.

Paus Gregorius X deelt (aan het Sint-Servaaskapittel te Maastricht) twee van de door hem op het concilie van Lyon bekendgemaakte constituties mee, namelijk inzake bigamie en het beëindigen van de diensten door de kanunniken.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 162. Gelinieerd, beschadigd met tekstverlies.

Aantekening op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Magistris Seruatianis.

Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het niet aangekondigde zegel van paus Gregorius X (LS1).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 250, nr. 196 (gedateerd 1273 december 19). – Haas, Chronologische lijst, 68, nr. 170 (gedateerd 1273 december 19). – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 71, nr. 162 (gedateerd 1273 december 19).

Samenhang

Voor de editie van alle constituties, uitgevaardigd op 1 november 1274 tijdens het generaal concilie van Lyon, zie Guiraud, Les registres de Grégoire X, 241-250, nr. 576. Zie ook Potthast, Regesta pontificum Romanorum, 1689, nr. 20950.

Datering

Onderhavige oorkonde is gedateerd in het derde pontificaatsjaar van paus Gregorius X. Er is echter onzekerheid wanneer hij zijn eerste pontificaatsjaar liet ingaan, bij de aanvaarding of bij de wijding, zie Strubbe en Voet, Chronologie, 216. Voor de datering is uitgegaan van de aanvaarding van zijn pontificaat op 27 oktober 1271. Als wordt uitgegaan van de wijdingsdag, i.c. 27 maart 1272, dan zou deze oorkonde gedateerd moeten worden op 19 december 1275.

1274 december 20
Kerkelijk
Thorn

Nummer 41

Economisch

Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, hebben aan Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn de oude en novale tiend van Etten verkocht die zij tot dusverre hadden of later zouden kunnen hebben binnen de grenzen van de parochie van Etten voor een som geld die ten gebruike van hen is uitgekeerd, en zij behouden zich voor henzelf of hun erfgenamen geen enkel recht voor in deze tiend en de toebehoren.

Arnoud en Isabella hebben bezegeld.

Gegeven op 23 juni 1277.

Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, verkopen aan Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn de oude en nieuwe tiend binnen de parochie van Etten.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 54.

Uitgave

a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 560-563, nr. 1152, naar A.

Theo Ebben
1277 juni 23
Economisch
Kloosterrade

Nummer 41

Economisch

Diederik, graaf van Kleef, verklaart dat hij uit goederen van de abdij Kloosterrade een tiend heeft te Lommersum, die hem toebehoort krachtens de wildban van zijn burcht Tomburg. Al zijn inkomsten hieruit heeft hij op verzoek van zijn zuster, de hertogin van Limburg, voor eeuwig aan de abdij gegeven tot een maximum van drie mark per jaar.

Gegeven op 24 mei 1265.

Diederik VII, graaf van Kleef, schenkt op verzoek van zijn zuster, de hertogin van Limburg, aan de abdij Kloosterrade zijn inkomsten uit een tiende over de abdijgoederen te Lommersum, die hem toebehoren op grond van de wildban van de burcht Tomburg, tot een maximum van drie mark per jaar.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 807.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 224-225, nr. 120, naar A.

Theo Ebben
1265 mei 24
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 41

Economisch

Otto van Gulik, proost van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht en aartsdiaken van Luik, maakt bekend dat de goederen en inkomsten van de hof van Kückhoven met het rentmeesterschap van die hof in het bijzonder aan het kapittel toebehoren en dat hij hierop nooit inbreuk heeft gemaakt alsof het inkomsten van zijn proosdij waren en dat ook niet van plan is, maar dat hij en zijn vrienden er eerder naar verlangen om het kapittel in deze hof en hun recht daarin te bevorderen.

Gedaan op 20 maart 1275.

Otto van Gulik, proost van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht en aartsdiaken van Luik, verklaart dat de goederen en inkomsten van de hof van Kückhoven met het rentmeesterschap niet aan de proost, maar aan het kapittel toebehoren.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 422.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Littera de Codecouen. – 2o door 14e-eeuwse hand: [***] redditus pertinent ad capitulum. – 3o door 16e-eeuwse hand: 9 / 7 / M XXV. – 4o door 17e-eeuwse hand: Littera E / 173.

Bezegeling: één afhangend bevestigd zegel, dat niet aangekondigd is, namelijk: S1 van Otto van Gulik, proost van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht en aartsdiaken van Luik, van rode was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van dit zegel, zie Venner, ‘Zegels’, nr. 15.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 252-253, nr. 201. – Haas, Chronologische lijst, 69, nr. 175. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 98, nr. 422.

Datering

Het gebruik van de paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

1275 maart 20
Economisch
Thorn

Nummer 42

Economisch

Arnoud van Leuven en Isabella, heer en vrouwe van Breda, maken bekend dat heer Arnoud Coreman en zijn echtgenote Heilwich vijftig bunder wildernis, gelegen in hun heerlijkheid te Hulsdonk, hebben gekregen tegen een jaarlijkse erfelijke cijns van vijftig penning kleine Leuvense munt, te betalen op elf november. Zij en hun nakomelingen zullen dit goed van Arnoud en Isabella en hun nakomelingen vrij van jaarlijkse beden en van allerhande andere zaken houden, behalve als de heer van Breda ridder wordt of een kind laat huwen, of gevangen wordt of oorlog voert. Dan zal het goed te Hulsdonk dienen, zoals de andere lieden van de heer en vrouwe van Breda hen dienen. Zij behouden zich ook het wereldlijk gerecht voor en de tiend die van het voornoemde goed zal komen.

Arnoud en Isabella hebben bezegeld.

Gedaan in december 1279.

Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, geven Arnoud Coreman en diens echtgenote Heilwich 50 bunder woeste grond, gelegen te Hulsdonk binnen de heerlijkheid Breda, tegen een jaarlijkse erfcijns van 50 penning kleine Leuvense munt.

Afschrift

B. ca. 1700, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 55, tweede stuk = Copie verclaringhe ofte vidimus van den abt des cloosters van Sinte Michiels tott Antwerpen; Q, onder de rubriek: Copie copie, naar een verloren gegaan afschrift d.d. 3 maart 1345.

Uitgave

a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 643-644, nr. 1195.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1279 december
Economisch
Kloosterrade

Nummer 42

Economisch

Abt Cuno en het convent van Kloosterrade maken bekend dat zij door verschillende jarenlange ruzies tussen hun landsheren zoveel schade hebben opgelopen en zoveel rentelasten van schuldeisers, oplopend tot een bedrag van veertienhonderd mark Keuls, dat zij er op korte termijn niet meer van zullen kunnen herstellen als deze schulden - tegen de gewoonte in - niet door het afstoten en vervreemden van enkele onroerende abdijgoederen als schade worden betaald. Daarom hebben zij Jan, bisschop van Luik, op de hoogte gesteld van de gevaarlijke situatie waarin de abdij zich bevindt en hem dringend om toestemming en instemming gevraagd, die zij ook hebben gekregen, om deze schulden te betalen op de aangegeven wijze. Vervolgens hebben de kapittelbroeders eensgezind besloten een deel van de onroerende goederen te vervreemden, aangezien zij geen roerende goederen hebben waarmee zij zich gemakkelijk van de schuldenlast kunnen bevrijden.

Omdat zij voor de abdij de grootste en meest nuttige landgoederen hebben willen behouden, hebben zij hun goederen te Dernau, bestaande uit wijngaarden, cijnzen en hoevenaars, en alles wat de abdij daar bezit, met al hun rechten en toebehoren zoals deze er liggen en met de hen toebehorende inkomsten die allemaal zuiver allodiaal bezit zijn en waren van de abdij, verkocht aan de religieuzen die de abdij gehoorzaamheid verschuldigd zijn, namelijk aan prior en convent van Marienthal bij Dernau, die deze goederen van hen gekocht en ontvangen hebben, samen met vier malder graan bij Schuren, voor honderdzestig mark Keuls in goed en wettig geld. Dit is door de abdij Kloosterrade gebruikt om de genoemde schulden af te lossen. Zij hebben deze goederen met al hun rechten, aanhorigheden en inkomsten overgedragen aan prior en convent van Marienthal, die deze goederen in hun naam door abt en convent van Kloosterrade laten behouden totdat het vreedzame bezit van deze goederen werkelijk is overgegaan. Zij beloven iedere terechte aanspraak inzake deze goederen af te doen en de goederen te vrijwaren tegen iedereen die met recht op deze zaken aanspraak maakt, en aan de prior en het klooster van Marienthal beloven zij de verschuldigde en wettelijke vrijwaring te geven van een jaar en dag en deze kopers alles te verschaffen wat bij deze verkoop rechtens en krachtens gewoonte gedaan moet worden tot aan de genoemde tijd. Bovendien zien zij uitdrukkelijk af van alle verweermiddelen die tegen deze oorkonde en chirograaf zouden kunnen worden opgeworpen, algemeen en speciaal, zowel canoniek- als civielrechtelijk, alsook op grond van de wetten of gewoonte van het land.

Abt Cuno en het convent van Kloosterrade alsmede Jan, bisschop van Luik, hebben bezegeld.

Gegeven en gedaan op 1 juni 1290.

Abt Cuno en het convent van Kloosterrade verkopen ter delging van hun schulden ten bedrage van 1400 mark Keuls, die zij als gevolg van hun overkomen rampen hebben opgelopen, al hun goederen en rechten te Dernau voor 160 mark Keuls aan prior en convent van Marienthal bij Dernau; bisschop Jan IV van Luik stemt toe in de verkoop en bezegelt mee.

Originelen

A1. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 1653.

[A2]. Niet voorhanden tweede exemplaar, bestemd voor de wederpartij; zie onder

Ontstaan en overlevering.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 243-245, nr. 131, naar A1.

Teksteditie

Het onderscheid tussen c en t is in A1 niet altijd duidelijk. De lacune in het origineel, ontstaan door het uitscheuren van de pliek, is aangevuld naar een later afschrift, zie hiervoor de uitgave van Polak en Dijkhof.

Theo Ebben
1290 juni 1
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 42

Juridisch

Siegfried, edelman, van Brohl, en Lukardis, zijn echtgenote, erkennen en verklaren dat zij de gratis diensten in ogenschouw nemen en denken aan de weldaden van de bijzondere vriendschap die de verstandige mannen van Güls, waarvan het recht en het bezit van de voogdij hen erfrechtelijk blijkt toe te komen, aan Siegfried en Lukardis hebben geschonken. Daarom hebben zij met de mannen van Güls overlegd en zijn overeengekomen dat deze gedurende veertien jaar, ingaand op Pasen eerstkomend 1276, vrijgesteld en uitgezonderd zullen zijn van alle plichten, diensten en betalingen, beden en heffingen die zij omwille van de voogdij jaarlijks aan hen verschuldigd waren. Siegfried en Lukardis zullen hen in de tussentijd begunstigen, behoeden en beschutten zoals zij van rechtswege zijn gehouden, als dank waarvoor de mannen van Güls hen jaarlijks drie diensten en een voeder wijn zijn verschuldigd uit de hoeve van de abt van Siegburg. Na deze veertien jaar zal de voogdij vrij en ongehinderd met de bijbehorende rechten naar Siegfried en Lukardis en hun erfgenamen terugkeren, echter met deze uitzondering dat de geldelijke betaling die men als bede betaalde, is verhoogd naar acht mark en dit bedrag daarna niet zal mogen worden overschreden. Bovendien moeten Siegfried en Lukardis hun beambte in Güls naar eigen goeddunken kunnen plaatsen. Indien zij in de loop der tijd de voogdij moeten verkopen of op welke wijze dan ook vervreemden, dan zullen Siegfried en Lukardis deze eerst en met voorrang aan de abt van Siegburg en aan de mannen van Güls aanbieden en verkopen, als zij die zouden willen verwerven.

De abten van Siegburg en van Maria Laach, Siegfried van Brohl en Herman, heer van Helfenstein, hebben bezegeld.

Gedaan en gegeven op 4 januari 1276.

Siegfried van Brohl, edelman, en Lukardis, zijn echtgenote, verlenen de inwoners van Güls voor veertien jaar vrijdom van rechten en diensten die hen toekomen en verklaren dat zij de erfvoogdij bij vervreemding eerst zullen aanbieden aan de abt van Siegburg en de inwoners van Güls.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 341.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: 1275 / Vogteij zu Guls. Ist der gemein versatz und versprochen ad annos 14 omnia tercia servicia et carrata vini de villa Sieberg; si advocatia vendenda sit, vendatur abbati primo. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1275.

Bezegeling: vier bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van de abten van Siegburg en Maria Laach, Herman, heer van Helfenstein, en Siegfried van Brohl, erfvoogd van Güls (LS1, LS2, LS3 en LS4).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Wisplinghoff, Urkunden Siegburg, 271-272, nr. 155, naar A.

Regesten

Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 253, nr. 203. – Haas, Chronologische lijst, 70, nr. 178. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 90, nr. 341.

Datering

Het gebruik van de ‘stilus Trevirensis’, de boodschapstijl, in het aartsbisdom Trier is verondersteld, zie Grotefend, Taschenbuch, 12.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

1276 januari 4
Juridisch
Thorn

Nummer 43

Economisch

Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, hebben aan allen die in Breda verblijven en hun nakomelingen alle gemeenschappelijke weiden en wildernissen tussen Emelenberg en IJpelaar, tot aan de gracht die naar de molen loopt en tot aan het bos dat Verdebos wordt genoemd, gegeven om deze eeuwig te bezitten en houden. Bovendien dragen zij hen alle nieuw ontgonnen gronden over in de voornoemde plaatsen en gebieden die door Arnoud en Isabella de afgelopen drie jaar tot de dag van vandaag zijn overgedragen om deze eeuwig vrij te bezitten als hun gemeenschappelijke weiden.

Arnoud en Isabella hebben bezegeld.

Gegeven op 13 mei 1280.

Arnoud van Leuven en zijn echtgenote Isabella, heer en vrouwe van Breda, schenken aan de inwoners van Breda de gemene gronden bij Breda binnen omschreven grenzen, alsmede de nieuwe gronden die de laatste drie jaar zijn uitgegeven.

Afschrift

B. 1664, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 57.

Uitgave

a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 648-650, nr. 1198.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1280 mei 13
Economisch
Kloosterrade

Nummer 43

Economisch

Willem van Holset, Gillis van Treversdorp en Simon van Remersdaal, ridders en broers, maken bekend dat hun ouders, wijlen heer Simon van Remersdaal en zijn echtgenote Mabilia, ingevolge hun wil en met hun instemming aan heer Olivier, hun zoon, voor de duur van zijn leven een tiend hebben gelegateerd in de parochie Remersdaal op voorwaarde dat de ene helft van deze tiend na de dood van Olivier toekomt aan het convent van Kloosterrade en de andere aan de nonnen van Sinnich als pitantie voor het convent.

Willem van Holset, Gillis van Treversdorp en Simon van Remersdaal hebben bezegeld.

Gegeven in juni 1290.

De gebroeders Willem van Holset, Gillis van Treverstorf, Simon van Remersdaal, ridders, verklaren dat hun ouders, ridder Simon van Remersdaal en zijn echtgenote Mabelia, met hun instemming een tiend te Remersdaal aan hun zoon Olivier hebben vermaakt, op voorwaarde dat na diens dood de ene helft daarvan aan de abdij Kloosterrade en de andere helft aan het vrouwenklooster Sinnich zal toevallen.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 813.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 248-249, nr. 133, naar A.

Theo Ebben
1290 juni
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 43

Economisch

Gerard en Jan van Mulinghen, schepenen van Maastricht, maken bekend dat ten overstaan van hen Ida en Margareta, begijnen, dochters van Godfried van Wiggarberge, een jaarlijkse cijns van twaalf schelling Luiks en twee kapoenen die zij hadden gekocht van Jan, bloedverwant van Tis, zoals in de aangehechte oorkonde staat, omwille van God hebben geschonken aan abt en convent van Val-Dieu en er afstand van hebben gedaan, zonder zich daarbij enig recht op die goederen voor te behouden.

Gerard en Jan van Mulinghen, schepenen van Maastricht, hebben bezegeld.

Gegeven op 24 juni 1276.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Ida en Margareta, begijnen, dochters van Godfried van Wiggarberge, een jaarlijkse cijns van twaalf schelling Luiks en twee kapoenen hebben geschonken aan abt en convent van Val-Dieu (te Aubel).

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 451. Beschadigd. Deze oorkonde is als transfix bevestigd aan de oorkonde van de schepenen van Maastricht d.d. 1267 januari 25, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 26.

Geen aantekening op de achterzijde.

Bezegeling: twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Gerard van Mulinghen en Jan van Mulinghen, schepenen van Maastricht (LS1 en LS2).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgaven

a. Doppler, ‘Schepenbrieven’, 21-22, nr. 3, naar A. – b. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 49 (met onvolledige vertaling), nr. 1276.06.24(2), naar A.

Regesten

Haas, Chronologische lijst, 71, nr. 180. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 101, nr. 451.

Samenhang

Voor de aankoop van deze cijns door Ida en Margareta van Jan, bloedverwant van Tis, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 26.

Ontstaan

Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 38 onder Ontstaan.

1276 juni 24
Economisch
Thorn

Nummer 44

Juridisch

Amicus de Lude, kanunnik te Luik, en broeder Herman, keldermeester van de abdij van Val-Dieu, gekozen scheidsrechters inzake de in het onderstaande verzoekschrift vermelde betwistingen en geschillen die abdis en convent van Thorn of hun zaakwaarnemer enerzijds en abdis en convent van de abdij van Oriënten of hun zaakwaarnemer anderzijds beurtelings hadden, zoals weergegeven in het hierover tot stand gekomen compromis, maken bekend dat de zaakwaarnemer van abdis en convent van Thorn tegen abdis en convent van Oriënten of hun zaakwaarnemer hun verzoekschrift over de genoemde betwistingen en geschillen als volgt aan hen heeft kenbaar gemaakt: voor scheidsrechters Amicus, kanunnik van de Sint-Lambertkerk te Luik, en Herman, keldermeester van Val-Dieu, heeft de zaakwaarnemer van abdis en convent van Thorn namens hen tegen abdis en convent van Oriënten in rechte het volgende verklaard: hoewel het dorp of de parochie van Oeteren of het grondgebied ervan een allodium is van abdis en convent van Thorn, en speciaal het grondstuk gelegen in het grondgebied van dit dorp, dat in de volksmond Hubrecwarst genoemd wordt, met toebehoren volgens het eigendomsrecht aan hen toekomt, hebben abdis en convent van Oriënten binnen de grenzen van en in dat allodium hoevenaars of cijnslieden geplaatst, zonder instemming en buiten de wil om van abdis en convent van Thorn, ten nadele van het recht dat deze bezitten in dat dorp en op het grondgebied ervan, ofschoon abdis en convent van Oriënten geen recht hebben dit te doen.

Ook verklaart de zaakwaarnemer voor abdis en convent van Thorn tegen abdis en convent van Oriënten dat, hoewel de gehele tiend van het dorp Oeteren en het grondgebied ervan ofwel het recht om die tiend te ontvangen en heffen toekomt aan abdis en convent van Thorn en zij in bezit geweest zijn en zijn van het recht om die tiend van het dorp of het grondgebied van Oeteren te heffen en ontvangen, de gedaagden toch van de hoevenaars of cijnslieden, geplaatst door de gedaagden, alsmede van ongeveer 26 bunder land van het grondgebied van Oeteren en het allodium van abdis en convent van Thorn - hetgeen hij zal aantonen, als het nodig zal zijn - in twee jaar de tiend geheven, ontvangen of weggevoerd hebben op eigen gezag, wat hij op een waarde schat van vier mark Luiks; dit is ten onrechte gebeurd en ten nadele van het recht van abdis en convent van Thorn, ofschoon de gedaagden geen recht hadden om dit te doen.

Ook zegt de zaakwaarnemer van Thorn dat abdis en convent van Oriënten een openbare weg en gemene weiden in het genoemde allodium afgesloten hebben, waar ze ook niet toe gerechtigd waren; en de gedaagden hebben erkend dat al het voorgaande of iets ervan waar is.

Daarom vraagt de zaakwaarnemer voor abdis en convent van Thorn aan de scheidsrechters, wanneer ze het voorgaande vastgesteld hebben dat dit volstaat om die intentie te hebben, om de gedaagden door hun scheidsrechterlijke oordeel te veroordelen of een vonnis uit te spreken, door een uitspraak of schikking over deze zaken tussen de partijen  ̶  conform de aan de scheidsrechters toevertrouwde bevoegdheid  ̶ , zodat ze de hoevenaars terugroepen die op genoemde wijze door de gedaagden op het genoemde allodium gevestigd zijn en deze ervan verwijderen, zodat het land of allodium in die toestand blijft waarin het geweest is vóór hun vestiging, en dat ze zich verder niet met de hoevenaars en het land bemoeien en van deze hoevenaars en dit land verder geen tiend ontvangen of heffen; dat ze voortaan toestaan dat abdis en convent van Thorn deze tiend ontvangen, heffen en bezitten en ook van het voornoemde genieten en verder hun wil doen, en dat de gedaagden bij wijze van restitutie van de tiend abdis en convent van Thorn naar behoren genoegdoening geven van de ontvangen, geheven en van de hoevenaars en het land weggevoerde tiend volgens een vooraf bepaalde waarde en schatting van de tiend, en dat ze de genoemde weg en gemene weiden ontsluiten en ontsloten houden zoals vóór de genoemde afsluiting, om oorzaken en redenen als boven.

Dit zegt en eist de zaakwaarnemer van Thorn met behoud van het recht om toe te voegen, te verminderen, te corrigeren, te tonen en te verklaren wat alles betreft, waarbij hij verklaart dat het voor hem mogelijk is aangaande het voorgaande bewijs te leveren, ook al had hij niet meer voorgedragen. Nadat het geschil over het voorgaande wettelijk aanhangig is gemaakt en door de zaakwaarnemers van de partijen de eed tegen smaad is afgelegd, nadat de gedane stellingen en antwoorden schriftelijk zijn vastgelegd, getuigen rechtsgeldig voorgeleid, beëdigd, gehoord en nauwkeurig ondervraagd en hun uitspraken schriftelijk vastgelegd en naar behoren bekend gemaakt, en nadat voor de afronding van de zaak uiteindelijk voor de partijen een dag is aangewezen voor het aanhoren van het vonnis, en toen op de genoemde dag de partijen door middel van hun zaakwaarnemers bij de scheidsrechters verschenen en dringend verzochten om een definitief of scheidsrechterlijk vonnis, verklaren de scheidsrechters in hun oordeel en oordelen ze vriendschappelijk voor de goede vrede, nadat de belangen van de zaak gezien en overwogen zijn, nadat de handelingen en bewijzen in de zaak afgewikkeld en nauwkeurig bekeken zijn en na het inwinnen van advies van deskundigen, dat de abdis van Oriënten het geld dat ze heeft ontvangen of geheven van de hoevenaars die ze op het grondgebied van Oeteren heeft gevestigd, voor zichzelf bezit en behoudt, maar dat ze de genoemde hoevenaars met de cijns en de pacht die ze beloofd hebben jaarlijks te betalen aan abdis en convent van Oriënten, onder dezelfde voorwaarde en op dezelfde wijze aan abdis en convent van Thorn overdraagt, vrijgeeft en er plechtig afstand van doet of afstaat bij de hof waarvan de bezittingen afhangen, opdat de hoevenaars voor altijd hoevenaars van abdis en convent van Thorn worden zoals zij de bezittingen en tiend van abdis en convent van Oriënten hielden en houden, onder dezelfde voorwaarden en op dezelfde wijze. Als er echter in het voorgaande iets duister is of om opheldering vraagt, behouden de scheidsrechters zichzelf het recht voor dit op te helderen.

Amicus en Herman hebben bezegeld. Herman heeft geen eigen zegel en gebruikt het zegel van de domkerk van Luik.

Gegeven op 17 april 1281.

Amicus de Lude, kanunnik van het Sint-Lambertkapittel te Luik, en Herman, keldermeester van de abdij van Val-Dieu, doen uitspraak in het geschil tussen de abdijen van Thorn en Oriënten (te Rummen) over de plaatsing van hoevenaars in de parochie van Oeteren zonder instemming van de abdij van Thorn, alsmede over de tiendheffing en het gebruik van de openbare weg en gemene weiden aldaar, die de abdij van Oriënten ten nadele van deze abdij naar zich had toegetrokken.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 56. Beschadigd met tekstverlies; gelinieerd, onderaan rechts uitgescheurd zonder tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: De villa de Vtheren de abbatissa de Oriente. ‒ 2o door 13e-eeuwse hand: Oriente. ‒ 3o door 13e-eeuwse hand: Presbitero de Bikeuelt ad [questionem capituli?]. ‒ 4o door 17e-eeuwse hand: Sentencia arbitralis inter abbatissam de Thoren ex una et abbatissam de Orienten super diff[eren]tiis certorum bonorum in Nederoeteren sitorum, 1280, O. ‒ 5o door 18e-eeuwse hand: N.

Bezegeling: één bevestigingsplaats aan de linkerzijde van het origineel (LS1) voor één van de twee aangekondigde zegels; de tweede bevestigingsplaats aan de rechterzijde is niet meer te traceren door het uitscheuren van het perkament.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 50-54, nr. 34 (gedateerd 1280 april 25), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 47-49, nr. 56 (gedateerd 1280 april 25), naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 74, 189 (gedateerd 1281 april 17).

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is slecht zichtbaar. De lacunes in A zijn aangevuld naar druk a, toen het origineel nog niet beschadigd was.

Guus Janssen
1281 april 17
Juridisch
Kloosterrade

Nummer 44

Economisch

Hugo, bisschop van Luik, maakt bekend dat abt en convent van Kloosterrade hem een verzoek hebben voorgelegd waarin staat dat zij lange tijd door zo’n schuldenlast werden terneergedrukt dat men daaraan niet zou kunnen ontkomen dan door de verkoop van abdijgoederen, overeenkomstig de hoogte van de schulden. Met toestemming van wijlen Jan, bisschop van Luik en voorganger van Hugo, hebben abt Cuno en het convent aan de proost, deken en het kapittel van St.-Gereon en aan een aantal andere personen de jaarlijkse inkomsten uit hun goederen tot een bedrag van honderdveertig mark verkocht. Abt Cuno en het convent vragen aan Hugo om deze verkopen en de oorkonde met de toestemming daarvoor van zijn voorganger te bekrachtigen.

Gezien het feit dat Jan, bisschop van Luik, onderzoek heeft laten doen inzake de waarheid over het vermogen en de schulden van de abdij Kloosterrade door de abt van St.-Jacob te Luik én dat hem is gebleken dat de schulden zo hoog waren dat de roerende goederen niet voldoende waren om deze af te lossen, heeft hij dit opnieuw aan de bisschop bericht. Om de abdij geen verdere schade te laten lijden door rentelasten, heeft Jan vervolgens toestemming gegeven aan abt Cuno en het convent van Kloosterrade om abdijgoederen te verkopen tot een bedrag van honderdveertig mark van de jaarlijkse opbrengsten van de grond, en hij heeft ermee ingestemd, zoals blijkt uit de hierover opgemaakte stukken. Hugo heeft op die gronden de verkoop goedgekeurd door abt en convent van Kloosterrade aan zowel proost, deken en kapittel van St.-Gereon als aan wie dan ook tot een bedrag van honderdveertig mark en deze bevestigd.

Gegeven op 28 september 1296.

Hugo III, bisschop van Luik, hecht op verzoek van abt en convent van Kloosterrade in navolging van zijn voorganger zijn goedkeuring aan de verkoop van abdijgoed aan proost, deken en kapittel van St.-Gereon te Keulen en aan enkele niet nader genoemde personen, ter verlichting van de schuldenlast van de abdij.

Originelen

A1. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 764. Beschadigd.

[A2]. Niet voorhanden tweede exemplaar, bestemd voor het kapittel van St.-Gereon te Keulen.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 263-265, nr. 140, naar A1.

Tekstuitgave

De lacunes in het origineel zijn aangevuld naar een later afschrift en een editie, zie hiervoor de uitgave van Polak en Dijkhof.

Theo Ebben
1296 september 28
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 44

Economisch

Gerard en Jan van Mulinghen, schepenen van Maastricht, maken bekend dat ten overstaan van hen Margareta en Ida, begijnen, een jaarlijkse cijns van tien schelling Luiks die zij hadden gekocht van Odilia, begijn, omwille van God aan abt en convent van Val-Dieu hebben geschonken, zonder zich daarbij zelf enig recht op die goederen voor te behouden.

Gerard en Jan van Mulinghen, schepenen van Maastricht, hebben bezegeld.

Gegeven op 24 juni 1276.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Ida en Margareta, begijnen, (dochters van Godfried van Wiggarberge), een jaarlijkse cijns van tien schelling Luiks hebben geschonken aan abt en convent van Val-Dieu (te Aubel).

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 452. Deze oorkonde is als transfix bevestigd aan de schepenoorkonde van Maastricht d.d. 1271 september 18.

Geen aantekening op de achterzijde.

Bezegeling: twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Gerard en Jan van Mulinghen, schepenen van Maastricht (LS1 en LS2).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 48 (met onvolledige vertaling), nr. 1276.06.24(1), naar A.

Regesten

Doppler, ‘Schepenbrieven’, 22-23, nr. 5. – Haas, Chronologische lijst, 71, nr. 179. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 101, nr. 452.

Samenhang

Deze cijns was gevestigd op een huis, gelegen Op de Gracht te Maastricht, zoals blijkt uit de oorkonde d.d. 1271 september 18, waar dit transfix aan is gehecht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 34.

Ontstaan

Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 38 onder Ontstaan.

1276 juni 24
Economisch
Thorn

Nummer 45

Economisch

Mabilia, weduwe van Hendrik, voogd van Eisden, en Rutger, Jan, Herman, Willem, Olivier, Roeland, Walram, Christina en Margareta, hun kinderen en erfgenamen, hebben eendrachtelijk en op advies van hun vrienden hebben volgende zaken verkocht aan abdis en convent van Thorn voor honderdvijfenveertig mark Luiks: al hun goederen en rechten, gelegen of gevestigd in de dorpen en het grondgebied van Eisden, Vucht en Mulheim of waar dan ook, zowel in akkers, weilanden, bossen, heide, gemene gronden, cijnzen, pachten, kapoenen, mannen en hoevenaars, en andere rechten en acties die horen bij hun boerderij, hoeven en gebouwen en alle opbrengsten en toebehoren bij die goederen en rechten, zowel in het droge als in het natte, welke goederen zij leen-, cijnsrechtelijk of op een andere wijze gehad en gehouden hebben van abdis en convent, welke goederen en rechten komen en afhangen van abdis en convent of van hun hoven; en ze hebben deze goederen en rechten gegeven, geleverd en overgedragen aan abdis en convent of hun boden, door in hun handen afstand te doen of te leveren ten behoeve van abdis en convent. Zij hebben ook plechtig afstand gedaan van al het bovengenoemde, zowel voor de abdis als voor de hoven en schepenen, van wie deze goederen afhangen en waar ze bijhoren, met inachtneming van alle geplogenheden die daarbij horen volgens de gebruiken van de plaatsen waar de goederen zijn gelegen en van de hoven waarvan ze afhangen of waar ze bijhoren, tegen de genoemde prijs, namelijk honderdvijfenveertig mark Luiks; Mabilia en haar kinderen erkennen deze som volledig ontvangen te hebben van de abdis. Zij hebben ook plechtig afstand gedaan van iedere wrok, betwisting, actie en onenigheid die zij tot op de dag van vandaag terecht of ten onrechte hebben of konden hebben tegen abdis en convent inzake de genoemde goederen door de verkoop en regeling, gemaakt door geschikte personen, en ze willen dat alle wrok, betwisting, acties en onenigheid bijgelegd zijn en getuigen dat deze zijn omgevormd tot eeuwige vrede. Bovendien is aan de overeenkomst de bepaling toegevoegd dat, indien iemand van hun naasten of bloedverwanten deze goederen van abdis en convent terugkoopt, iedere actie die abdis en convent tegen hen had toen deze vredesregeling door deze verkoop werd gemaakt, geldig zal zijn en blijven ongeacht de actie van de abdis en het convent tegen die persoon.

Mabilia en haar kinderen hebben voor henzelf en hun erfgenamen beloofd zich niet te verzetten tegen het voorgaande door hen, een ander of anderen of de abdis en het convent om de voornoemde goederen in het vervolg te verstoren of te verontrusten, rechtens of in feite, en ze zullen garant staan voor abdis en convent in de genoemde goederen volgens het gebruik van de hof van Eisden en haar schepenen, zodanig dat als iemand ten aanzien van deze goederen iets zou opeisen, zij gehouden en verplicht zijn dat met hun inspanning en op hun kosten af te doen en voor deze goederen goede vrijwaring te geven aan abdis en convent, zoals vanouds gebruikelijk in de hof van Eisden. En mochten abdis en convent enig beletsel of bezwaar over deze goederen te verduren hebben, dan hebben Mabilia en haar kinderen ter meerdere zekerheid borgen aangesteld, namelijk Rutger de Rodeacgere, Willem de Nova Domo (van den Nieuwenhuis), Everard van Vucht, Winrik van Uikhoven en Jan van Thorn, op voorwaarde dat degene die gevorderd en opgeroepen wordt over dat beletsel of bezwaar, Stokkem zullen binnengaan en daar nooit vandaan zullen gaan totdat abdis en convent met goed gevolg door Mabilia en haar kinderen van dat beletsel of bezwaar verlost zullen zijn. Voorts zien zij voor zichzelf en hun erfgenamen af van alle mogelijke gerechtelijke excepties en in het bijzonder de exceptie van de niet betaalde koopprijs, de niet-levering of betaling, en de verkoop beneden de helft van de juiste prijs, en van alle rechtsmiddelen die hen van voordeel zouden kunnen zijn en abdis en convent zouden kunnen worden tegengeworpen of waaruit later enige overlast zou kunnen ontstaan met betrekking tot deze goederen.

Als getuigen waren aanwezig: heer Jan, deken van Sint-Andreas te Keulen, heer Jan van Rennenberg, proost van de kerk van Sint-Paulus te Luik, kanunnik van de domkerk te Luik, heer Dionisius, pastoor van Avezaath, Rutger de Rodeacgere, Winrik van Uikhoven, Jan van Thorn, Hendrik Hobbart en Dirk Haspegouere, leenmannen van de abdij van Thorn, Willem de Nova Domo (van den Nieuwenhuis), Everard van Vucht en verscheidene andere betrouwbare mannen.

Jan, deken van Sint-Andreas te Keulen, en Jan van Rennenberg, proost van Sint-Paulus te Luik, kanunnik te Luik, en Jacob, voogd van Eisden, hebben op verzoek van Mabilia en haar kinderen bezegeld.

Gedaan en gegeven op 4 juni 1282.

Mabilia, weduwe van Hendrik, voogd van Eisden, en haar kinderen verkopen aan abdis en convent van Thorn hun eigendommen te Eisden, Vucht en Mulheim die zij in leen, cijns of op een andere wijze van hen hielden.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 60. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Litera de acquisitione bonorum in Esden, C. ‒ 2o door 17e-eeuwse hand: 1282. 3o door 18e-eeuwse hand: E. ‒ 4e door 18e-eeuwse hand: Instrumentum retrocessionis de Eysden, 1282.

Bezegeling: drie bezegelingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Jan, deken van het Sint-Andreaskapittel te Keulen, Jan, proost van het Sint-Pauluskapittel te Luik en Jacob, voogd van Eisden (LS1, LS2 en LS3).

Afschrift

B. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis
Thorensis, 966-1600, p. 11-12, onder de rubriek: V, De acquisitione bonorum [***], met in de marge C, daaronder door latere hand E, beschadigd, naar A.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 57-60, nr. 37 (gedateerd 1282 mei 28), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 51-53, nr. 60 (gedateerd 1282 mei 28 ), naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 76-77, nr. 198.

Ontstaan

Onderhavige oorkonde voor de abdij van Thorn is door dezelfde hand geschreven als de oorkonden, uitgevaardigd door Osto van Thorn in 1282 en door Willem, pastoor van Geertruidenberg, en door Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, in 1283 ten gunste van de abdij, zie Collectie Thorn, nrs. 46, 49 en 50. Bijgevolg kan de scriptor van deze oorkonden gelokaliseerd worden in de abdij van Thorn.

Tekstuitgave

De lacunes in A zijn aangevuld naar B.

Theo Ebben
1282 juni 4
Economisch
Kloosterrade

Nummer 45

Economisch

Abt Cuno en het convent van de abdij Kloosterrade maken bekend dat zij volgende goederen hebben te Ahrweiler, onder de jurisdictie van de abt van Prüm, in het bisdom Trier: de hof te Ahrweiler, drie wijngaarden van vijf morgen aldaar aan de oever, een wijngaard van een halve morgen, Pelzwerch genaamd, een wijngaard van een kwart en een halve (morgen) te Eyterberg, een wijngaard van een halve morgen, Plenzere genaamd, een wijngaard van een kwart en een halve (morgen), Kyssil genaamd, een wijngaard van een halve morgen, gelegen achter Wilre, een wijngaard van een kwart en een halve (morgen), Sneylhart genaamd, uit dat deel van de Witte Steen op twee plaatsen drie morgen akkerland, een erfgoed van ongeveer veertig morgen, gelegen boven Stromberg, bebouwd en onbebouwd, een stuk akkerland van een morgen tussen Lanstershofen en wijngaarden, Růmershecken genaamd, twee delen van wijngaarden te Alfenroth en boven de oever, die drie kwartdelen omvatten. Verder bezitten zij krachtens een bos het deel dat vorstkorn wordt genoemd; ook zijn er personen die verschillende erfgoederen houden, waarvoor zij een jaarlijkse cijns van ongeveer twaalf schelling Keuls betalen, en voorts twee weiden van ongeveer drie morgen te Winsbach. Abt en convent van Kloosterrade erkennen dat zij deze goederen hebben en bezitten als allodiale goederen tegen een jaarlijkse cijns, namelijk voor één altaardoek, aan de abt en het convent van Prüm, behalve dat zij één altaardoek ieder jaar op 11 november moeten geven en laten overhandigen in de kerk van Prüm. Als het vanwege hun slechte financiële omstandigheden nodig zou zijn genoemde erfgoederen te verkopen of te vervreemden, dan zullen zij gehouden zijn om aan abt en convent van Prüm schriftelijk door een officiële bode bericht te geven en duidelijk te maken in het klooster te Prüm dat de voornoemde goederen te koop zijn. Vervolgens zullen abt en convent van Prüm na de aankondiging acht weken hebben om te beraadslagen over een eventuele aankoop, waarbinnen zij uiteindelijk gehouden zijn het antwoord te geven of zij die goederen willen kopen en verwerven, of niet. Als zij weigeren te kopen en afzeggen, dan kunnen abt en convent van Kloosterrade de genoemde goederen geheel en al naar hun eigen wil verkopen en vervreemden zonder dat dit een vergrijp is tegen de abdij van Prüm. Ook is als voorwaarde gesteld dat de koper van dat goed gehouden is om jaarlijks van iedere tien mark van de waarde op 11 november één penning Keuls te geven aan abt en convent van Prüm als betaling van de cijns, indien de abdij Kloosterrade apart delen van deze goederen zou verkopen en vervreemden. Maar als de abdij Kloosterrade deze goederen als geheel zou verkopen en vervreemden, dan zal zij tot niets anders verplicht zijn, behalve dat de koper elk jaar gehouden is tot het brengen en geven van één altaardoek, zoals hiervoor beschreven.

Abt Cuno en het convent van Kloosterrade alsmede Hendrik, abt, en het convent van Prüm hebben bezegeld.

Gegeven op 5 juni 1300.

Abt Cuno en het convent van Kloosterrade erkennen dat zij de nader opgesomde goederen te Ahrweiler van abt en convent van Prüm houden tegen de jaarlijkse levering aan die abdij van een altaardoek en verlenen die abdij het recht van voorkoop bij de eventuele verkoop van die goederen.

Originelen

A1. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 847.

A2. Koblenz, Landeshauptarchiv, archief abdij Prüm (= Abteilung 18), oorkonden, nr. 55.

Uitgave

a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 270-272, nr. 144, naar A1.

Teksteditie

Het onderscheid tussen c en t in A1 is niet altijd duidelijk.

Theo Ebben
1300 juni 5
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 45

Economisch

Reinier en Olbert, schepenen van Maastricht, maken bekend dat ten overstaan van hen Jan de Molendino (van de Molen) en Mathilde, zijn echtgenote, een jaarlijkse cijns van achttien schelling Luiks en een halve kapoen, gevestigd op de molen die scheermolen wordt genoemd en afhangt van het Sint-Servaasgasthuis, hebben verkocht aan Garsilius, priester van de Sint-Joris(kapel). Jan en zijn echtgenote hebben ten behoeve van Garsilius afstand gedaan van deze cijns en ze hebben zoveel gedaan dat aan alle eisen is voldaan. Zij hebben beloofd vrijwaring te verstrekken en elke rechtmatige klacht binnen jaar en dag af te doen volgens de wijze en gewoonte van de stad Maastricht. Hiervoor staat Jan Suevus, hun medeschepen, borg.

Gedaan op 9 juli 1278.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Jan de Molendino en Mathilde, zijn echtgenote, een jaarlijkse cijns van achttien schelling Luiks en een halve kapoen, gevestigd op de scheermolen te Maastricht en afhangend van het Sint-Servaasgasthuis, hebben verkocht aan Garsilius, priester van de Sint-Joris(kapel) te Maastricht.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 453.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: De XVIII solidis quos dominus Garsilius emerit supra molendinum quod dicitur schermůlen / r 32. – 2o door 16e-eeuwse hand: R 26. – 3o door 16e-eeuwse hand: 1278 / 122.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Reinier van Wyck, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S2 van Olbert Colsop, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Maastrichtse schepenzegels’, 174, afb. nr. 35, en 175; en van S2, zie Idem, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 162-163.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 53 (met onvolledige vertaling), nr. 1278.07.09), naar A.

Regesten

Doppler, ‘Schepenbrieven’, 24, nr. 7. – Haas, Chronologische lijst, 72, nr. 184. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 102, nr. 453.

Ontstaan

Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 38 onder Ontstaan.

1278 juli 9
Economisch
Thorn

Nummer 46

Economisch

Osto van Thorn, bloedverwant van de heer van Born, maakt bekend dat hij, gezond van lijf en leden, goed bij zinnen en op advies van een aantal vrienden aan abdis en convent van de abij van Thorn een rente heeft verkocht van tien mark Luiks die zij hem bij leven elk jaar verplicht waren voor een bepaalde som geld, aan hem betaald en overhandigd, aangezien hij van die rente afstand heeft gedaan ten gunste van hen. Hij heeft deze en alle andere renten die zij aan hem verplicht waren, plechtig overgedragen en kwijtgescholden, waarbij hij zichzelf geen enkel recht, actie of betwisting voorbehoudt tegen abdis en convent en degenen die hen toebehoren. Bovendien heeft hij hierover, opdat er geen betwisting, actie of onenigheid zou blijven tussen hem en abdis en convent over enige verkoop of verplichting van enige rente of renten of welk ander contract dan ook, uit eigen beweging lijfelijk trouw beloofd aan abdis en convent dat er vanaf deze dag geen enkele dwingende noodzaak is of een of andere reden of aanleiding waardoor hij, een ander of anderen kwaad zouden doen tegen abdis en convent en degenen die hen toebehoren, óf hen zouden lastig vallen in wat dan ook met betrekking tot zaken of personen door in te gaan tegen het voorgaande of iets van het voorgaande. En tot meerdere zekerheid heeft hij afstand gedaan en doet hij afstand van alle oorkonden, als hij deze heeft gehad of heeft, over welke renten of verplichtingen dan ook door abdis en convent jegens hem, en van elke exceptie en elk rechtsmiddel, zowel canoniek- als civielrechtelijk, en van alle excepties die hem ten voordele en abdis en convent ten nadele kunnen zijn inzake het voorgaande of iets van het voorgaande.

Als getuigen waren aanwezig: Jan van Baexem, pastoor van Thorn, Gerard, kapelaan aldaar, Jan Klingelspore, Koenraad de Cimiterio (van de Kerkhof), Reimboud van Bocholt, Tielman, zijn broer, Jan, zoon van Marsilius van Berg, Lambert de Curia, Jan en Lambert, zijn zonen, Godfried van Munhem, Reinoud van O, Hendrik Knoupe, Gillis van Mollem, Dirk Haspegouere, Hendrik Hobbart, Reinier, schout van Schoten, en een aantal andere leenmannen en ministerialen van de abdij van Thorn.

Osto van Thorn heeft Walram, heer van Valkenburg, en heer Osto van Born, ridder, gevraagd deze oorkonde te bezegelen omdat hij zelf geen zegel heeft. Walram, heer van Valkenburg, en Osto, heer van Born, hebben bezegeld. 

Gedaan en gegeven op 1 november 1282.

Osto van Thorn, (gewezen pastoor van Gilze), bloedverwant van de heer van Born, doet door overdracht van alle rechtstitels afstand van de door abdis en convent van Thorn aan hem verschuldigde renten, waaronder een lijfrente van tien mark Luiks, die de abdij heeft afgekocht.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 61.

Uitgave

a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 677-679, nr. 1216, naar A.

Ontstaan

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1282-1283. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 45.

Theo Ebben
1282 november 1
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 46

Economisch

Rooms-koning Rudolf maakt bekend dat deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, die een bijzondere keizerlijke kapel is, hem hebben verzocht om het privilege te vernieuwen en vanuit koninklijke welwillenheid te bevestigen dat door zijn voorganger, wijlen rooms-koning Koenraad II, aan deze kerk is overgedragen en toegestaan. De inhoud daarvan luidt als volgt:

– – – (hierna volgt de tekst van Collectie Sint-Servaas, nr. 5).

Vanuit de vrome overweging dat de genoemde kerk van Sint-Servaas, die als een keizerlijke kapel wordt gezien, verwijderd door de verre afstand tot het hart van het rijk en de verregaande onbewoonbaarheid van plaatsen, van alle zijden door ernstige aanvallen van overlast omgeven, door stormvlagen van vijandelijkheden en bitterheden aangevallen en door opgewaaide golven wordt geschokt, en gelet op de overwegingen dat niemand door goddelijke of menselijke wetten wordt vrijgesteld van het herstel van bruggen en openbare wegen waardoor het nut voor de staat wordt bevorderd, maar dat bij het dragen van zo’n vruchtbare taak de gehele wereld wordt belast, keurt Rudolf met koninklijk gezag de schenking of overdracht goed van de Maasbrug met alle bijbehorende zaken aan de kerk van Sint-Servaas door zijn voorganger, rooms-koning Koenraad, gedaan zoals hierboven duidelijk is uitgedrukt. Tevens vernieuwt, bevestigt en versterkt hij dit met deze oorkonde en voegt er met een grotere gunst aan toe en keurt met dit koninklijke voorschrift goed en beslist zelfs dat over de zaken en goederen van mensen van alle rangen en standen die over deze brug worden vervoerd of geleid, een juist en gebruikelijk tolgeld wordt betaald dat altijd moet worden aangewend ten behoeve van de brug en de Sint-Servaaskerk.

Getuigen zijn: de eerbiedwaardige Werner, aartsbisschop van Mainz, de aartsbisschop van Trier, Bertold, bisschop van Bamberg, en de bisschop van Spiers; de illustere Lodewijk, paltsgraaf aan de Rijn, hertog van Beieren; de edellieden Jan van Henegouwen, Everard van der Mark, Everard van Katzenellenbogen, Adolf van Nassau, Lodewijk van Hohenberg, graven; en Werner van Bolanden en vele anderen.

Rudolf heeft bezegeld.

Ondertekening door Rudolf.

Gedaan te Oppenheim, op 25 maart 1282.

Rooms-koning Rudolf I bevestigt en hernieuwt de schenking van de Maasbrug door rooms-koning Koenraad III d.d. 1139 juni 22, waarvan de tekst is geïnsereerd, en staat uitdrukkelijk de tolheffing toe.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 438. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Confirmacio donacionis de ponte Rodulphi, imperatoris, et concessionis theolonii / m I 9. – 2o door 16e-eeuwse hand: Anno 1282. – 3o door 16e-eeuwse hand: R XXXV / R. M I n. – 4o door 17e-eeuwse hand: 30, Capsula imperialium.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van rooms-koning Rudolf I, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels’, nr. 50.

Afschriften

B. eind 13e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 10 (cartularium) = [Liber privilegiorum], fol. 21r-22r (= nieuwe fol. 38r-39r), nr. 43, naar A. – C. 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 14.B001, archief kapittel van Onze Lieve Vrouw te Maastricht, 1096-1796, inv. nr. 31, fol. 179v-181r, onder de rubriek: Item tenores omnium et singulorum exhiborum sequuntur per ordinem in hunc modum et sunt tales, en onder caput: Item litterarum imperialium pie morie serenissimi principis domini Rudolpi, Romanorum regis, sigillo eiusdem, ut prima facie videbatur, regio albe cere rotondo in cordula sericea rubei viridis croceique colorum impendente, in quo ymago imperatoris in dextra ceptrum regale, in sinistra vero pommum imperiale, cum cruce superposita deferent, expressa in circumferentia caracteribus hec verba: Rudolphus, Dei gratia Romanorum rex, semper augustus, sigillatarum et bullatarum signoque imperiali quadrato cum lineacionibus diversisque caracteribus contrapositis, tenores sequuntur tales, naar A. – D. 1640, Ibidem, idem, inv. nr. 1741 (cartularium) = Liber sive regestum originis ecclesie Sancti Seruatii Traiec[tensis] illiusque privilegiorum, donationum ac iurium ex originalibus et libro chartarum manu Ioannis Choris, receptoris capituli, descriptorum, p. 92-93, onder de rubriek: Rudolphus confirmat donationem pontis factam a Conrardo, onvolledig, naar A. – E. 17e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief van het kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 12 (cartularium) = Cartularium ecclesie collegialis Sancti Servati (aldus) Trajecti ad Mosam, tomus secundus, Documenta imperialia et ducalia, fol. 48r-50r, onder caput: Imperialia, en onder de rubriek: Confirmatio donationis pontis, item quod omnes cuiuscumque sint conditionis aut status de rebus et bonis suis que per pontem vehuntur tenentur solvere consuetam thelonii pensionem aut impetitionem, mogelijk naar A. – [F]. niet voorhanden, maar bekend uit G, cartularium van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht = Liber A, fol. 55. – G. vóór 1768, Ibidem, toegangsnr. 22.001A, Handschriftencollectie (voormalig) Gemeentearchief Maastricht, 14de-20ste eeuw, inv. nr. 199a (cartularium) = Diplomata Trajectensia de anno 800 ad 1664, p. 437-438, onder de rubriek: Rudolphus, rex, confirmat privilegium pontis supra Mosam datam capitulo Sancti Servatii declaratque neminem a telonio et passagio esse liberum, 8 kalendas aprilis 1282, gewaarmerkt afschrift door G.J. Lenarts, stadssecretaris van Maastricht, naar B.

Uitgaven

a. Schaepkens, ‘Archives’, 173-175, naar A. – b. Willemsen, ‘Inventaire’, 177-180, nr. 13, naar A.

Regesten

Verkooren, Inventaire des chartes et cartulaires, 153. – DeBorman, ‘Notice’, 49. – Wauters, Table chronologique VI, 62. – Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 255, nr. 208. – Haas,Chronologische lijst, 75, nr. 193. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 100, nr. 438.

Ontstaan en samenhang

Voor de geïnsereerde oorkonde van rooms-koning Koenraad III d.d. 1139 juni 22 en de bevestiging door paus Innocentius II d.d. 1139 december 18, zie Collectie Sint-Servaas, nrs. 5 en 6. Op 17 september 1274 vaardigde rooms-koning Rudolf I een oorkonde uit inzake de onderhoudskosten van de Maasbrug, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 39. Voor de aflaatverlening door vier aartsbisschoppen en vijftien bisschoppen ten behoeve van de bouw van de Maasbrug d.d. 1284 januari 29 en de goedkeuring daarvan door Jan IV (van Vlaanderen), bisschop van Luik, d.d. 1287 mei 8, zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nrs. 51 en 57. Onderhavige oorkonde is door dezelfde hand geschreven als de oorkonde van rooms-koning Rudolf I d.d. 1282 april 7 (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 48).

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

1282 maart 25
Economisch
Thorn

Nummer 47

Economisch

Reinald, graaf van Gelre en hertog van Limburg, maakt de verkoop bekend in zijn aanwezigheid en die van zijn leenmannen door de edelen Willem, heer van Horn, ridder, en Willem, diens eerstgeboren zoon, aan abdis en convent van de abdij van Thorn van de tollen, belastingen of heffingen, in de volkstaal bede genoemd, die zij tot nu toe jaarlijks plachten vast te stellen en gewoon zijn op te leggen aan de mensen of hoevenaars van abdis en convent die wonen in het rechtsgebied en allodium van het klooster of van het dorp Thorn, en wel krachtens de voogdij die de heer van Horn heeft in Thorn en die hij van Reinald in leen houdt, voor een bedrag van tweehonderd mark Luiks, door de religieuzen zelf of in hun opdracht betaald. Willem en diens zoon Willem stemmen er mee in dat zij deze tollen, belastingen of heffingen niet meer zullen heffen of in de toekomst zullen eisen van deze mensen, wat er dan ook tussenkomt. Reinald wil ermee instemmen voor de religieuze vrouwen dat alles naar behoren uitgevoerd is volgens het oordeel en het vonnis van zijn leenmannen en hun gelijken die hierover konden oordelen na gepaste beraadslaging en raad. Zij hebben Reinald voor vonnis en recht gerapporteerd dat Willem en diens zoon Willem vanaf nu tot vroeger ieder recht moeten afstaan dat ze zouden hebben of konden hebben op deze tollen, belastingen of heffingen ten behoeve van de religieuzen, van hun mensen of hoevenaars en dat zij hen hiervan ontslaan. Hierna hebben Willem en zijn zoon Willem in overeenstemming met het verslag van dit vonnis en deze uitspraak, dat in aanwezigheid van Reinald is vastgesteld, vrijwillig afstand gedaan van de genoemde tollen, belastingen of heffingen. En dat zij de religieuze vrouwen, hun mannen of hoevenaars ervan hebben vrijgesteld voor henzelf en hun opvolgers, hen daarbij geen enkel recht voorbehoudend, behalve de voogdij over het dorp Thorn en zekere andere rechten, namelijk de haver, genoemd de haver van de prebenden, en ook de haver, in de volkstaal orscoren genoemd, de obolen, kippen en broden en de derde penning van de boeten, opgelegd door het vonnis van de schepenen van Thorn en van oudsher behorend tot deze voogdij. Willem en diens zoon Willem hebben aan Reinald beloofd dat zij in de toekomst niet zullen ingaan tegen het voorgaande wegens een andere noodzaak dan het huwen van hun zonen en dochters of wanneer de eerstgeborene een oorlog voert. Zij zien daarbij af van de excepties wegens kwade trouw en wegens niet betaalde koopprijs, van verweer wegens onverschuldigde betaling en zonder reden, van herstel in oorspronkelijke toestand en van elke andere tegenwerping die Willem en diens zoon Willem en de wederpartij zou kunnen openstaan of waarmee ze tegen het voorgaande zouden kunnen ingaan. Reinald heeft zijn goedkeuring verleend aan het voorgaande en verplicht zichzelf en zijn opvolgers door deze oorkonde om de abdij van Thorn bij te staan indien Willem, diens zoon Willem of hun opvolgers hiertegen of tegen een onderdeel daarvan zouden zijn ingegegaan of in de toekomst willen ingaan.

Hierbij waren aanwezig: Walram, heer van Valkenburg, Gozewijn, heer van Born, heer Dirk, voogd van Roermond, en Gerard, heer van Batenburg, ridders, evenals de heer Van Mulrepas senior, ridder, leenmannen van Reinald en meer anderen.

Reinald bezegelt, samen met de heer van Valkenburg, Willem, heer van Horn, Gozewijn, heer van Born, Dirk, voogd van Roermond, en Gerard, heer van Batenburg, die ook voor Willem, eerstgeborene van de heer van Horn, bezegelen omdat hij geen eigen zegel heeft.

Gegeven op 12 december 1282.

Reinald I, graaf van Gelre en hertog van Limburg, oorkondt dat Willem II, heer van Horn (en Altena), en zijn eerstgeboren zoon Willem ten behoeve van de abdij van Thorn afstand doen van alle heffingen en beden die de heer van Horn als voogd van het land van Thorn kan heffen, onder voorbehoud van de voogdij over het dorp Thorn en zekere andere rechten.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 62.

Uitgave

a. Van Synghel, DONB, nr. 1282.12.12, zie www.donb.nl/database/weergave/oorkonde/12821212uitgaveDONB2011, naar A.

Theo Ebben
1282 december 12
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 47

Economisch

Rooms-koning Rudolf maakt bekend dat deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, die een bijzondere keizerlijke stichting en kapel is, hem hebben verzocht om vanuit koninklijke welwillenheid een privilege te bevestigen dat door zijn voorganger, wijlen rooms-koning Hendrik IV, aan deze kerk is overgedragen en toegestaan. De inhoud daarvan luidt als volgt:

– – – (hierna volgt de tekst van Collectie Sint-Servaas, nr. 1).

Hij behandelt de kerk van Sint-Servaas oprecht zoals de voorgaande keizers en rooms-koningen zaliger gedachtenis, die haar hebben gesticht om de eeuwige herinnering aan hen te bewaren en met rijke geschenken hebben begiftigd, en hij keurt het voornoemde privilege, zoals het hierboven duidelijk is uitgedrukt, goed en vernieuwt, bevestigt en versterkt het met deze oorkonde.

Getuigen zijn: de eerbiedwaardige Werner, aartsbisschop van Mainz, de aartsbisschop van Trier, Bertold, bisschop van Bamberg, en Frederik, bisschop van Spiers; de illustere Lodewijk, paltsgraaf aan de Rijn, hertog van Beieren; de edellieden Jan, graaf van Henegouwen, Everard van der Mark, Everard van Katzenellenbogen, Lodewijk van Hohenberg, Adolf van Nassau, graven; Werner van Bolanden en vele anderen.

Rudolf heeft bezegeld.

Gedaan te Oppenheim, op 6 april 1282.

Rooms-koning Rudolf I bevestigt en hernieuwt de oorkonde van rooms-koning Hendrik IV d.d. 21 september 1062 inzake de overdracht van goederen te Weert en Dilsen aan het Sint-Servaaskapittel te Maastricht, waarvan de tekst is geïnsereerd.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 884. Gelinieerd. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: Confirmatio (later aangevuld) per Rudolphum. – 2o door 14e-eeuwse hand: Privilegium de Wert et Dilsen. – 3o door 16e-eeuwse hand: 29 / k XVII. – 4o door 17e-eeuwse hand: In capsula imperialium. – 5o door 17e-eeuwse hand: Privilegium Rodolphi inserens et confirmans privilegium Henrici super donationem ville de Weert et Dilsen per Ottonem, Thuringie ducem, capitulo fecit via permutationis et cum exclusione domini prepositi, numero 29.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van rooms-koning Rudolf I, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels’, nr. 50.

Afschriften

B. eind 13e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 10 (cartularium) = [Liber privilegiorum], fol. 18r-18v (= nieuwe fol. 35r-35v), nr. 40, naar A. – C. 1640, Ibidem, idem, inv. nr. 1741 (cartularium) = Liber sive regestum originis ecclesie Sancti Seruatii Traiec[tensis] illiusque privilegiorum, donationum ac iurium ex originalibus et libro chartarum manu Ioannis Choris, receptoris capituli, descriptorum, p. 87, onder de rubriek: Confirmat privilegium Henrici 4, imperatoris, onvolledig, naar A. – D. 17e eeuw, Ibidem, idem, inv. nr. 12 (cartularium) = Cartularium ecclesie collegialis Sancti Servati (aldus) Trajecti ad Mosam, tomus secundus, Documenta imperialia et ducalia, fol. 46r-47v, onder caput: Imperialia, en onder de rubriek: Confirmatio donationis quam marchio Otto de Thuringia capitulo fecit quoad predium situm in Werta et Thilsena, mogelijk naar A. – E. vóór 1768, Ibidem, toegangsnr. 22.001A, Handschriftencollectie (voormalig) Gemeentearchief Maastricht, 14de-20ste eeuw, inv. nr. 199a (cartularium) = Diplomata Trajectensia de anno 800 ad 1664, p. 436, onder de rubriek: Rudolphus, Romanorum rex, confirmat privilegium Henrici, imperatoris, ecclesie Sancti Servatii concessum, 8 idus aprilis, indictione X, 1282, gewaarmerkt afschrift door G.J. Lenarts, stadssecretaris van Maastricht, naar B.

Uitgave

a. Winkelmann, Acta imperii II, 1101, nr. 137, indirect naar een afschrift in een cartularium van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht (berustend te Parijs, Bibliothèque Nationale, Fonds Latin, cartularium 26, vol III, fol. 107).

Regesten

Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 255-256, nr. 209. – Haas, Chronologische lijst, 76, nr. 195. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 158, nr. 884.

Samenhang

Voor de geïnsereerde oorkonde van Hendrik IV, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 1, alsmede Hackeng, Het middeleeuwse grondbezit, 39-41, 54, 59-60, 63-65, 67, 90-91, 154 en 279-280, nr. 39a (onvolledige uitgave).

1282 april 6
Economisch
Thorn

Nummer 48

Juridisch

Willem van Born, pastoor van Geertruidenberg, maakt bekend dat wijlen Jan (van Enghien), bisschop van Luik, hem vanwege twist en onenigheid die lang geleden was ontstaan tussen hem en abdis en convent van Thorn, bestraft heeft met een vonnis van excommunicatie en verergering daarvan, en hem heeft opgepakt en in een kerker gezet omdat hij niet gehoorzaamde aan de uitspraken van de bisschop, maar langer dan een jaar hardnekkig vasthield aan zijn eigen verharde opvattingen. Nadat Willem van gedachten was veranderd en zijn boosheid over die straffen had overwonnen, is hij tot het inzicht gekomen dat de schade van ruzie met religieuzen en vooral aan God gewijden noch voor God zelf noch voor christenen aangenaam is, noch nuttig voor hemzelf en abdis en convent. Op aanraden van eerzame mannen en zijn vrienden, uit verlangen om vanwege de goede vrede, liefde en eensgezindheid met hen vrede te sluiten en in goede verstandhouding te leven, heeft Willem vervolgens uit vrije wil door dit geschrift afgezien van iedere wrok, actie of betwisting die hij tot op de dag van vandaag had, heeft of zou kunnen hebben, op welke grond dan ook tegen abdis en convent en hun mensen, zowel priesters als leken, om het even wie dan ook. Hij belooft met beroep op zijn trouw en onder ede dat hij vanwege dat geschil, die onenigheid en gevangenschap,  geen vijandelijke actie zal ondernemen en ook niets anders tegen de kerken van Luik of Thorn of tegen personen en mannen die tot die kerken en het bisdom Luik behoren of daarvan afhankelijk zijn, en ook niets anders, noch door hemzelf noch door anderen tegen abdis en convent iets te doen of laten doen vanwege voorgaande zaken, rechtens of feitelijk gebeurd, of van zijn kant of die van zijn medestanders toelaten dat deze kerken of de personen die daartoe behoren worden lastiggevallen. Daarbij ziet Willem plechtig af van iedere borgtocht en verplichting jegens hem en in naam van abdis en convent, bij welke overeenkomst dan ook, en in het bijzonder van de borgtocht door Hendrik, heer van Pietersheim, en Michael, heer van Rothem, ridders, voor het verkrijgen van ontslag van rechtsvervolging en voor alles wat terzelfder gelegenheid aan hem zou kunnen worden overgedragen of van nut zou zijn in de toekomst. En opdat de abdis en de bisschop zich volledig en werkelijk verzoend zouden voelen jegens Willem vanwege het voorgaande en welke andere dingen dan ook, verbindt hij zich er met dit geschrift vrijwillig toe dat, indien hijzelf of zijn medestanders ooit handelen tegen het bovenstaande of ook maar iets daarvan, zijn kerk van Geertruidenberg hierom rechtens en feitelijk vacant zal zijn en door hem voor neergelegd en vacant zal worden gehouden en dat de abdis als patroon van deze kerk, vrij en zonder iemand te misdoen, voor de kerk voor een geschikt iemand kan zorgen zoals voor een vacant beneficie. Bovendien belooft Willem expliciet dat indien hij in ook maar een van de bovenstaande zaken een overtreder zou blijken te zijn, hij zich als meinedige en schender van de belofte aan het Luikse gerecht en de jurisdictie van het kapittel van Sint-Lambert te Luik onderwerpt die gestraft moet worden met een passende straf. En ter meerdere zekerheid dat hij zich aan al het voorgaande zal houden en er niet tegenin gaan, belooft hij dit aan abdis en convent én aan het kapittel op een boete van tweehonderd mark Luiks, voor de helft door hem te betalen aan de abdis en haar naasten en voor de andere helft aan het voornoemde kapittel, indien hij tegenover abdis en convent en degenen die bij hen horen het hiervoor genoemde niet zou doen en niet in acht zou nemen. Hij stelt de edelen Willem van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem van Cranendonk, ridders, Arnoud, heer van Stein, en Daniël van Goor aan als borgen voor de abdis en haar naasten en voor het kapittel. En Willem van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem van Cranendonk, Arnoud van Stein en Daniël van Goor stellen zich op verzoek van pastoor Willem borg om de genoemde boete te betalen ingeval Willem of de zijnen iets doen in strijd met het voorgaande. En zij beloven op verzoek van de abdis, haar naasten en het kapittel Maastricht binnen te gaan voor de genoemde boete of in een andere eerbare plaats, aan te wijzen door hen, in een gastenverblijf van een eerbaar persoon, om daar te verblijven op hun eigen kosten en daar niet vandaan te gaan totdat de boete volledig voldaan is aan de abdis, haar naasten en het kapittel. En deze beloven als borgen aan de abdis, haar naasten en aan het kapittel het voorgaande in acht te nemen en niet te overtreden of te laten overtreden, juridisch of feitelijk; ook beloven zij dat ze Willem niet zullen bijstaan of helpen met raad en daad noch hem ondersteunen in hun rechtsgebied indien hij het voorgaande of ook maar iets daarvan overtreedt, maar dat zij de abdis en het convent in hun recht zullen verdedigen. 

Willem, heer van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem, heer van Cranendonk, de voornoemde borgen, hebben op verzoek van Willem bezegeld. 

Omdat Arnoud van Stein en Daniël van Goor geen eigen zegel hebben, heeft Arnoud aan Walram, heer van Monschau en Valkenburg, ridder, gevraagd om te bezegelen en Daniël heeft dit gevraagd aan Jan, heer van Haasdal, ridder.

Walram en Jan van Haasdal hebben op hun verzoek bezegeld.

Gegeven op 6 januari 1283.

Willem van Born, pastoor van Geertruidenberg, ziet na zijn excommunicatie en gevangenschap ten gevolge van het niet naleven van een vonnis van Jan (van Enghien), bisschop van Luik, af van zijn aanspraken inzake het geschil met abdis en convent van de abdij van Thorn, waaronder van de beloofde verplichting jegens hem door de ridders Hendrik, heer van Pietersheim, en Michael, heer van Rothem. Tevens belooft hij ter meerdere zekerheid zijn kerk vacant te stellen indien hij of zijn medestanders hiertegen zouden handelen en aan de abdis van Thorn en het kapittel (van Sint-Lambert) te Luik een boete te betalen van elk 100 mark Luiks, waarvoor hij borgen aanstelt.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 58-2. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e/begin 14e-eeuwse hand: De ecclesia Montis Sancte Gertrudis, 1282. – 2o door 17e-eeuwse hand: M doorgestreept. – 3o door 18e-eeuwse hand: G.

Bezegeling: één bevestigingsplaats (SD1) en vijf bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Willem, heer van Horn, Gozewijn, heer van Born, Osto, zoon van Gozewijn, heer van Born, Willem, heer van Cranendonk, Walram, heer van Valkenburg en Monschau, en Jan, heer van Haasdal (LS2, LS3, LS4, LS5 en LS6).

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan en samenhang

Willem van Born, pastoor van Geertruidenberg, heeft twee oorkonden uitgevaardigd waarin hij afstand doet van zijn aanspraken inzake een geschil met de abdij van Thorn. Onderhavige oorkonde heeft betrekking op zijn relatie met het kapittel van Sint-Lambert te Luik, de tweede op die met de bisschop van Luik en de aartsdiaken d.d. 1283 (kort voor maart 16) (zie Collectie Thorn, nr. 49). Beide oorkonden vertonen sterke dictaatverwantschap, maar zijn niet door dezelfde hand geschreven. Onderhavige oorkonde is wel de vooroorkonde van Collectie Thorn, nr. 49.

Hoewel deze oorkonde niet gekopieerd is in het cartularium van de abdij van Thorn (Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628), bevat dit manuscript wel een verwijzing naar dit stuk onder het afschrift van de oorkonde inzake de relati met de bisschop en de aartsdiaken (Collectie Thorn, nr. 49): Similis adhuc littera habetur quo iste Wilhelmus, investitus de Monte Sancte Gertrudis, obligavit se capitulo Leodiensi contra predictam compositionem non venire debere.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar. De lacunes in A zijn aangevuld naar de oorkonde d.d. 1283 (kort voor maart 16) (zie Collectie Thorn, nr. 49).

Theo Ebben
1283 januari 6
Juridisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 48

Juridisch

Rooms-koning Rudolf maakt bekend dat deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, die een bijzondere keizerlijke stichting en kapel is, hem hebben verzocht om een privilege te bevestigen dat door zijn voorganger, wijlen rooms-koning Hendrikb, aan deze kerk is overgedragen. De inhoud daarvan luidt als volgt:

– – – (hierna volgt de tekst van de oorkonde d.d. 1174 april 11).

In vrome overweging voortdurend bedenkend dat de Sint-Servaaskerk, die een memoriestichting is van voorgaande keizers en rooms-koningen zaliger nagedachtenis, op een waardige wijze meer dan andere kerken de voorrechten van een grotere gunst en vrijheid moet genieten, keurt Rudolf voor die kerk het voornoemde privilege goed met het daarin vermelde vonnis én de boete, waarmee dat vonnis is bekrachtigd, en met alle zaken die hiervoor duidelijk zijn uitgedrukt. Hij vernieuwt, bevestigt en bekrachtigt dit alles met deze oorkonde.

Ondertekening door Rudolf.

Getuigen zijn: de eerbiedwaardige Werner, aartsbisschop van Mainz, de aartsbisschop van Trier, Bertold, bisschop van Bamberg, Frederik, bisschop van Spiers; de illustere Lodewijk, paltsgraaf aan de Rijn, hertog van Beieren; de edellieden Jan van Henegouwen, Everard van der Mark, Everard van Katzenellenbogen, Hendrik van Fürstenberg, graven; Werner van Bolanden en vele anderen.

Rudolf heeft bezegeld.

Gedaan te Oppenheim, op 7 april 1282.

Rooms-koning Rudolf 1 bevestigt en hernieuwt de oorkonde van keizer Frederik I d.d. 1174 april 11 inzake de rechten van lieden van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht te Rosmeer, waarvan de tekst is geïnsereerd.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 66. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Confirmatio imperatoris quod comes Lossensis in hominibus nostris (door latere hand bovengeschreven: de Rosmere) nullam exactionem vel ius debet habere ac quod ipse in eodem iure quod hominibus de Slusen et de Hese iudicatum est debent persistere. – 2o door 14e-eeuwse hand: Roesmer. – 3o door 15e-eeuwse hand: E VII. – 4o door 17e-eeuwse hand: Capsula imperialium. – 5o door 17e-eeuwse hand: 37, Capsula secunda. – 6o door 17e-eeuwse hand: Rudolphus.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van rooms-koning Rudolf I, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels’, nr. 50.

Afschriften

B. 17e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 12 (cartularium) = Cartularium ecclesie collegialis Sancti Servati (aldus) Trajecti ad Mosam, tomus secundus, Documenta imperialia et ducalia, fol. 50r-51v, onder caput: Imperialia, en onder de rubriek: Confirmatio eius quod incole de (hierna aantal punten voor een ontbrekende plaatsnaam) possidentes aliqua bona ad ecclesiam Sancti Seruatii spectantia in nullo subsunt comiti Lossensi neque ipsi ad illa angaria aut servitia prestandum tenentur etc., mogelijk naar A. – E. vóór 1768, Ibidem, toegangsnr. 22.001A, Handschriftencollectie (voormalig) Gemeentearchief Maastricht, 14de-20ste eeuw, inv. nr. 199a (cartularium) = Diplomata Trajectensia de anno 800 ad 1664, p. 427, onder de rubriek: 1282, Rudolphus, imperator, confirmat privilegium de libertate pagorum et omni onere prestando comiti de Loos, tertio idus aprilis anno 1282, mogelijk naar A.

Uitgave

a. Böhmer, Acta imperii selecta, 338-339, nr. 433 (onvolledig), naar A.

Regesten

Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 256, nr. 210. – Haas, Chronologische lijst, 76, nr. 196. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 55, nr. 66.

Ontstaan en samenhang

Voor de geïnsereerde oorkonde van keizer Frederik I d.d. 1174 april 11, waarin hij de lieden van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht te Rosmeer beschermt en dezelfde rechten geeft als die te Sluizen en Hees, zie Appelt, Die Urkunden Friedrichs I. 1168-1180, 107-108, nr. 617. Zie ook Hackeng, Het middeleeuwse grondbezit, 43, 156 en 301, nr. 79 (onvolledige uitgave). Onderhavige oorkonde is door dezelfde hand geschreven als de oorkonde van rooms-koning Rudolf I d.d. 1282 maart 25 (zie Collectie Sint-Servaas, nr. 46).

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

1282 april 7
Juridisch
Thorn

Nummer 49

Juridisch

Willem, pastoor van Geertruidenberg, maakt bekend dat wijlen Jan (van Enghien), bisschop van Luik, hem vanwege twist en onenigheid die lang geleden was ontstaan tussen hem en abdis en convent van Thorn, bestraft heeft met een vonnis van excommunicatie en verergering daarvan, en hem opgepakt en in een kerker had gezet omdat hij niet gehoorzaamde aan de uitspraken van de bisschop, maar langer dan een jaar hardnekkig vasthield aan zijn eigen verharde opvattingen. Nadat Willem van gedachten was veranderd en zijn boosheid over die straffen had overwonnen, is hij tot het inzicht gekomen dat de schade van ruzie met religieuzen en vooral aan God gewijden noch voor God zelf noch voor christenen aangenaam is, noch nuttig voor hemzelf en abdis en convent. Op aanraden van eerzame mannen en zijn vrienden, uit verlangen om vanwege de goede vrede, liefde en eensgezindheid met hen vrede te sluiten en in goede verstandhouding te leven, heeft Willem vervolgens uit vrije wil door dit geschrift afgezien van iedere wrok, actie of betwisting die hij tot op de dag van vandaag had, heeft of zou kunnen hebben, op welke grond dan ook tegen abdis en convent en hun mensen, zowel clerici, priesters als leken, om het even wie dan ook. Hij belooft met beroep op zijn trouw en onder ede dat hij vanwege dat geschil, die onenigheid en gevangenschap of om welke andere reden dan ook, tot op de dag van vandaag door hem en zijn medestanders tegen abdis en convent van Thorn of tegen de kerken van Luik of Thorn of tegen personen en mannen die tot die kerken en het bisdom Luik behoren of daarvan afhankelijk zijn of tegen hun goederen, geen vijandelijke actie zal ondernemen en ook niets anders, noch door hemzelf noch door anderen tegen abdis en convent te doen of laten doen vanwege voorgaande zaken, rechtens of feitelijk, of van zijn kant of die van zijn medestanders toelaten dat deze kerken of de personen die daartoe behoren worden lastig gevallen. Daarbij ziet Willem plechtig af van iedere borgtocht of verplichting, jegens hem of in zijn naam aangegaan, en in naam van abdis en convent, bij welke overeenkomst dan ook, en in het bijzonder van de borgtocht van Hendrik, heer van Pietersheim, en Michael, heer van Rothem, ridders, voor de verkrijging van het ontslag en rechtsvervolging en voor alles wat terzelfder gelegenheid aan hem zou kunnen worden overgedragen of van nut zou zijn in de toekomst. En opdat de abdis en de bisschop zich volledig en werkelijk verzoend zouden voelen jegens Willem vanwege het voorgaande en welke andere dingen dan ook, verbindt hij zich er met dit geschrift vrijwillig toe dat indien hijzelf of zijn medestanders ooit handelen tegen het bovenstaande of ook maar iets daarvan, dat dan zijn kerk van Geertruidenberg hierom rechtens en feitelijk vacant zal zijn en door hem als neergelegd en vacant zal worden gehouden, en dat de abdis als patroon van deze kerk vrij en zonder iemand te misdoen voor de kerk voor een geschikt iemand kan zorgen zoals voor een vacant beneficie en die persoon aan de aartsdiaken kan voordragen. Bovendien belooft Willem expliciet dat, indien hij in ook maar een van de bovenstaande zaken een overtreder zou blijken te zijn, hij zich als meinedige en schender van de belofte aan het Luikse gerecht en de jurisdictie van de bisschop van Luik onderwerpt, die gestraft moet worden met een passende straf. En ter meerdere zekerheid dat hij zich aan al het voorgaande zal houden en er niet tegenin gaan en niemand dat zal laten doen, belooft hij op een boete van tweehonderd mark Luiks, voor de helft door hem te betalen aan de abdis en haar naasten en voor de andere helft aan de bisschop van Luik, indien hij tegenover abdis en convent en degenen die bij hen horen, het hiervoor genoemde niet zou doen en niet in acht zou nemen, terwijl de hierboven genoemde overeenkomsten en voorwaarden desalniettemin duidelijk van kracht zullen blijven. Hij stelt de edelen Willem van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem van Cranendonk, ridders, Arnoud van Stein en Daniël van Goor als borgen voor de abdis en haar naasten en voor de bisschop. En Willem van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem van Cranendonk, Arnoud van Stein en Daniël van Goor stellen zich op verzoek van pastoor Willem borg voor al het bovengenoemde op de manier als boven omschreven om de genoemde boete te betalen ingeval Willem of de zijnen iets doen in strijd met het voorgaande. En deze beloven op verzoek van de abdis, haar naasten en de bisschop Maastricht binnen te gaan voor de genoemde boete of in een andere eerbare plaats, aan te wijzen door de abdis, haar naasten en de bisschop van Luik, in een gastenverblijf van een eerbaar persoon, om daar te verblijven op hun eigen kosten en daar niet weg te gaan totdat de boete volledig voldaan is aan de abdis, haar naasten en de bisschop. En zij beloven als borgen aan de abdis, haar naasten en aan de bisschop het voorgaande in acht te nemen en niet te overtreden of te laten overtreden, juridisch of feitelijk, en dat zij Willem niet zullen bijstaan of helpen met raad en daad noch hem ondersteunen in hun rechtsgebied indien hij het voorgaande of ook maar iets daarvan overtreedt, maar dat zij de abdis en het klooster in hun recht zullen verdedigen. Willem, pastoor van Geertruidenberg, en heer Willem van Horn, Gozewijn van Born, Osto, zijn zoon, Willem van Cranendonk, ridders, Arnoud van Stein en Daniël van Goyre, borgen, zien ten aanzien van het voorgaande of wat dan ook van het voorgaande uitdrukkelijk af van de exceptie wegens bedrog en dwang en van alle juridische verweren en alle canoniekrechtelijke en civielrechtelijke rechtsmiddelen die hun of iemand van hen toevallen of zullen toevallen, en van alle gunsten die hun door wie dan ook op dit vlak zijn verleend.

Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, keurt dit alles uitdrukkelijk goed en bevestigt het. En ook Gerard van Nassau, aartsdiaken van Luik, keurt dit goed voor zover het op zijn terrein ligt en hij bevestigt het. En indien de abdis van Thorn, die er te zijner tijd is, voor de kerk van Geertruidenberg, gelegen in het aartsdiakonaat van Gerard van Nassau, een of andere geschikte clericus voordraagt omdat Willem zelf óf tegen het overeengekomene heeft gehandeld óf door een ander of anderen heeft laten handelen, dan zal Gerard de door de abdis voorgestelde clericus tot de kerk van Geertruidenberg toelaten en hem daarin plechtig installeren volgens de geldende gewoonten, omdat dit is voortgekomen uit de wil van Willem, pastoor van Geertruidenberg.

Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, Gerard van Nassau, aartsdiaken, en de borgen Willem, heer van Horn, Gozewijn, heer van Born, Osto, zijn zoon, Willem, heer van Cranendonk, ridders, 

Arnoud, heer van Stein, en Daniël van Goor hebben op verzoek van Willem bezegeld. 

Omdat Arnoud van Stein en Daniël van Goor geen eigen zegel hebben, heeft Arnoud aan Walram, heer van Monschau en Valkenburg, ridder, gevraagd om te bezegelen en Daniël heeft dit gevraagd aan Jan, heer van Haasdal, ridder.

Walram en Jan van Haasdal hebben op hun verzoek bezegeld.

Gegeven in 1283.

Willem, pastoor van Geertruidenberg, ziet na zijn excommunicatie en gevangenschap ten gevolge van het niet naleven van een vonnis van Jan (van Enghien), bisschop van Luik, af van zijn aanspraken inzake het geschil met abdis en convent van de abdij van Thorn, waaronder van de beloofde verplichting jegens hem door de ridders Hendrik, heer van Pietersheim, en Michael, heer van Rothem. Tevens belooft hij ter meerdere zekerheid zijn kerk vacant te stellen indien hij of zijn medestanders hiertegen zouden handelen en aan de abdis van Thorn en de bisschop van Luik een boete te betalen van elk 100 mark Luiks, waarvoor hij borgen aanstelt. Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, keurt deze bepalingen goed, evenals Gerard van Nassau, aartsdiaken van Luik, die tevens verklaart op voordracht van de abdis van Thorn een nieuwe pastoor te Geertruidenberg te installeren indien Willem niet zou voldoen aan de gestelde voorwaarden.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 58-1.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e-/begin 14e-eeuwse hand: De ecclesia Montis Sancte Ghertrudis, 1282. – 2o door 17e-eeuwse hand: M doorgestreept. – 3o door 18e-eeuwse hand: G.

Bezegeling: drie uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van Willem, heer van Horn, van bruine was, licht beschadigd, met CS2. S6 van Willem, heer van Cranendonk, van bruine was, gaaf. S7 van Osto, zoon van Gozewijn, heer van Born, van bruine was, beschadigd; één bevestigingsplaats (SD3) en vier bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, Gerard van Nassau, aartsdiaken van Luik, Gozewijn, heer van Born, Walram, heer van Valkenburg en Monschau, en Jan van Haasdal (LS1, LS4, LS5 en LS8). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, S6 en S7, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, respectievelijk 42, 41 en 44-45.

Afschrift

B. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 70-73 (oude fol. 39v-41r), onder de rubriek: Composicio domini Wilhelmi, investiti de Monte Sancte Gertrudis, cum abbatissa et conventum Thorense et Iohanne, episcopo Leodiense, met in de marge d, M, naar A.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 55-56, nr. 35 (gedateerd 1282). – Habets, Archieven Thorn, 50, nr. 58 (gedateerd 1282 januari 6). – Haas, Chronologische lijst, 74, nr. 191 (gedateerd 1282 januari 6).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII. Bij onderhavige oorkonde ontbreekt de dagtekening in de datatio. Deze oorkonde is hoogstwaarschijnlijk geredigeerd kort voor de oorkonde van Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, d.d. 17 maart 1283 (zie Collectie Thorn, nr. 50), waarin hij naar de twee oorkonden van Willem verwijst (zie Collectie Thorn, nrs. 48 en 49).

Ontstaan en samenhang

Deze oorkonde is niet door dezelfde hand geschreven als de overeenkomst, uitgevaardigd door Willem, pastoor van Geertruidenberg, op 6 januari 1283 (zie Collectie Thorn, nr. 48). Wel is onderhavige oorkonde gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1282-1283. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 45.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar. De lacunes in A zijn aangevuld naar de oorkonde d.d. 1283 januari 6 (zie Collectie Thorn, nr. 48) en naar B. Voor de tekstdelen die aan de vooroorkonde zijn ontleend (Collectie Thorn, nr. 48) en afgedrukt zijn in een kleiner lettertype, zie Van Synghel, Oorkonden Thorn, 150-151.

Theo Ebben
1283 (kort voor maart 16)
Juridisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 49

Kerkelijk

Rooms-koning Rudolf maakt bekend dat deken en kapittel van de kerk en keizerlijke kapel van Sint-Servaas te Maastricht een verzoek aan hem hebben overhandigd om een privilege dat door zijn voorganger, keizer Hendrik IV vromer gedachtenis, aan de Sint-Servaaskerk is verleend en door keizer Frederik II bevestigd, te vernieuwen en versterken. De inhoud daarvan luidt als volgt:

– – – (hierna volgt de tekst van Collectie Sint-Servaas, nr. 16).

Rudolf oordeelt in vrome overweging dat de Sint-Servaaskerk door de Roomse koningen en keizers schitterend gesticht en rijkelijk is begiftigd en beziet dankbaar de oprechte ijver voor het geloof en het gevoel van zuivere toewijding, waarvan bekend is dat het college van deze kerk dat jegens hem en het Roomse rijk bezit. Derhalve keurt hij het genoemde privilege en de daarin duidelijk opgenomen zaken, zoals die hierboven helder zijn uitgedrukt, met koninklijke welwillendheid en bewuste vrijgevigheid goed en vernieuwt, bekrachtigt en versterkt het met deze oorkonde.

Ondertekening door Rudolf.

Getuigen zijn: de eerbiedwaardige aartsbisschoppen van Mainz en Trier, Frederik, bisschop van Spiers, en Bertold, bisschop van Bamberg; de illustere Lodewijk, paltsgraaf aan de Rijn, hertog van Beieren; Everard van Katzenellenbogen, Everard van der Mark, Jan van Henegouwen, Jan van Sponheim, Adolf van Nassau, graven, en vele anderen.

Rudolf heeft bezegeld.

Gedaan te Oppenheim, op 9 april 1282.

Rooms-koning Rudolf I bevestigt en hernieuwt de oorkonde van keizer Frederik II d.d. december 1232 inzake de hernieuwing en bevestiging van de in 1087 verleende oorkonde aan het Sint-Servaaskapittel te Maastricht, waarvan de tekst is geïnsereerd.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 42. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Confirmatio priviliorum (aldus). – 2o door 15e-eeuwse hand: Privilegium imperiale super remissione servitiorum signis diversorum imperatorum robo[***]. – 3o door 16e-eeuwse hand: R. M I n. – 4o door 16e-eeuwse hand: Anno 1282 / z8. – 5o door 17e-eeuwse hand: Cap. 2. – 6o door 17e-eeuwse hand: In capsula imperialium. – 7o door 17e-eeuwse hand: Rudolphi Romanorum regis confirmatio priviligii dati per Fredericum secundum et ulterium Henrici per Fredericum confirmati super libertate ecclesie Sancti Servatii ab aliis quam Henricus regibus vel imperatoribus de data 5 idus aprilis 1282.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van rooms-koning Rudolf I, van witte was, randschrift licht beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels’, nr. 50.

Afschriften

B. eind 13e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 10, fol. 19v-21r (= nieuwe fol. 36v-38r), nr. 42, naar A. – C. 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 14.B001, archief kapittel van Onze Lieve Vrouw te Maastricht, 1096-1796, inv. nr. 31 (cartularium), fol. 174r-175v, onder de rubriek: Item tenores omnium et singulorum exhiborum sequuntur per ordinem in hunc modum et sunt tales, mogelijk naar A. – D. 17e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 12 (cartularium) = Cartularium ecclesie collegialis Sancti Servati (aldus) Trajecti ad Mosam, tomus secundus, Documenta imperialia et ducalia, fol. 51v-, onder caput: Imperialia, en onder de rubriek: Confirmatio eius quod ecclesia Sancti Seruatii solis pontificibus et imperialibus subest, dignitas cleri et sedes 20 epi-scoporum, ut folio 2, naar A. – E. 1640, Ibidem, idem, inv. nr. 1741 (cartularium) = Liber sive regestum originis ecclesie Sancti Seruatii Traiec[tensis] illiusque privilegiorum, donationum ac iurium ex originalibus et libro chartarum manu Ioannis Choris, receptoris capituli, descriptorum, p. 89-90, onder de rubriek: Rudolphus confirmat privilegium Henrici 4, onvolledig, naar A. – [F]. niet voorhanden, maar bekend uit G, cartularium van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht = Liber A, fol. 198. – G. vóór 1768, Ibidem, toegangsnr. 22.001A, Handschriftencollectie (voormalig) Gemeentearchief Maastricht, 14de-20ste eeuw, inv. nr. 199a (cartularium) = Diplomata Trajectensia de anno 800 ad 1664, p. 433, onder de rubriek: Rudolphus, Romanorum rex, confirmat privilegium ab Henrico quarto, imperatore, ecclesie Sancti Servatii datum ac etiam illum a Frederico secundo, datum Oppenheim, 5 idus aprilis 1282, gewaarmerkt afschrift door G.J. Lenarts, stadssecretaris van Maastricht, naar A.

Uitgave

a. Böhmer, Acta imperii selecta, 339-340, nr. 434 (onvolledig), naar A.

Regesten

Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 257, nr. 211. – Haas, Chronologische lijst, 76, nr. 197. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 52, nr. 42.

Samenhang- en tekstuitgave

Voor de geïnsereerde oorkonde van keizer Frederik II d.d. 1232 december, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 16. Zie ook Hackeng, Het middeleeuwse grondbezit, 43, 156 en 301, nr. 79 (onvolledige uitgave). Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

1282 april 9
Kerkelijk
Thorn

Nummer 50

Juridisch

Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, maakt bekend dat Willem van Born, pastoor van Geertruidenberg, uit de boeien losgelaten en volledig in vrijheid gesteld, in zijn aanwezigheid uit vrije wil en niet gedwongen overeenstemming heeft bereikt en vrede gesloten met abdis en convent van Thorn volgens alle bepalingen en voorwaarden die zijn opgenomen in de oorkonde, hierover opgemaakt en bezegeld door Willem, heer van Horn, Willem, heer van Cranendonk, Gozewijn, heer van Born, Osto, zijn zoon, voor henzelf, en door Walram, heer van Valkenburg, voor Arnoud van Stein en Jan, heer van Haasdaal, ridder, voor Daniël van Goor. Deze oorkonde is in aanwezigheid van de bisschop van Luik en van Willem, pastoor van Geertruidenberg, die daarnaar keek en dat hoorde, woord voor woord voorgelezen en Willem heeft hem gevraagd de oorkonde te bezegelen en die verzoening en vrede met zijn autoriteit te bevestigen. Bovendien heeft Willem, om deze verzoening en vrede te laten duren, onder ede beloofd dat hij alles zal accepteren wat de bisschop nog meer rechtens of door minnelijke schikking zou bepalen tussen enerzijds abdis en convent en anderzijds hemzelf over alle onenigheid die tot op de dag van vandaag tussen hen heeft gespeeld dan wel zou hebben kunnen spelen en dat hij dit van waarde zal houden en ongeschonden in acht zal nemen onder de boete, genoemd in de oorkonde over de genoemde vrede en regeling.

De bisschop bevestigt deze vrede en overeenstemming volgens alle voorwaarden en bepalingen die in de hierover opgemaakte oorkonde staan en bezegelt op verzoek van genoemde partijen de oorkonde die over deze vrede en overeenstemming is opgesteld, samen met Gerard van Nassau, aartsdiaken van Luik, en de genoemde edelen. Hij behoudt zich echter met instemming van genoemde partijen de macht voor om, indien nodig, tot 1 oktober eerstkomend deze vrede en overeenstemming te wijzigen, aan te vullen, te verminderen of te verduidelijken op de manier zoals hij dat nodig zal vinden, zodanig dat alle voorwaarden en bepalingen van kracht blijven die verduidelijkt of gewijzigd zijn in de oorkonde die door de bisschop is bezegeld.

Gedaan en gegeven in Hoei, op 17 maart 1283.

Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, maakt bekend dat Willem, pastoor van Geertruidenberg, zich in zijn bijzijn heeft verzoend met abdis en convent van de abdij van Thorn, waarvan de voorwaarden zijn vastgelegd in de oorkonden d.d. 1283 januari 6 en 1283 (kort voor maart 16) en bevestigt deze onder voorbehoud van het recht om de daarin vervatte bepalingen tot 1 oktober eerstkomend te mogen wijzigen.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 59. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e/begin 14e-eeuwse hand: De ecclesia Montis Sancte Gertrudis, 1282. – 2o door 17e-eeuwse hand: M doorgestreept. – 3o door 18e-eeuwse hand: G.

Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik (LS1).

Afschrift

B. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 67-68 (oude fol. 38r-v), onder de rubriek: d, De ecclesia Montis Sancte Gertrudis, met in de marge M, naar A.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 56-57, nr. 36 (gedateerd 1282 maart 17). – Habets, Archieven Thorn, 51, nr. 59 (gedateerd 1282 maart 17). – Haas, Chronologische lijst, 75, nr. 192 (gedateerd 1282 maart 17).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde hangt nauw samen met twee oorkonden uit 1283, uitgevaardigd door Willem, pastoor van Geertruidenberg, waarnaar in de dispositio wordt verwezen (zie Collectie Thorn, nrs. 48 en 49).

Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1282-1283. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 45.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar. De lacunes in A zijn aangevuld naar B.

Theo Ebben
1283 maart 17
Juridisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 50

Economisch

Boudewijn Caseus en Jan Suevus, schepenen van Maastricht, maken bekend dat Gijsbert van Meeswijk een jaarlijkse cijns van veertien schelling en zes penning Luiks erfrechtelijk heeft verkocht aan Willem, priester van het begijnhof Nieuwenhof te Maastricht, die hij aan hem en degenen aan wie hij de cijns zou willen nalaten eeuwig heeft toegewezen uit de bakkerij of het huis waar Hendrik Soleswich, bakker, nu in woont. Gijsbert, zijn echtgenote en hun kinderen hebben er erfrechtelijk van afgezien en plechtig afstand van gedaan ten behoeve van Willem en van al degenen aan wie hij deze cijns zou willen nalaten. En ze hebben zoveel gedaan dat ten tijde van de afstand in alle opzichten is voldaan aan Willem en degenen aan wie hij de cijns zou willen nalaten. Gijsbert heeft beloofd vrijwaring te verstrekken en alle rechtmatige klachten binnen jaar en dag af te doen. Ook is er aan toegevoegd dat, indien de cijns binnen jaar en dag zal worden uitgewonnen, wat in de volkstaal bescodden wordt genoemd, dat Gijsbert dan zoveel penningen zal moeten afstaan over een evenlange tijdspanne als hij de penningen voor de verkoop van de cijns onder zich heeft gehouden. En om dit te bewerkstelligen heeft hij voor Willem de schepenen Jan Suevus en Boudewijn Caseus als borgen aangesteld.

Gedaan op 10 juni 1282.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Gijsbert van Meeswijk een jaarlijkse cijns van veertien schelling Luiks en zes penning, gevestigd op de bakkerij van Hendrik Soleswich te Maastricht, heeft verkocht aan Willem, priester van het begijnhof Nieuwenhof te Maastricht.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002H, archief Broederschap der kapelanen van Sint-Servaas te Maastricht, 1139-1797, inv. nr. 142. Gaaf bewaard, behoudens de rechterzijde van de pliek, die deels afgeknipt en deels afgescheurd is.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Ad pistrinam [***] ex domo [***] Sancti Nicolai XIIII solidos VI denarios. – 2o door 15e-eeuwse hand: Copiata [***] folio XIX.– 3o door 15e-eeuwse hand: Quarta.

Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van Boudewijn Caseus, schepen van Maastricht (LS1); de tweede bevestigingsplaats aan de rechterzijde, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van Jan Suevus, schepen van Maastricht (LS2), is verdwenen.

Afschrift

B. 1376, Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002H, archief Broederschap der kapelanen van Sint-Servaas te Maastricht, 1139-1797, inv. nr. 4 (cartularium), fol. 19r, onder de rubriek: De quatuordecem solidis et VI denariis ad pistrinam Henrici Soleswiic, in Vico Sueui iuxta Sanctum Nycholaum, pro anniversario Wilhelmi, rectoris altaris Sancti Laurencii (hierna in iulio doorgestreept) et investiti Nove Curie beginarum in iulio, met in de linkermarge: pronunc Mathie de Bunde, pistoris, C III, litterae, naar A.

Uitgave

a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 56-57 (met onvolledige vertaling), nr. 1282.06.11, naar A (gedateerd 1282 juni 11).

Regesten

Doppler, ‘Schepenbrieven’, 24-25, nr. 8. .– Haas, Chronologische lijst, 77, nr. 199. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 219, nr. 142.

Lokalisering

Blijkens de aantekening in het cartularium kan de bakkerij bij de Sint-Nicolaaskerk, in de Wolfstraat te Maastricht, worden gelokaliseerd.

Ontstaan

Onderhavige oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert voor het klooster van Sint-Gerlach te Houthem d.d. 1279 december 28 (zie Van Synghel, Oorkonden Sint-Gerlach, 122-125, nr. 27), voor een monnik, procurator van het hof te Luik, d.d. 1283 maart 10 (Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B001, archief kapittel van Onze Lieve Vrouw te Maastricht, 1096-1796, inv. nr. 652a), voor het Sint-Servaaskapittel te Maastricht d.d. 1284 mei 3, 1285 juni 20 en 1285 juni 25 (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nrs. 52, 54 en 55), voor een priester te Maastricht d.d. 1288 maart 30 (Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B001, archief kapittel van Onze Lieve Vrouw te Maastricht, 1096-1796, inv. nr. 642), voor een particulier d.d. 1289 februari 2 en 1291 februari 18 (Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B001, archief kapittel van Onze Lieve Vrouw te Maastricht, 1096-1796, inv. nrs. 652b en 652), voor het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht d.d. 1291 maart 18, 1291 maart 25, 1291 juni 1 en 1291 juni 18 (Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B001, archief kapittel van Onze Lieve Vrouw te Maastricht, 1096-1796, inv. nr. 1643a, 1763, 1643b en 1764), voor het cisterciënzerklooster Dalheim d.d. 1294 mei 26 (Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B001, archief kapittel van Onze Lieve Vrouw te Maastricht, 1096-1796, inv. nr. 665), alsmede een oorkonde van schout en schepenen van Sint-Pieter te Maastricht d.d. 1294 april 25 (Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B001, archief kapittel van Onze Lieve Vrouw te Maastricht, 1096-1796, inv. nr. 816a). Bijgevolg kan deze scriptor worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is moeilijk zichtbaar.

1282 juni 10
Economisch
Thorn

Nummer 51

Economisch

Jan van Breill heeft op de vereiste wijze plechtig afstand gedaan van elk recht dat hij had of kon hebben of scheen te hebben ten aanzien van enige wascijnsplichtigen, namelijk Geertrui van Jukeren, Amelia, Goburgis, Simon van Jukeren, Godfried van Grocenhoven en hun familieleden, die toebehoren aan het altaar van de heilige Maria in Thorn, en hij behoudt daarbij zichzelf en zijn opvolgers geen enkel recht of betwisting voor ten aanzien van deze personen.

Bij deze plechtige afstand waren aanwezig: heer Adolf van Scharn, Jan van Immerath, Dirk van Geilenkirchen, ridders, Gerard Affenhout, Lodewijk, Gerlach, Bertold en Gerlach van den Berge, leenmannen van de abdis van Thorn.

Omdat Jan van Breill geen eigen zegel heeft, heeft hij gevraagd aan de pastoor van Hünshoven, Adolf van Scharn, Hendrik, heer van Rimburg, en Dirk van Geilenkirchen, ridders, deze oorkonde te bezegelen.

De pastoor van Hünshoven, Adolf van Scharn, Hendrik, heer van Rimburg, en Dirk van Geilenkirchen, ridders, hebben bezegeld.

Gegeven op 7 maart 1286.

Jan van Breill doet afstand van zijn recht op enige wascijnsplichtigen (te Übach) ten behoeve van de abdij van Thorn.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 64. Zwaar beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door eind 13e-eeuwse hand: De hominibus cerocensualibus. – 2o door 16e-eeuwse hand: [***] super quadam renunciacione, parum valet, 1285. – 3o door 17e-eeuwse hand: O.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van Hendrik, heer van Rimburg, ridder, van bruine was, beschadigd. – S3 van Dirk van Geilenkirchen, ridder, van bruine was, beschadigd; en twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de overige aangekondigde zegels, met oorkondeteksten op de zegelstaarten (LS1 en LS4). Voor een identificatie, beschrijving en afbeelding van S2 en S3, die niet bevestigd zijn volgens de in de tekst aangekondigde volgorde, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, respectievelijk 43-44 en 45.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 64-65, nr. 40 (gedateerd 15 februari 1285), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 57-58, nr. 64 (gedateerd 15 februari 1285), naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 79, nr. 206 (gedateerd 15 februari 1285).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Tekstuitgave

De lacunes in A zijn aangevuld naar druk a, toen het origineel nog niet beschadigd was.

Theo Ebben
1286 maart 7
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 51

Kerkelijk

De aartsbisschoppen Willem van Korinthe, Reinoud van Messina, Tellius van Braga, Petrus van Oristano en de bisschoppen Guido van Pavia, Bartholomeus van Tortiboli, Hendrik van Sarsina, Simeon van Bagnoregio, Acerus van Växjö, Andreas van Oslo, Bernard van Ancona, Otbert van Asti, Gevehard van Brandenburg, Dirk van Servië, Vincent van Porto, Ptolomeus van Sarda, Torfinnus van Hamar, Bartholomeus van Antarado en Bartholomeus van Gaëta willen het volk aanvaardbaar maken voor de Heer en nodigen de gelovigen daarom uit om Hem te behagen met aanlokkelijke geschenken, namelijk met aflaten en kwijtscheldingen, opdat zij daardoor geschikter gemaakt worden door de goddelijke genade. Er ligt nu te Maastricht een houten brug over de Maas die aan verschillende mensen uit wijd en zijd omliggende gebieden en rijken een passende overgang biedt. Maar deze brug kan niet gebouwd, verstevigd en dusdanig worden versterkt door enig menselijk vernuft of inzet van vaardigheid met houten materiaal, hoe enorm en stevig ook of met welke zorgvuldigheid dan ook ontworpen en samengesteld, dat ze enige tijd zo’n grote watervloed en kracht van het ijs sterk en ongedeerd kan weerstaan. Dit is ook in werkelijkheid meermaals aangetoond en gebleken. Want ofwel breken overstromingen en de kracht van het ijs de funderingen en onderstellen van de brug af, ofwel zorgt het uitrukken van posten en verbreken van verbindingen dat de brug volledig of gedeeltelijk instort; ofwel wordt de brug, als men haar in een zeldzaam geval intensief ondersteunt en tegen instorting beschermt door vele kostbare werken, door het ongunstig en onafgebroken vervoer van zware lasten ongemerkt zozeer verzwakt dat ze het gebruikelijk gewicht niet veilig kan dragen. Hierdoor heeft de kolkende rivier en het houten materiaal van de brug, die in kracht beperkt houdbaar is, voor velen het risico van vallen, de schipbreuk en ondergang van schepen met verlies van zaken en lichamen met groot gevaar voor de zielen veroorzaakt. Het is ook goed om bij wijze van voorbeeld een feit, hoe ongelukkig ook, te berde te brengen en een waargebeurd verhaal te vertellen. Er moet niet in stilte worden voorbijgegaan aan iets wat nuttig kan zijn en de geest van de toehoorder kan verbeteren. Op 12 juli 1275 trokken deken en kapittel van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht en de koorgeestelijken uit devotie in religieuze kleding met hun relieken in processie over de brug. Niet lang na deze processie stortte een deel van de brug in, alsof die was losgeraakt, met de mensen die daar op stonden, terwijl in hetzelfde uur door het breken van deze brug ongeveer vierhonderd mannen en vrouwen in de rivier verdronken, dit nog zonder melding te maken van diegenen die voor dood uit de Maas zijn gehaald en daarna op wonderbaarlijke wijze weer tot leven zijn gekomen. Toen men door het gedeeltelijk verval niet over de brug kon, zijn zelfs helaas schepen bij de overtocht gegrepen door een ellendige en wonderlijke beweging van een draaikolk en als een wervelwind in het krachtige water als lood naar de bodem weggezonken, met groot verlies aan mensenlevens. Aangezien de aartsbisschoppen en bisschoppen bewogen zijn door een vrome overweging en het verlangen hebben de voornoemde gevaren voor zaken, lichamen en zielen tegen te gaan, verlenen zij aan allen die helpen bij het bouwen van de brug, waarmee een niet gering stenen begin is gemaakt, en aan diegenen die werkelijk berouw tonen en hebben gebiecht, een aflaat van veertig dagen op de aan hen opgelegde straf, mits de bisschoppelijke toestemming hiervoor is verleend, zodat de brug kan worden voltooid en versterkt.

De aartsbisschoppen en bisschoppen hebben bezegeld.

Gedaan te Orvieto, op 29 januari 1284.

Vier aartsbisschoppen en vijftien bisschoppen verlenen een aflaat van veertig dagen aan allen die bijdragen aan de bouw van een nieuwe stenen brug over de Maas te Maastricht, ter vervanging van de in 1275 ingestorte houten brug.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 439. Blijkens de incisie in de pliek met de rest van een dubbele perkamenten staart, was deze oorkonde voorzien van een (losgeraakt) transfix met de goedkeuring door Jan IV, bisschop van Luik, d.d. 1287 mei 8.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Indulgentie concesse super constructione pontis. – 2o door 15e-eeuwse hand: P. de Hoyo.

Bezegeling: vijfentwintig bevestigingsgaatjes voor negentien zegels; acht uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S4 van Petrus, aartsbisschop van Oristano, van rode was, beschadigd. – S7 van Guido, bisschop van Pavia, van rode was, beschadigd. – S8 van Bartholomeus, bisschop van Tortiboli, van rode was, beschadigd. – S9 van Acerus, bisschop van Växjö, van rode was, beschadigd. – S12 van Otbert, bisschop van Asti, van rode was, beschadigd, met gaaf tegenzegel CS12. – S16 van een niet te identificeren aartsbisschop of bisschop, van rode was, beschadigd. – S18 van Simeon, bisschop van Bagnoregio, van rode was, beschadigd. – S19 van Vincentius, bisschop van Porto, van rode was, beschadigd; en elf bevestigingen voor de aangekondigde zegels van de drie aartsbisschoppen en de overige bisschoppen; boven de laatste bevestiging staat op de pliek: Gaetanus, maar dit correspondeert niet met de twee daaronder hangende zegels. Voor de problematische identificatie, een beschrijving en afbeelding van S4, S7, S8, S9, S12, S16, S18 en S19, zie Venner, ‘Exoten in Limburg’, respectievelijk 27, afb. 2, 29, afb. 9, 29, afb. 10, 29, afb. 11, 27, afb. 3 en 4, 31, afb. 13, 28, afb. 5 en 30, afb. 12 en 12a.

Afschriften

B. eerste helft 17e eeuw (vóór 1648), Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 11 (cartularium) = Cartularium ecclesiae collegialis Sancti Servatii Traiecti ad Mosam, tomus primus, pontificalia et episcopalia, fol. 4r-5v, onder caput: Episcopalia, en onder de rubriek: Indulgentie concesse super constructione pontis, afschrift geauthenticeerd door Hendrik Lenssens, kapittelsecretaris en openbaar notaris, geadmitteerd door de Raad van Brabant, naar A. – [C]. niet voorhanden, maar bekend uit D, cartularium van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht = Liber A, fol. 1 en 172. – D. vóór 1768, Ibidem, toegangsnr. 22.001A, Handschriftencollectie (voormalig) Gemeentearchief Maastricht, 14de-20ste eeuw, inv. nr. 199a (cartularium) = Diplomata Trajectensia de anno 800 ad 1664, p. 464-466, onder de rubriek: Indulgentie concesse a quatuor archiepiscopis et quindecim episcopis iis qui contribuunt ad profectionem pontis lapidei supra Mosam in oppido Traiectensi, 4 kalendas februarii 1284, gewaarmerkt afschrift door G.J. Lenarts, stadssecretaris van Maastricht, naar A.

Uitgaven

a. Sedulius, Diva Virgo, 10-11 (onvolledig). – b. ‘Notice historique' (onvolledig), 106, naar a. – c. Schaepkens, ‘Anciens diplȏmes’, 384-386 (gedateerd 1284), naar A. – d. Willemsen, ‘Inventaire’, 182-184, nr. 15, naar A.

Regesten

Habets, ‘Codex diplomaticus’, 47, nr. 83. – Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 260-261, nr. 215. – Haas, Chronologische lijst, 78, nr. 203. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 100, nr. 439.

Ontstaan en samenhang

Onderhavige oorkonde is gebruikt voor de redactio van de oorkonde van Bonaventura, bisschop van Ceos, die op 24 februari 1289 een aflaat verleent (zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 60). Voor de bevestiging van onderhavige oorkonde door Jan IV, bisschop van Luik, d.d. 1287 mei 8, zie Collectie Sint-Servaaskapittel, nr. 57.

Datering

Onderhavige oorkonde is gedateerd op 29 januari in het derde pontificaatsjaar van paus Martinus IV, dat loopt van 23 maart 1283 tot en met 22 maart 1284. Bijgevolg is deze oorkonde gedateerd in 1284.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.

1284 januari 29
Kerkelijk
Thorn

Nummer 52

Economisch

Osto van Thorn heeft zijn hoeve Cuevorde, gelegen bij het dorp Thorn, met de gebouwen, bouwwerken en alle toebehoren die hij in cijnsrecht hield van de abdis van Thorn, aan de abdis verkocht en overhandigd tegen een zekere koopsom die hij van haar heeft ontvangen in geteld geld, overhandigd en uitbetaald. Hij heeft deze hoeve met de gebouwen, bouwwerken en alle toebehoren overgedragen en afgestaan en heeft ten overstaan van abdis, convent en de leenmannen en vazallen zodanig gehandeld dat dit ten aanzien van deze verkoop, overdracht, afstand en levering voldoende was voor de abdis, conform het vonnis van haar leenmannen en vazallen, uitgesproken door Hendrik van Baexem, ridder, haar vazal, die daartoe gevraagd was samen met het aanwezige gevolg van leenmannen en vazallen van de abdis, zoals hieronder genoemd. En zo is door het bovenstaande vastgesteld tussen abdis, convent en haar mensen enerzijds en Osto anderzijds dat hij vrijwillig afstand heeft gedaan en afstand doet van iedere actie die hem om welke reden dan ook tot op de dag van vandaag zou kunnen toekomen tegen de abdis, het convent en hun mannen.

Hierbij waren, samen met de heer van Horn, de leenmannen en vazallen van de abdis aanwezig, namelijk: Hendrik van Baexem, Godfried Bert, ridders, Marsilius van Berg, Koenraad de Cimiterio (van de Kerkhof), Gijsbert van Bocholt, Jan de Curia, Lambert, zijn broer, Mathias, zoon van Godfried Bert; bovendien waren ook aanwezig de proost van Emmerik, de deken, cantor en scholaster van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht en vele andere betrouwbare mannen.

Osto van Thorn heeft gevraagd aan Walram, heer van Valkenburg, Gozewijn, heer van Born, en Osto, zijn zoon, ridder, om te bezegelen en zij hebben op zijn verzoek bezegeld.

Gedaan en gegeven op 23 januari 1287.

Osto van Thorn verkoopt aan de abdis van Thorn de hoeve Cuevorde, gelegen bij Thorn, die hij van haar in cijns houdt.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 65. 

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e/14e-eeuwse hand: Venditio curtis de Cuvorde. – 2o door 15e-eeuwse hand: Oysto, venditio de Koevort, V. – 3o door tweede helft 18e-eeuwse hand: Curtis de Cuevorde in censum data fuit ab abbatissa Thorensi ac reddita pretio retroaditur per presens instrumentum, Broeckmeulen. – 4o door 18e-eeuwse hand: 1286, A

Bezegeling: drie bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Walram, heer van Valkenburg, Gozewijn, heer van Born, en Osto, zoon van Gozewijn, heer van Born (LS1, LS2 en LS3). 

Afschriften

B. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 51, met opgave van drie zegelplaatsen, eenvoudig afschrift. – C. laatste kwart 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1631, Cartularium, p. 17-19, onder de rubriek: Osto de Thorne cedit domine abbatisse Thorensi prediolum seu villam dictam Cuevorde anno 1286, met opgave van drie bezegelingsplaatsen, eenvoudig afschrift, naar A.

Uitgaven

a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 65-66, nr. 41(gedateerd 23 januari 1286), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 58-59, nr. 65 (gedateerd 23 januari 1286), naar a.

Regest

Haas, Chronologische lijst, 81, nr. 211 (gedateerd 23 januari 1286).

Datering

Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.

Theo Ebben
1287 januari 23
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 52

Economisch

Boudewijn Caseus en Jan Suevus, schepenen van Maastricht, maken bekend dat ten overstaan van hen Arnoud, gewezen werkmeester van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, zijn echtgenote en hun kinderen erfrechtelijk afstand hebben gedaan en plechtig hebben afgezien van een jaarlijkse cijns van zeven schelling Luiks en vier penning, namelijk vier schelling Luiks ten behoeve van het altaar in de Sint-Servaaskerk, bij de tombe van de heilige Monulfus en Gondulfus, en de overige veertig penning Luiks ten behoeve van Garsilius, priester, pastoor van de Sint-Joriskapel te Maastricht, en van degene aan wie Garsilius deze veertig penning nalaat. Deze cijns is jaarlijks eeuwig te ontvangen uit het huis waar Hendrik de Oude, vleeshouwer, nu woont, met het aangrenzende erf, in twee termijnen, de ene helft op twee februari en de andere op één augustus. Arnoud heeft aan Garsilius en de priester van het altaar beloofd vrijwaring te verstrekken en elke rechtmatige klacht binnen jaar en dag af te doen. Desalniettemin heeft Arnoud ook aan Garsilius en de priester van het altaar beloofd het gehele tekort van de cijns aan te vullen zolang hij leeft.

Gedaan en gegeven op 3 mei 1284.

De tegenpartij heeft een gelijkaardige oorkonde.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Arnoud, gewezen werkmeester van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, zijn echtgenote en hun kinderen afstand hebben gedaan van een jaarlijkse cijns van zeven schelling Luiks en vier penning, gevestigd op het huis (te Maastricht) waarin Hendrik de Oude, vleeshouwer, woont.

Originelen

A1. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 454.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: Littera de diversis censibus. – 2o door 14e-eeuwse hand: De IIIIor solidis pertinentibus ad altare sanctorum Monulphi et Gundulphi et de XL denariis pertinentibus ad festum transfiguracionis, 17. – 3o door 16e-eeuwse hand: 1284. – 4o door 17e-eeuwse hand: III.

Bezegeling: twee bezegelingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Boudewijn Caseus en Jan Suevus, schepenen van Maastricht (LS1 en LS2).

[A2]. Niet voorhanden, maar bekend uit A1.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 57-58 (met onvolledige vertaling), nr. 1284.05.03, naar A1.

Regesten

Doppler, ‘Schepenbrieven’, 25-26, nr. 9. – Haas, Chronologische lijst, 79, nr. 204. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 102, nr. 454.

Ontstaan

Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 50 onder Ontstaan.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.

1284 mei 3
Economisch
Thorn

Nummer 53

Juridisch

Tussen abdis en convent van de abdij van Thorn enerzijds en de pastoor van Thorn anderzijds is een geschil ontstaan over de presentatie van de abdis, die namens de abdij het patronaatsrecht heeft van de parochiekerk van Thorn. Diezelfde pastoor van Thorn heeft en houdt dit de afgelopen vijf jaar. En sinds mensenheugenis ontvangt en is de abdij tot nu toe gewoon om twee derden van alle tienden van de parochie van Thorn te ontvangen, en de pastoor één derde. In deze parochie zijn zekere akkers gelegen, waarvan de abdij twee derden van de tienden en de pastoor één derde heeft, zoals zij die van alle andere akkers tot nu toe hebben. De pastoor beweert dat deze akkers al sinds mensenheugenis in cultuur gebracht zijn. En daarom zegt de pastoor dat dergelijke tienden als van nieuwe akkers volledig tot hem en zijn parochiekerk moeten behoren en hij vraagt in zijn naam en die van zijn kerk om deze tienden aan hem toe te wijzen.

Hierop antwoorden abdis en convent dat de abdij tot nu toe alle tienden van de parochie van Thorn ontving en hief, en deze kon en kan ontvangen en heffen krachtens de oude en goedgekeurde gewoonte, en dat de abdij de tienden van de genoemde akkers, waaruit haar [***] deze delen toekomt, al veertig jaar en langer geheven heeft en ontvangen heeft en deze vredig in haar bezit waren alsof ze deze kon heffen, zodat de abdij het recht om de tiend in deze akkers te heffen en deze akkers met tienden te belasten heeft opgeëist. Waarop de al genoemde pastoor repliceerde, omdat de genoemde tienden van de genoemde akkers novale tienden zijn, dat de abdij van Thorn niets kon of mocht bepalen tegen de parochiekerk van Thorn. Hierover hebben abdis en convent van Thorn aan de deken, en de pastoor van Thorn aan de cantor van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Maastricht, toevertrouwd dat zij volgens raadpleging van eerbare mannen, namelijk van de deken en het kapittel van de domkerk te Luik, ervoor moeten zorgen een uitspraak te doen volgens het recht of de tienden van de genoemde akkers voor twee derde aan abdis en convent dan wel onverdeeld aan de pastoor van Thorn zouden moeten toebehoren. En daarom verzoeken de deken en cantor van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Maastricht aan de deken en het kapittel van Luik om over de hiervoor gestelde zaken te antwoorden wat recht is. En de deken en de cantor hebben Jan van Thorn, de clericus die dit overhandigt, als hun vertegenwoordiger aangesteld om van de deken en het kapittel van Luik een advies te verkrijgen over wat recht is in de voornoemde zaak, en zij hebben er hun zegels aangehangen.

Gedaan op 3 juli 1287.

Beoorkond wordt het verzoek van deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht namens abdis en convent van Thorn enerzijds en de pastoor van Thorn anderzijds om de deken en het kapittel van de domkerk van Luik te raadplegen inzake de beslechting van hun geschil over de novale tienden in de parochie van Thorn. Deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel hebben Jan, pastoor van Thorn, als hun vertegenwoordiger aangesteld om dit juridisch advies te verwerven in Luik.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 66. Beschadigd met tekstverlies.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: Compositio inter capittulum et investitum Thorensem, 1367 (sic), T. – 2o door 17e-eeuwse hand: V.

Bezegeling: door het uitscheuren van het perkament onderaan kan niet meer worden vastgesteld of de aangekondigde bezegeling is aangebracht.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 66-67, nr. 42. – Habets, Archieven Thorn, 59-60, nr. 66. – Haas, Chronologische lijst, 83, nr. 218.

Samenhang

Voor de overeenkomst tussen abdis en convent van de abdij van Thorn met de pastoor van Thorn, de scheidsrechtelijke uitspraak door deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, alsmede het verzoek aan de bisschop van Luik om deze te bekrachtigen, zie Collectie Thorn, respectievelijk nrs. 54, 55 en 58.

Tekstuitgave

De ontbrekende delen van woorden in A zijn waar mogelijk aangevuld.

Geertrui Van Synghel
1287 juli 3
Juridisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 53

Economisch

Jan, hertog van Lotharingen en Brabant, maakt aan zijn schout, schepenen en al zijn andere mannen te Maastricht bekend dat zijn rechten, die van de kerk van Luik en van zijn mannen wederzijds in de stad Maastricht reeds lang zijn onderscheiden door een verordening en bepaling van de Roomse keizers en koningen, van wie hij deze rechten heeft ontvangen en bezit, en dat onder meer door dezelfde verordening is vastgesteld dat zijn mensen die te Maastricht verblijven hun mout moeten malen op de molen van de Sint-Servaaskerk, die van deze kerk afhangt en die zij bezit. De hertog is de verdediger in wereldlijke zaken van de Sint-Servaaskerk en hij wil dan ook dat de kerk van dit eigen recht kan genieten en dat de mannen die deze molen erfrechtelijk van deze kerk houden, zich in dit deel over de verschuldigde vrijheid kunnen verheugen. Derhalve beveelt hij zijn getrouwen op grond van de verschuldigde trouw, waardoor ze aan hem gebonden zijn, om van nu af aan voortaan hun mout naar deze molen te brengen, en niet elders. Indien ze anders handelen, dan gelast hij zijn schout om de overtreders te dwingen om, indien nodig, uit hun eigen goederen de schade te herstellen zonder een ander bevel af te wachten.

Gedaan te Brussel, op 4 maart 1285.

Jan I, hertog van Brabant, gelast zijn mannen te Maastricht hun graan te laten malen in de molen van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 819.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Mandatum domini (door schrijfhand bovengeschreven) Iohannis (door schrijfhand bovengeschreven), ducis Iohannis (door latere hand bovengeschreven) Brabancie, ad scultetum penale super facto molendini brachii / cap/4. – 2o door 16e-eeuwse hand: anno 1284 / 98. – 3o door 17e-eeuwse hand:II / In capsula ducalium / excopiatum 6. – 4o door 18e-eeuwse hand: JO 17.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Jan I, hertog van Brabant, van bruine was, beschadigd, met CS1, gaaf. Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en CS1, zie Venner, ‘Zegels’, nr. 51.

Afschriften

B. 17e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 12 (cartularium) = Cartularium ecclesie collegialis Sancti Servati (aldus) Trajecti ad Mosam, tomus secundus, Documenta imperialia et ducalia, fol. 4r-4v, onder caput: Ducalia, en onder de rubriek: Mandatum domini Iohannis, ducis Brabantie, penale ad schultetum super facto molendini brasii, gewaarmerkt afschrift door Hendrik Lenssens, kapittelsecretaris en openbaar notaris, geadmitteerd door de Raad van Brabant, naar A. – C. vóór 1768, Ibidem, toegangsnr. 22.001A, Handschriftencollectie (voormalig) Gemeentearchief Maastricht, 14de-20ste eeuw, inv. nr. 199a (cartularium) = Diplomata Trajectensia de anno 800 ad 1664, p. 463, onder de rubriek: Mandatum Ioannis, ducis Brabantie, de molendino brasii ad ecclesiam Sancti Servatii pertinente, anno 1283, die martis post Letare, mogelijk naar A. – D. vóór 1768, Ibidem, toegangsnr. 22.001A, Handschriftencollectie (voormalig) Gemeentearchief Maastricht, 14de-20ste eeuw, inv. nr. 199a (cartularium) = Diplomata Trajectensia de anno 800 ad 1664, p. 465, onder de rubriek: 1285, Mandatum Ioannis, ducis Brabantie, de molendino brasii ad capitulum Sancti Servatii a hominibus ducis frequendando, anno Domini 1284, die qua cantatur Letare Ierusalem, mogelijk naar A.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 262, nr. 217. – Haas, Chronologische lijst, 79-80, nr. 207. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 150, nr. 819.

Datering

Het gebruik van de paasstijl door de hertogen van Brabant is aangenomen, zie Camps, ONB I, XXI.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.

1285 maart 4
Economisch
Thorn

Nummer 54

Economisch

Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn maken bekend dat zij Jan van Baexem, pastoor van Thorn, tien malder rogge en tien malder haver geven in de maat die in het gebied van de heerlijkheid van Horn gebruikelijk is en beloven die jaarlijks op 11 november te leveren zolang hij leeft. Jan belooft, voor zover dat aan hem is, op gevaar van verlies van de genoemde twintig malder dat, indien abdis en convent over de heffing van de novale tienden voor de twee derden in de kerken waarvan zij de patroon zijn van de paus of anders een bevestiging of vergunning zouden krijgen, dat hij daar dan, als dat al in zijn macht ligt, zijn instemming en steun aan zal geven. En indien daar een oorkonde moet over worden opgesteld om deze bevestiging of vergunning te verkrijgen, dan zal hij die met zijn eigen zegel bezegelen.

Jan, pastoor van Thorn, en abdis en convent van Thorn hebben bezegeld.

Gegeven op 13 juli 1287.

Guda (van Rennenberg), abdis, en convent van de abdij van Thorn geven aan Jan van Baexem, pastoor van Thorn, jaarlijks tien malder rogge en tien malder haver zolang hij leeft. Jan belooft op gevaar van verlies van deze schenking zijn goedkeuring te hechten aan een pauselijke of een andere bevestiging ten gunste van abdis en convent inzake de heffing van twee derden van de novale tienden in de kerken waarvan zij het patronaatsrecht hebben. Indien hiervoor een oorkonde moet worden opgesteld, dan zal hij die met zijn eigen zegel bezegelen.

Origineel

[A]. niet voorhanden, maar bekend uit B.

Afschrift

B. 14e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 102a, naar [A].

Uitgave

a. Habets, Archieven Thorn I, 60, nr. 67, naar B.

Jan Hartmann en Geertrui Van Synghel
1287 juli 13
Economisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 54

Economisch

Boudewijn Caseus, Jan Suevus, Olbert Colsop en Godfried van Montenaken, schepenen van Maastricht, maken bekend dat zij als schepenen aanwezig waren en hebben gezien en gehoord dat Arnoud, dienaar van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, heeft erkend en mondeling verklaard dat hij samen met Margareta, zijn echtgenote, oudste dochter van wijlen Woutulus, met dezelfde hand en unaniem voor eeuwig een jaarlijkse cijns van één mark Luiks heeft gegeven voor zes altaren in de Sint-Servaaskerk, namelijk vijf schelling Leuvens van vijf kleine oude penningen voor elk altaar. Ook heeft Arnoud daar op hetzelfde uur erkend dat hij aan deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk een jaarlijkse cijns van één mark Luiks heeft gegeven voor zijn jaargetijde. Arnoud heeft een huis waarin Adam, maker van koperen potten, woont en de achtergelegen schuur aangewezen om de jaarlijkse cijnzen van twee mark Luiks uit te ontvangen. Uit dit huis en de schuur wordt aan schepen Jan Suevus wekelijks twee penning Luiks betaald en op Kerstmis altijd twee kapoenen als jaarlijkse cijns voor een allodium.

Gedaan op 20 juni 1285.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Arnoud, dienaar van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, en zijn echtgenote Margareta een jaarlijkse cijns van één mark Luiks hebben geschonken, gevestigd op het huis met achterliggende schuur (te Maastricht) dat wordt bewoond door Adam, maker van koperen potten, ten bate van zes altaren in de kerk, alsmede eenzelfde jaarlijkse cijns aan deken en kapittel van Sint-Servaas voor zijn jaargetijde.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 455.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: Arnoldi, officiati ecclesie, de XX solidis pertinentibus ad sex altaria; item de aliis XXti solidis pertinentibus ad suum anniversarium, 18 / a 33. – 2o door 16e-eeuwse hand: 326 / 1285.

Bezegeling: vier bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de niet aangekondigde zegels van Boudewijn Caseus, Jan Suevus, Olbert Colsop en Godfried (Christofori of) van Montenaken, schepenen van Maastricht (LS1, LS2, LS3 en LS4).

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgaven

a. Doppler, ‘Schepenbrieven’, 26-27, nr. 10, naar A. – b. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 63-64 (met onvolledige vertaling), nr. 1285.06.20, naar A.

Regesten

Haas, Chronologische lijst, 80, nr. 208. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 102, nr. 455.

Ontstaan

Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 50 onder Ontstaan.

1285 juni 20
Economisch
Thorn

Nummer 55

Juridisch

Alexander en Hendrik, respectievelijk deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, maken bekend dat zij aangesteld zijn als scheidrechters in het geschil tussen abdis en convent van de abdij van Thorn enerzijds en Jan, pastoor van de parochiekerk van Thorn, anderzijds inzake de novale tienden van die parochie, het kanonikaat en de prebende die Jan, plaatsvervangend pastoor van de kerk van Oirschot, heeft in het klooster van Thorn en die volgens hem bij zijn kerk hoorden, alsmede inzake bepaalde parochiale rechten van de pastoor, zoals beschreven in de oorkonde waarin daarover een compromis staat. Na het nauwgezet bekijken van de inhoud van het compromis en competente beraadslaging, na het inwinnen van advies van rechtsgeleerden en het doen van alles op de juiste wijze, hebben Alexander en Hendrik in dit geschil als volgt uitspraak gedaan: abdis en convent zullen voor zichzelf en voor het klooster, en Jan zal voor zichzelf en zijn kerk, zowel de oude als de novale tienden kunnen heffen en ontvangen op die akkers waarop ze dat tot dusverre gewoon waren en op diezelfde wijze. Van de toekomstige novale tienden zal de pastoor echter één derde en de abdij twee derden ontvangen, zoals zij dat hier rechtens moeten doen volgens de gewoonte die tot dusverre in acht is genomen door de domkerk van Luik en waarover Alexander en Hendrik door andere rechtsgeleerden zijn geïnstrueerd. 

Ook verklaren zij dat Jan uit hoofde van zijn kerk geen enkel recht heeft op het kanonikaat en de prebende, omdat niet vaststaat of vast kan staan dat door een hogere, daartoe gemachtigde autoriteit, dit kanonikaat en deze prebende verbonden zijn aan de parochiekerk van Thorn of de parochiekerk aan het kanonikaat en de prebende. Zij bepalen tevens dat de klok die ’s ochtends gewoonlijk wordt geluid in het klooster, ook moet worden geluid voor de feestelijkheden van Kerstmis, Maria Lichtmis, Palmzondag, Pasen, alsmede bij de mis voor overleden vazallen, voor de familia van abdis en convent en voor iedereen van het convent, zoals dat in het klooster tot dusverre gewoonte is geweest. Verder verklaren zij dat de kapelaans van de altaren van het klooster geen giften mogen ontvangen van de parochianen van de pastoor bij de vier grote feesten, de dertig-dagen-vieringen en andere dodenmissen en speciale missen, tenzij eerst voor hen vaststaat dat de pastoor of zijn plaatsvervanger uit deze giften voldaan is. Voorts doen zij de uitspraak dat de dienstboden van abdis en convent die bij hen verblijven en inwonen, evenals de vier gebeneficieerden, die zij zusters noemen, voor hun persoon vrijgesteld zijn van parochierechten, tenzij zij van de pastoor of zijn plaatsvervanger de kerkelijke sacramenten ontvangen; maar deze dienstboden, deze zusters uit de huizen én de familia, indien zij deze zouden hebben buiten de immuniteit van het klooster, vallen onder de parochiale rechten. Eveneens verklaren Alexander en Hendrik dat de vier huizen die men dienstgebouwen noemt, waarvan één gelegen is richting het klooster en drie daar tegenover over de beek, behoren bij de kloostergebouwen en dat deze uitgezonderd zijn van de parochierechten, tenzij die huizen bewoond worden door personen die elders tot parochierechten verplicht zijn. Zij bevelen partijen om deze uitspraak in acht te nemen op straffe van wat in het compromis is opgenomen en behouden zich met instemming van partijen de macht voor tot verheldering of interpretatie, mocht er twijfel of onduidelijkheid ontstaan; partijen hebben zich echter vrijwillig en vrij aan hun uitspraken onderworpen.

Alexander en Hendrik hebben hun zegels aan deze oorkonde gehangen, samen met abdis en convent van Thorn, de pastoor van Thorn, en met Jan, proost van Sint-Andreas te Keulen, Jan van Geistingen, kanunnik te Kortessem, en Hendrik van Baexem, ridder, vader van Jan, pastoor van van de parochiekerk van Thorn, die bij dit alles aanwezig waren.

Abdis en convent van Thorn, en Jan, pastoor van Thorn, de voorgaande zaken accepterend en deze uitspraak goedkeurend, alsmede proost Jan van Geistingen en Hendrik van Baexem, gevraagd door beide partijen, hebben bezegeld.

Gedaan en gegeven op 14 juli 1287.

Alexander, deken, en Hendrik van Houthorne, cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, doen uitspraak in het geschil tussen abdis en convent van de abdij van Thorn enerzijds en Jan, pastoor van de parochiekerk van Thorn, anderzijds inzake de novale tienden in de parochie van Thorn, het kanonikaat, zijn prebende en zekere parochiale rechten.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 68.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: Declaratio arbitralis ex parte capituli et pastoris in Thoren super decimis tam maioribus, minutis quam novalibus et multis aliis, 1287. ‒ 2o door 17e-eeuwse hand: T doorgestreept. ‒ 3o door 18e-eeuwse hand: I.

Bezegeling: vijf uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Alexander, deken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, van bruine was, beschadigd, met op de zegelstaart decanus. ‒ S3 van Guda van Rennenberg, abdis van Thorn, van bruine was, beschadigd, met op de zegelstaart abbatissa. ‒ S4 van het convent van de abdij van Thorn, van bruine was, beschadigd, met op de zegelstaart conventus. ‒ S5 van Jan van Baexem, pastoor van de parochiekerk van Thorn, van bruine was, beschadigd, met op de zegelstaart investitus. ‒ S6 van Jan, proost van het Sint-Andreaskapittel te Keulen, van bruine was, licht beschadigd, met op de zegelstaart [***un***]; en drie bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de overige drie overige aangekondigde zegels van Hendrik, cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht, (LS2), van Jan van Geistingen, kanunnik van het Sint-Pieterskapittel te Kortessem, met op de zegelstaart Iohannes de (LS7) en van Hendrik van Baexem, ridder, met op de zegelstaart H. de (LS8), Voor een beschrijving en afbeelding van S1, S3, S4, S5 en S6, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, respectievelijk 24-25, 34, 32-34, 35 en 20-21.

Afschriften

B. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 98-99 (oude fol. 53v-54r), onder de rubriek: E, Concordia inter abbatissam et conventum Thorensem cum Iohanne de Baexen, investito parrochialis ecclesie Thorensis, naar A. – C. 1669, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 53-55, authentiek afschrift door J. Bachuys, apostolisch notaris, naar A.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 67-69, nr. 43 (gedateerd 1287 juli 29). – Habets, Archieven Thorn, 60-61, nr. 68 (gedateerd 1287 juli 29). – Haas, Chronologische lijst, 83, nr. 219.

Samenhang

Voor het verzoek om juridisch advies door deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht aan deken en kapittel van de domkerk te Luik, alsmede het verzoek aan de bisschop van Luik om de scheidsrechtelijke uitspraak te bekrachtigen, zie respectievelijk nrs. 53 en 58.

Theo Ebben
1287 juli 14
Juridisch
Sint-Servaaskapittel

Nummer 55

Economisch

Boudewijn Caseus en Jan Suevus, schepenen van Maastricht, maken bekend dat zij als schepenen aanwezig waren en hebben gezien en gehoord dat Arnoud, dienaar van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, zijn echtgenote en hun kinderen erfrechtelijk afstand hebben gedaan en plechtig afgezien van een jaarlijkse cijns van één mark Luiks ten behoeve van deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk, elk jaar eeuwig te ontvangen op Allerheiligen uit het huis waar Arnoud nu woont en dat van wijlen Woutulus, zijn schoonvader was, en dit zonder enig gewin te ontvangen of te betalen onmiddellijk na de cijns van vijftien schelling Luiks en vier kapoenen als jaarlijkse cijns voor een allodium aan de grondheer van het huis. En zij hebben zoveel gedaan dat ten tijde van de afstand in alle opzichten aan deken en kapittel is voldaan. Arnoud heeft beloofd vrijwaring te verstrekken aan deken en kapittel en elke rechtmatige klacht binnen jaar en dag af te doen; en indien de cijns binnen jaar en dag zal worden uitgewonnen, wat in de volkstaal bescodden wordt genoemd, zal hij zoveel penningen moeten afstaan aan deken en kapittel over een evenlange tijdspanne als hij voor de verkoop van de cijns onder zich heeft gehouden. En om dit te bewerkstelligen heeft hij de schepenen Jan Suevus en Boudewijn Caseus als borgen aangesteld.

Gedaan op 25 juni 1285.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Arnoud, dienaar van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, zijn echtgenote en hun kinderen afstand hebben gedaan van een jaarlijkse cijns van één mark Luiks, gevestigd op zijn woonhuis (te Maastricht), ten behoeve van deken en kapittel van Sint-Servaas.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 456.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 15e-eeuwse hand: De XXti solidis quos Henricus Specht emit ad anniversarium domini Ottonis de Iuliaco, prepositi, 19 / S / III / c 31. – 2o door 16e-eeuwse hand: 1285 / 182.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die niet aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Boudewijn Caseus, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S2 van Jan Suevus, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2, zie Venner, ‘Maastrichtse schepenzegels’, 170-171, afb. 17, en Idem, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 162.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgave

a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 64-65 (met onvolledige vertaling), nr. 1285.06.25, naar A.

Regesten

Doppler, ‘Schepenbrieven’, 27, nr. 11. – Haas, Chronologische lijst, 80, nr. 209. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 102, nr. 456.

Ontstaan

Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 50 onder Ontstaan.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.

1285 juni 25
Economisch
Thorn

Nummer 56

Varia

Gegeven door middel van een afschrift onder het zegel van broeder Willem, proost van Sint-Gerlach, van de Premonstratenzerorde.

In naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

– – – (hierna volgt de tekst van de gekopieerde oorkonde, zie Van Synghel, Oorkonden Sint-Gerlach, 30-33, nr. 3).

Gegeven door middel van een afschrift op 9 augustus 1287.

Willem, proost van Sint-Gerlach te Houthem, geeft een afschrift van de oorkonde d.d. (1231 december 25-) 1232 (september 23) inzake de verkoop door Jan Gruszere van cijnsplichtige akkers te Houthem aan het klooster Sint-Gerlach, met instemming van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Thorn.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 69. Gelinieerd.

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Ioannes Crasgert vendidit agros censuales cum consensu capituli, 1287, V doorgestreept. – 2o door 18e-eeuwse hand: C.

Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Willem proost van Sint-Gerlach te Houthem, van groene was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 34-35.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Habets, Archieven Thorn, 61-62, nr. 69. – Haas, Chronologische lijst, 83, nr. 220.


Geertrui Van Synghel
1287 augustus 9
Varia
Sint-Servaaskapittel

Nummer 56

Economisch

Olbert, Godfried Christofori en Robert de Moneta, schepenen van Maastricht, maken bekend dat ten overstaan van hen Gerard van Boxberc afstand heeft gedaan van een jaarlijkse cijns van achttien schelling Luiks, elk jaar te ontvangen uit het huis van Reinier, zoon van wijlen Anton, dat eertijds van Godfried van Wijlre en zijn echtgenote en kinderen was, ten bate van zes altaren in de Sint-Servaaskerk te Maastricht, namelijk het altaar in de crypte onder het Heilig Kruis, dat van de heilige Nicolaas, van Laurentius, in het midden van de kerk en op het nieuwe werk. Zij hebben plechtig afgezien van deze cijns zodat aan alle eisen is voldaan. Gerard heeft beloofd vrijwaring te verstrekken binnen jaar en dag, een rechtmatige klacht af te doen, zoals gebruikelijk, en hij heeft deze goederen als allodium verkocht en zal hiervoor vrijwaring verstrekken. Ook heeft hij beloofd, indien de genoemde cijns zou worden uitgewonnen, om zoveel penningen te lenen als hij heeft ontvangen ter gelegenheid van de verkoop en gedurende dezelfde tijdspanne. Over alle bedingen heeft hij al zijn goederen als onderpand gesteld.

Olbert, Godfried en Robert hebben bezegeld.

Gedaan op 6 oktober 1285.

Schepenen van Maastricht oorkonden dat Gerard van Boxberc een jaarlijkse cijns van achttien schelling Luiks, gevestigd op het huis van Reinier, zoon van wijlen Anton, heeft overgedragen ten bate van zes altaren in de Sint-Servaaskerk te Maastricht.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002H, archief Broederschap der kapelanen van Sint-Servaas te Maastricht, 1139-1797, inv. nr. 143.

Aantekening op de achterzijde: 1o door 18e-eeuwse hand: 1285 6 octobris.

Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 tweede zegel van Godfried Christofori (of van Montenaken), schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S3 van Robert de Moneta, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van Olbert (Colsop), schepen van Maastricht (LS1). Voor een beschrijving en afbeelding van S2 en S3, zie Venner, ‘Maastrichtse schepenzegels’, 175, afb. 34 en 175, afb. 36.

Afschrift

Niet voorhanden.

Uitgaven

a. Willemsen, ‘Inventaire’, 186-187, nr. 17, naar A. – b. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 65-66 (met onvolledige vertaling), nr. 1285.10.06, naar A.

Regesten

Doppler, ‘Schepenbrieven’, 27-28, nr. 12. – Haas, Chronologische lijst, 80, nr. 210. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 219, nr. 143.

Ontstaan

Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die schepenoorkonden van Maastricht mundeert en kan worden gelokaliseerd in het milieu van de schepenbank van Maastricht, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 38 onder Ontstaan.

Tekstuitgave

Het onderscheid tussen c en t is niet altijd goed zichtbaar.

1285 oktober 6
Economisch
Thorn

Nummer 57

Kerkelijk

Guda van Rennenberg, abdis, en het convent van de abdij van Thorn maken bekend dat het billijk is dat degenen die God dienen, aangezien het nodig is, de personen namelijk die voor de dienst van God bestemd zijn, niet met tijdelijke zaken belast worden en zorgvuldig ondersteund worden, opdat ze de geestelijke zaken, die de wereldlijke ver te boven gaan, niet in de steek laten.

Daarom maken zij aan de gemeenschap bekend, omdat ze op grond van deze overweging behoefte hebben aan de dienst van geschikte personen, voor henzelf aangenaam en voor het klooster noodzakelijk, over wie zij en het klooster niet beschikten, dat zij twaalf begijnen uitgekozen hebben om altijd God en de Heilige Maagd Maria, hun genoemde klooster, henzelf en ieder van hen, zo nodig altijd als beneden beschreven te dienen. Deze begijnen wil de abdis, na voorafgaand overleg met het convent, op grond van advies van vrome en geestelijke mannen, voorzien van het deel van de abdijgoederen, van het toekomstige geld en de renten die tot de abdij horen, en van de goederen die verkregen en verworven zijn van Mabilia, weduwe van wijlen Hendrik, voogd van Eisden, en haar kinderen, die ze van de abdis in leen bezaten. En zij heeft hen van het genoemde deel van deze goederen willen voorzien, zoals hierna weergegeven zal worden, waarbij zij deze aan de begijnen in leen overdraagt onder de volgende voorwaarden, opdragend en besluitend dat de voornoemde goederen zullen behoren tot de genoemde begijnen en de andere onderstaande goederen tot het convent van het klooster, onder voorbehoud van het ererecht van de te zijner tijd zittende abdis van het klooster, zoals beneden benoemd en onderscheiden. Dit zullen echter de goederen zijn die door de genoemde abdis verkregen zijn van de genoemde Mabilia en haar kinderen: ongeveer 22 bunder akkerland, gelegen in de akkers van Eisden, met een weiland in de beneden beschreven plaatsen, in alle percelen; deze percelen liggen: een halve bunder gelegen aan de Ketelt, vijf rotulen of morgen, die Mechteld hebben toebehoord; vijf morgen (er tegenover gelegen), een bunder aan de Binsskuelen; twee bunder aan de Steinacker; een bunder aan het Cruijtz; een bunder, geheten de Qwytbunder, een halve bunder, geheten het Vaerlant; twee bunder, die hebben toebehoord aan Maarten en Hammo; een morgen bij de Trichterweg; vijf morgen achter de hof van Thorn, achter de hoeve, een morgen bij de Mueder, een morgen bij de weide, Groetmugen geheten; zeven morgen bij de Putt; zes en een halve morgen met een stuk weiland bij Vijß Wincker, drie bunder in het bosch, bij de heide een bunder, een bunder bij de Hugenacker, een halve bunder achter de hoeve, zestien schellingen en twaalf kapoenen jaarlijkse cijns, gelegen in het dorp Eisden, waarvan volgende personens het volgende moeten betalen: Thomas twee schelling en vier kapoenen, Arnoud twee schelling en vier kapoenen, Lambert vier schelling en vier kapoenen van een bunder en een stuk, Sibert twee schelling en vier kapoenen, Alard twaalf penning en twee kapoenen, Joris twee penning en twee kapoenen, Vinkinius twee penning en twee kapoenen en twee hoenders, Goddart Hamel twaalf penning en twee kapoenen, Magster twaalf penning en twee kapoenen, Hendrik, wijnboer, zes penning en twee kapoenen, Hendrik, wagenmaker, twaalf penning (en) twee kapoenen, Oda Smyetz twaalf penning en twee kapoenen. De abdis wil dat deze landerijen en cijnspenningen aan de voornoemde begijnen toebehoren op de genoemde wijze en de kapoenen en hoenders tot haar convent, samen met de eigendomsrechten en keurmeden van de genoemde goederen, die voor altijd in het bezit blijven van de genoemde begijnen. Zij wil en besluit dat de renten en opbrengsten, afkomstig van de voornoemde landen in koren en geld, jaarlijks in gelijke porties worden verdeeld en uitgedeeld en dat de zestien schelling voor het gemeenschappelijke gebruik van de begijnen, namelijk voor hout en kaarsen, aan hen worden overgedragen, maar dat de genoemde kapoenen en hoenders en keurmeden aan het genoemde convent samen met de eigendomsrechten volgens het algemene gebruik van het convent worden overhandigd op een dergelijke wijze en manier dat door het convent aan de begijnen voor de genoemde kapoenen, hoenders en keurmeden zes schellingen sterling voor altijd jaarlijks met Kerstmis betaald worden en gelijkelijk onder de begijnen verdeeld. Met de genoemde goederen beleent zij Ida, weduwe van Hendrik, vroeger Pauwens geheten, ten behoeve van haar en haar medebegijnen. In deze leenbrief bepalen abdis en convent van Thorn dat voor het recht van de dode hand, heergeweide genoemd, dat de abdis en het covent te zijner tijd zal toebehoren, volgens Luiks gebruik tien schelling betaald moet worden, en voor het leen of beneficie van de abdis dat met instemming van het convent aan de begijnen gegeven en in eigendom overgedragen is.

Ze legt de begijnen ook de plicht of dienst op dat bij ziekte van een kloosterzuster één van de begijnen, die geschikt en nodig is, naar de zieke moet komen en ze haar, zolang de ziekte duurt, moet dienen in alles wat gevraagd wordt, en bij haar zitten terwijl ze gebeden uitspreekt totdat het lichaam aan de aarde is toevertrouwd. Bij alle hoogfeesten en jaargetijden die in de abdij worden gehouden, moeten de begijnen samenkomen in de abdij en daar moeten enkelen van hen de kosteres assisteren bij het luiden van de klok en bij andere noodzakelijke diensten, als er om gevraagd wordt.

De abdis draagt op en bepaalt dat, indien een van de begijnen aangeklaagd wordt dat ze ongehoorzaam is ten opzichte van de meesteres of oudste of dat van de oudste of andere geloofwaardige mensen of iemand anders een gerucht of faam de abdis of het convent van Thorn bereikt over openbare onbehoorlijke zaken of andere openbare schandalen en laster die de andere zusters niet zonder schande mogen verbergen, dan zal de overtreedster zonder weerwoord verstoten worden en zal de verstotene niet meer deelhebben aan het gezelschap van de begijnen en niet meer genieten van het voorrecht van de abdij.

Ook draagt de abdis op en bepaalt dat, indien enkele of vele begijnen uittreden, de abdis te zijner tijd een andere of anderen met goede omgangsvormen en goede naam en passende leeftijd zal aanstellen na overleg met drie of vier van de oudste kloosterjuffers, in naam van God en met een goed geweten, en dat zij van alle overtredingen kennis zal nemen en ze bestraffen.

Wat de abdis heeft opgedragen over de diensten die moeten worden uitgevoerd bij de lichamen van de kloosterjuffers, namelijk dat begijnen bij de dode lichamen moeten zitten, dat draagt ze op en bepaalt ze ook voor de dode lichamen van kanunniken die in het klooster woonachtig zijn; en abdis en convent willen dat de door de abdis verleende gave ongeschonden tot nut en voordeel van het klooster geobserveerd en uitgevoerd wordt.

Als getuigen bij deze verordening waren volgende leenmannen van de abdij en andere vrome mannen aanwezig: Jan, proost van de Sint-Andreaskerk te Keulen en aartsdiaken van Luik, Michael, scholaster van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht en kanunnik van de abdij van Thorn, Jan, pastoor, Philips en Frank, priesters en vicarissen, Hendrik van Baarle, ridder, Marcelis van Berg, Erhard van Awirs, Jan Gepell, Gielman, Reimboud, Gijsbert van Bocholt, Knoup van Geistingen, Jan en Lambert, broers en bedienaars van de abdij van Thorn; Godfried Hermans Olmeke, Hendrik Hoelbar, Dirk Haspegouere, Gerard Neeff, leenman van de abdij in Eisden, en anderen, zowel schepenen als leenmannen.

Abdis en convent hebben bezegeld.

Gegeven op 24 augustus 1287.

Guda van Rennenberg, abdis, en het convent van de abdij van Thorn stichten een begijnhof te Thorn voor twaalf begijnen en wijzen daartoe abdijgoederen, renten en inkomsten aan te Eisden, afkomstig uit de goederen van Mabilia, weduwe van Hendrik, voogd van Eisden en haar kinderen, waarmee zij de begijn Ida, weduwe van Hendrik Pauwens, belenen. Tevens stellen zij bepalingen op ten aanzien van het gebruik van deze goederen en inkomsten en leggen de verplichtingen van de begijnen vast.

Origineel

[A]. Niet voorhanden.

Vertalingen

B. 17e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 70, vertaling in de taal van de streek, van [A]. – [C]. niet voorhanden, maar bekend uit Habets, Archieven Thorn, 62-63, Duitse vertaling.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regest

Habets, Archieven Thorn, 62-63, nr. 70. 

Guus Janssen
1287 augustus 24
Kerkelijk
Sint-Servaaskapittel

Nummer 57

Kerkelijk

Jan, bisschop van Luik, prijst en keurt de aflaten goed die door de aartsbisschoppen en bisschoppen zijn verleend aan degenen die aalmoezen hebben gegeven of de helpende hand hebben uitgestoken ten behoeve van een stenen brug over de Maas te Maastricht, zoals in de oorkonde staat waar dit stuk aan getransfigeerd is, en hij verleent zijn instemming en toestemming.

Jan heeft bezegeld.

Gegeven op 8 mei 1287.

Jan IV (van Vlaanderen), bisschop van Luik, hecht zijn goedkeuring aan de aflaatoorkonde d.d. 1284 januari 29 van vier aartsbisschoppen en vijftien bisschoppen inzake de bouw van een stenen brug over de Maas te Maastricht.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 440. Oorspronkelijk getransfigeerd aan de aflaatoorkonde d.d. 1284 januari 29.

Aantekening op de achterzijde: 1e door 17e-eeuwse hand: In capsula episcopalium, excopiatum numero 5o.

Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van Jan IV van Vlaanderen, bisschop van Luik (LS1).

Afschriften

B. eerste helft 17e eeuw (vóór 1648), Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 11 (cartularium) = Cartularium ecclesiae collegialis Sancti Servatii Traiecti ad Mosam, tomus primus, pontificalia et episcopalia, fol. 5r, onder caput: Episcopalia, afschrift geauthenticeerd door Hendrik Lenssens, kapittelsecretaris en openbaar notaris, geadmitteerd door de Raad van Brabant, naar A. – [C]. niet voorhanden, maar bekend uit D, cartularium van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht = Liber A, fol. 1v en 173. – D. vóór 1768, Ibidem, toegangsnr. 22.001A, Handschriftencollectie (voormalig) Gemeentearchief Maastricht, 14de-20ste eeuw, inv. nr. 199a (cartularium) = Diplomata Trajectensia de anno 800 ad 1664, p. 466, onder de rubriek: Episcopus Leodiensis approbat et laudat indulgentias datas ab archiepiscopis et episcopis eis qui contibuunt (aldus) ad refectionem pontis Mose, 10 maii 1284, gewaarmerkt afschrift door G.J. Lenarts, stadssecretaris van Maastricht, mogelijk naar A.

Uitgave

a. Schaepkens, ‘Archives’, 166, naar A.

Regesten

Doppler, ‘Verzameling [800-1273]’, 263, nr. 220. – Haas, Chronologische lijst, 82, nr. 215. – Nuyens, Inventaris Sint-Servaas, 100, nr. 440.

Samenhang

Voor de aflaatoorkonde van de vier aartsbisschoppen en vijftien bisschoppen d.d. 1284 januari 29, zie Collectie Sint-Servaas, nr. 51.

1287 mei 8
Kerkelijk
Thorn

Nummer 58

Juridisch

Guda, abdis, en het convent van de abdij van Thorn én Jan, pastoor van Thorn, maken aan Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, bekend dat, aangezien volgens een oud, sinds mensenheugenis verworven gebruik twee derden van de novale en oude tienden van de plaats en het grondgebied van Thorn aan abdis en convent zijn toegekomen en toekomen en één derde aan pastoor Jan en aan diens voorgangers op grond van hun aanstelling, en aangezien er hierover en over enkele andere rechten van de parochie tussen beide partijen een geschil is ontstaan, zij de beslissing aan integere mannen hebben toevertrouwd, namelijk aan Alexander en meester Hendrik, respectievelijk deken en cantor van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht. Deze hebben in hun scheidsrechtelijke uitspraak verordonneerd, zoals in de hierover opgestelde oorkonde uitvoeriger omschreven staat, dat de genoemde twee derden van de tienden, zowel opgebracht als op te brengen in de genoemde parochie, bestemd is en moet zijn voor de abdis en het convent en één derde voor de pastoor en diens opvolgers, zoals tot nu toe overeengekomen is. Deze verordening hebben abdis en convent van Thorn én Jan, pastoor van Thorn, gezien het nut voor hen, goedgekeurd, met de belofte dit ongeschonden te respecteren en het verzoek aan de bisschop van Luik om met het voorgaande in te stemmen, dit goed te keuren en door zijn bisschoppelijk gezag te bevestigen.

Guda, het convent en Jan bezegelen.

Gegeven op 1 oktober 1287.

Guda (van Rennenberg), abdis, en het convent van de abdij van Thorn alsmede Jan, pastoor van Thorn, verzoeken Jan (van Vlaanderen), bisschop van Luik, de uitspraak van de scheidslieden te bekrachtigen inzake hun geschil over de tienden te Thorn.

Origineel

A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 71. 

Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: Compositio decimarum inter abbatissam et capitulum ex una necnon pastorem Thorensem ex alia parte partibus. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1287. – 3o door 17e-eeuwse hand: V boven doorgestreepte letter. – 4o door 18e-eeuwse hand: J.

Bezegeling: drie uithangend bevestigde zegels die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van de abdij van Thorn, van bruine was, beschadigd. – S2 van Guda van Rennenberg, abdis van Thorn, van bruine was, beschadigd. – S3 van Jan, pastoor van Thorn, van bruine was, licht beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, S2 en S3, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, respectievelijk 32-33, 34 en 35.

Uitgave

Niet eerder uitgegeven.

Regesten

Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 71, nr. 45. – Habets, Archieven Thorn, 63, nr. 71. – Haas, Chronologische lijst, 84, nr. 221.

Samenhang

Voor het verzoek om juridisch advies door deken en cantor van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht aan deken en kapittel van de domkerk te Luik, alsmede de scheidsrechtelijke uitspraak, zie respectievelijk nrs. 53 en 55.

Guus Janssen
1287 oktober 1

Juridisch
Niks gevonden

Er komen in onze database geen oorkonden voor die overeenkomen met de zoekwoorden of filters die heeft toegepast. Reset alle filters en probeer opnieuw.

partners

donateurs

familie Beijer
© 2025 WaarvanAkte.eu, een initiatief van Stichting Limburgse Oorkonden
Gemaakt door Hive Collective