Een overzicht van alle oorkonden
Nummer 1
Adolf I (van Altena), aartsbisschop van Keulen, verklaart dat Gozewijn IV, heer van Valkenburg, met instemming van vrouwe Jutta, zijn echtgenote, zijn hof te Munstergeleen met alle horigen, inkomsten en toebehoren en de helft van het patronaatsrecht aldaar aan het klooster van Sint-Marie te Heinsberg en aan de plaats van de heilige Gerlach heeft geschonken. Hij heeft dit gedaan om de door hem beloofde, maar niet volbrachte kruistocht, naar Jeruzalem te compenseren. Adolf I op zijn beurt ontheft Gozewijn IV van zijn belofte en vrijwaart hem van toekomstige bestraffing voor het verbreken hiervan.
Adolf I (van Altena), aartsbisschop van Keulen, verklaart dat Gozewijn IV, heer van Valkenburg, ter compensatie van zijn niet volbrachte kruistocht met instemming van zijn echtgenote, vrouwe Jutta, zijn hof te Munstergeleen met alle horigen, inkomsten en toebehoren en de helft van het patronaatsrecht aldaar aan het klooster van Sint-Marie te Heinsberg en aan de plaats van de heilige Gerlach heeft geschonken.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 74, reg. nr. 1. Gelinieerd. Beschadigd met tekstverlies. Blijkens b was het origineel in 1869 nog in het bezit van Ch. Guillon, notaris te Roermond.
Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 14e/15e-eeuwse hand: De bonis […]b[.]ock prope Monstergeleen. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: B j. – 3o door 17e-eeuwse hand: 1202. – 4o door 18e-eeuwse hand: Num. 69.
Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Adolf I (van Altena), aartsbisschop van Keulen, van bruine was, beschadigd. – S2 van Gozewijn IV, heer van Valkenburg, van bruine was, beschadigd; en één bevestigingsplaats voor het aangekondigde zegel van Jutta, echtgenote van Gozewijn IV, heer van Valkenburg (LS3). Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 150 en 156.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 113-115, onder de rubriek: Littera confirmationis domini Adulphi, archiepiscopi Coloniensis, de bonis in Munsterglene, en in de marge: Num. 69, met opgave van drie bezegelingsplaatsen, naar A.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 1-3, nr. 1, naar A. – b. Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 203-206, nr. 3 (gedateerd 1202), naar B.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 67, reg. nr. 1. – Idem, Chronologische lijst, 34, reg. nr. 51. – REK, II, 331-332, nr. 1620.
Datering
Het gebruik van de kerststijl is verondersteld, conform het gebruik door de aartsbisschop van Keulen in deze periode, zie Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, XVI. Hierbinnen is de terminus antequem nader bepaald door de opgegeven vijfde indictie, die tot 23 september liep. In de datumregel is een foutieve concurrens opgegeven, men verwacht daar het cijfer 1.
Nummer 1
Rooms-koning Otto I schenkt zijn vazal Ansfried de munt- en marktrechten van Kessel, gelegen in de gouw Maasland. Ansfried mag voortaan ook de tol die in Echt geheven werd, in Kessel innen. De schenking geschiedt door tussenkomst van hertog Koenraad.
<Rooms-koning Otto I schenkt aan zijn leenman Ansfried de munt- en marktrechten te Kessel en bepaalt dat de tol van Echt naar Kessel wordt verplaatst.>
Schijnorigineel
<A>. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1.
Uitgave
a. Gysseling en Koch, Diplomata Belgica, 369-370, nr. 219, naar <A>.
Onechtheid
Onderhavige oorkonde wordt als een falsum beschouwd op paleografische gronden, zie de uitgave bij Gysseling.
Lokalisering
Voor de identificatie van Casallum met Kessel sluiten we ons aan bij de uitgave van Gysseling en Koch, alsmede bij Gysseling, Toponymisch Woordenboek, 560, en Van Berkel en Samplonius, Nederlandse plaatsnamen, 117. De door andere auteurs gesuggereerde locaties als Kesselt, Neeroeteren en Kessenich (zie onder meer Kluge, Deutsche Münzgeschichte, 27-36, en Baerten, ‘Les Ansfrid’, 1145) lijken ons vanuit taal- en naamkundig oogpunt onwaarschijnlijk.
Datering
In de datatio is als datum het incarnatiejaar 966 opgegeven, met bijbehorende dateringselementen. In navolging van de editie door Sickel, Monumenta Germaniae DO I 210, nr. 129, is de vervalste oorkonde in de editie van Gysseling en Koch gedateerd op het jaar 950.
Nummer 1
Adelbert van Saffenberg en zijn zoon Adolf schenken aan de abdij Kloosterrade bezittingen in het land van Rode, waaronder vijf hoeve te Rode, tienden aldaar en in de hof Spekholz, bezittingen onder meer te Ahrweiler afkomstig van Embrico en diens vader, twee hoeve in Crombach geschonken door paltsgraaf Siegfried, en het domein van Koenraad in Morsbach, onder voorbehoud van de voogdij, waarbij zij en bisschop Otbert van Luik de broeders het recht verlenen een overste te kiezen, kinderen van vrije lieden te dopen, tot de communie toe te laten en te begraven.
Adelbert van Saffenberg en zijn zoon Adolf doteren bezittingen in het land van Rode, waaronder vijf hoeve te Rode, tienden aldaar en in de hof Spekholz, bezittingen onder meer te Ahrweiler afkomstig van Embrico en diens vader, twee hoeve in Crombach geschonken door paltsgraaf Siegfried, en het domein van Koenraad in Morsbach, aan de abdij Kloosterrade, onder voorbehoud van de voogdij, waarbij zij en bisschop Otbert van Luik de broeders het recht verlenen een overste te kiezen, kinderen van vrije lieden te dopen, tot de communie toe te laten en te begraven.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 673.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 1-9, nr. 1, naar A.
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 2
Reinier, deken, en het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht verklaren dat Lambert Sutor en zijn moeder met hun toestemming akkers te Houthem hebben verkocht aan het klooster Sint-Gerlach te Houthem. Deze akkers waren cijnsplichtig aan het kapittel. De verkoop is gebeurd door de hand van Willem, parochiepriester te Houthem en kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel.
Reinier, deken, en het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht verklaren dat Lambert Sutor en zijn moeder door de hand van hun medekanunnik Willem, parochiepriester, met hun toestemming aan het kapittel cijnsplichtige akkers te Houthem hebben verkocht aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem).
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 38, reg. nr. 3.
Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 13e-eeuwse hand: Littera terre Lamberti Sutoris de Houtheim et matris eiusdem en parum valet. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: U j. – 3° door 17e-eeuwse hand: 1231. – 4° door 18e-eeuwse hand: Num. 80.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 155.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 126-127, onder de rubriek: Renuntiatio domini decani et capituli beate Marie in Trajecto super certos census ex bonis in Holtheijm, en in de marge: Num. 80, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 5-6, nr. 3, naar A.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 68, reg. nr. 3. – Idem, Chronologische lijst, 39, reg. nr. 69.
Datering
Aangenomen is dat de bisschoppen van Luik omstreeks 1230 overgegaan zijn van kerststijl naar paasstijl en dat de religieuze instellingen in het bisdom dit pas enige tijd later hebben gevolgd, zie Camps, ONB I, XXI. Bijgevolg is voor de datering van onderhavige oorkonde het gebruik van de kerststijl verondersteld.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 2
Rooms-koning Otto III geeft Ansfried goederen in eigendom die de graaf tot nu toe in leen had, samen met alle bijbehorende baten in onder andere gronden, gebouwen, wateren en wegen. Ansfried mag bovendien zelf bepalen wat hij met dit alles doet. Het gaat om een deel van de tol, munt en cijns te Medemblik en om goederen gelegen in het graafschap Friesland en in Nedermaasland. Otto doet deze eigendomsoverdracht op voorspraak van zijn moeder Theophano.
Rooms-koning Otto III schenkt op voorspraak van keizerin Theofano en door tussenkomst van de aartsbisschop van Mainz en de bisschoppen van Worms en Luik aan graaf Ansfried een deel van de koninklijke inkomsten uit de tol, munt en cijns te Medemblik, dat deze tot nu toe van hem in leen hield, alsook de van de koning gehouden lenen in het graafschap Friesland en in Nedermaasland.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 2 (zwaar beschadigd).
Uitgave
a. Koch, OHZ I, 100-103, nr. 54, naar A.
Nummer 2
Paus Calixtus II bevestigt op verzoek van abt Richer en de kanunniken van Kloosterrade de leefregel van de abdij, neemt de abdij en al haar goederen in zijn bescherming, regelt de verkiezing van de abt en bepaalt dat de tienden van door haar bewerkte goederen aan de abdij toekomen.
Paus Calixtus II bevestigt op verzoek van abt Richer en de kanunniken van Kloosterrade de leefregel van de abdij, neemt de abdij en al haar goederen in zijn bescherming, regelt de verkiezing van de abt en bepaalt dat de tienden van door haar bewerkte goederen aan de abdij toekomen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 674.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 9-12, nr. 2, naar A.
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 3
Jan Gruszere heeft met instemming van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Thorn hun cijnsplichtige akkers, gelegen te Houthem (in de heerlijkheid Valkenburg), verkocht aan het klooster Sint-Gerlach te Houthem. Dit is gebeurd door toedoen van Rutger, schout van Thorn, waardoor jonkvrouwe Clementia van Geilenkirchen, non van Sint-Gerlach, deze akkers uit handen van de abdis en de schout van Thorn heeft ontvangen. De kerk van Thorn zal van het klooster Sint-Gerlach de gebruikelijke cijns uit die akkers ontvangen en van de dode hand (belasting bij overlijden) niet meer dan de dubbele cijns. Indien Clementia het klooster Sint-Gerlach verlaat om in te treden in een klooster met een strengere leefregel of wanneer zij met medezusters naar een andere plaats wordt overgeplaatst om een nieuw klooster te stichten, dan zal het klooster Sint-Gerlach de dode hand niet op dat moment betalen aan de abdij Thorn, maar pas na de erkenning van haar dood.
Beoorkond wordt dat Jan Gruszere met instemming van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Thorn door de hand van Rutger, schout van Thorn, cijnsplichtige akkers te Houthem in de heerlijkheid Valkenburg heeft verkocht aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) en dat jonkvrouwe Clementia van Geilenkirchen, non aldaar, deze uit handen van de abdis en de schout van Thorn ontvangen heeft op voorwaarde dat het klooster Sint-Gerlach bij haar uittreding om een nieuw klooster te stichten, de dode hand pas zal betalen aan Thorn na erkenning van haar dood door Thorn.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 39, reg. nr. 12.
Aantekeningen op achterzijde: 1° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: G j. – 2° door 17e-eeuwse hand: 1232. – 3° door 18e-eeuwse hand: Num. 77.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Hildegonde, abdis van Thorn, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 156.
Afschriften
B. 1287 augustus 9, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 69, door Willem, proost van Sint-Gerlach te Houthem, naar A. – C. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 123-124, onder de rubriek: Renuntiatio ecclesie Thorensis de uno et viginti denariis Leodiensibus super agris in Houthem, en in de marge: Num. 77, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 6-7, nr. 4, naar A (gedateerd 1232).
Regesten
Habets, Archieven Thorn, 12, nr. 12 (gedateerd 1232). – Haas, Inventaris Sint Gerlach, 68-69, reg. nr. 4 (gedateerd 1232). – Idem, Chronologische lijst, 41, reg. nr. 76 (gedateerd 1232).
Datering
Aangenomen is dat de bisschoppen van Luik omstreeks 1230 overgegaan zijn van kerststijl naar paasstijl en dat de religieuze instellingen in het bisdom dit pas enige tijd later hebben gevolgd, zie Camps, ONB I, XXI. Bijgevolg is voor de datering van onderhavige oorkonde het gebruik van de kerststijl verondersteld. De terminus ante quem wordt bepaald door de vijfde indictie, die bij de indictio Bedana ingaat op 24 september 1232.]
Nummer 3
Hilzondis, gravin van Strijen, laat op aanraden van haar echtgenoot Ansfried een kerk bouwen op haar eigen goed Thorn, waar zij en haar dochter Benedicta het kloosterleven zullen leiden. Zij geeft aan deze kerk haar eigen goed in het land van Strijen, dat eertijds door koning Zwentibold was geschonken, namelijk de kerk van Strijen, Geertruidenberg, de villa Gilze met toebehoren, de villa Baarle met het door haar gestichte Remigiusaltaar, het slot Sprundelheim aan de Merbatta, en een bos zoals het ligt tussen de twee Marken.
<Hilzondis, gravin van Strijen, sticht op aanraden van haar echtgenoot Ansfried een kloosterkerk op haar eigen goed Thorn, waar zij en haar dochter Benedicta het kloosterleven zullen leiden, en schenkt aan het klooster geheel haar eigen goed in het land van Strijen, dat eertijds door koning Zwentibold was geschonken, bestaande uit de kerk van Strijen, Geertruidenberg, de villa Gilze met toebehoren, de villa Baarle met het door haar, Hilzondis, gestichte Remigiusaltaar, het slot Sprundelheim aan de Merbatta, en een bos zoals het ligt tussen de twee Marcas.>
Schijnorigineel
[<A>]. Schijnorigineel of ontwerp hiervoor niet voorhanden, of hebben mogelijk niet bestaan.
Afschrift
B. ca. 1640, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, C (voorheen Brussel, ARA, Kerkelijke archieven van Brabant), voorl. inv. nr. 19231/37 = los stuk, in dorso: Fundatio in (sic) Thorn, eenvoudig afschrift, direct of indirect naar een verloren gegaan register, samengesteld door Michiel Piggen, griffier van de Raad en rekenkamer te Breda, opgesteld ca. 1545-ca. 1610, wellicht ca. 1565-1587.
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 16-29, nr. 892.
Tekstuitgave
In het Oorkondenboek van Noord-Brabant is van dit falsum niet één gereconstrueerde oorkonde uitgegeven, maar zijn de twee hoofdtradities in twee kolommen weergegeven. De vertaling is naar de oudste traditie in de linkerkolom, die de beste tekst vertegenwoordigt.
Nummer 3
Frederik I, aartsbisschop van Keulen, schenkt de abdij Kloosterrade de tienden van haar met wijngaarden beplante ontginningen te Ahrweiler.
Frederik I, aartsbisschop van Keulen, schenkt de abdij Kloosterrade de tienden van haar met wijngaarden beplante ontginningen te Ahrweiler.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 763.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 12-14, nr. 3, naar A.
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 4
Paus Gregorius IX neemt het Onze-Lieve-Vrouweklooster Sint-Gerlach te Houthem en de hier verblijvende nonnen in bescherming en bevestigt het klooster in alle huidige en toekomstige bezittingen.
Paus Gregorius IX neemt het Onze-Lieve-Vrouweklooster Sint-Gerlach (te Houthem) in bescherming en bevestigt het in alle huidige en toekomstige bezittingen.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 3, reg. nr. 5. Gelinieerd. Beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door laatste kwart 14e-eeuwse hand: A j. – 2o door 15e-eeuwse hand: Bos. – 3° door 17e-eeuwse hand: Confirmatio possessionum bonorum et potestas a[***]. – 4° door 18e-eeuwse hand: Num. 68.
Bezegeling: geen sporen van de bezegeling door het wegsnijden aan de onderzijde van het perkament.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 112-113, onder de rubriek: Bulla Gregorii, pape, exemptionis monasterii sancti Gerlaci et eiusdem bonorum, en in de marge: Num. 68, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 7-8, nr. 5, naar A. – b. Habets, 'Houthem-Sint-Gerlach’, 219-220, nr. 14 (abusievelijk gedateerd 1376 januari 10), naar B.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 69, reg. nr. 5. – Idem, Chronologische lijst, 41, reg. nr. 77.
Nummer 4
Rooms-koning Hendrik II verleent het markt- en tolrecht alsook het rechtsgebied te Thorn aan de abdij van Thorn. Tevens bekrachtigt hij de verlening door bisschop Notger van de kerken van Bree, Hemert en Avezaath aan de abdij.
Rooms-koning Hendrik II verleent aan de abdij van Thorn het marktrecht, het tolrecht en het rechtsgebied te Thorn en bevestigt de door bisschop Notger van Luik gedane schenking van de kerken van Bree, Hemert en Avezaath.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 4.
Uitgave
a. Muller en Bouman, OSU I, 154-155, nr. 163, naar A.
Nummer 4
Adelbero II, bisschop van Luik, oorkondt dat Rudolf de Turri, dienstman van graaf Adolf van Saffenberg, met instemming van zijn echtgenote Waldrade en zijn zonen Paganus, Gevehard en Herman, via zijn heer, voogd van de abdij Kloosterrade, zijn bezit te Hubach, waarop een vrouwenklooster (Marienthal) is gebouwd, aan de abdij heeft geschonken, en regelt de verhouding tussen de abdij en het dochterklooster.
Adelbero II, bisschop van Luik, oorkondt dat Rudolf de Turri, ministeriaal van graaf Adolf van Saffenberg, met instemming van zijn echtgenote Waldrade en zijn zonen Paganus, Gevehard en Herman, via zijn heer, voogd van de abdij Kloosterrade, zijn bezit te Hubach, waarop een vrouwenklooster (Marienthal) is gebouwd, aan de abdij heeft geschonken, en regelt de verhouding tussen de abdij en het dochterklooster.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 676.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 15-19, nr. 5, naar A.
Echtheid
Voor de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 5
Hendrik, bestuurder van de kloosters van Sint-Marie te Heinsberg en Sint-Gerlach te Houthem, verklaart dat Mathilde, magistra van Sint-Gerlach, een jaarrente van vier schelling, afkomstig van eerdere schenkingen uit twee huizen te Aken, en een malder rogge te Daniken bestemd heeft voor het ziekenverblijf van Sint-Gerlach. Hij geeft een lijst van de veestapel en keurt deze toekenning van Mathilde aan het ziekenverblijf goed.
Hendrik, proost van de kloosters (van Sint-Marie) te Heinsberg en Sint-Gerlach (te Houthem), verklaart dat Mathilde, magistra van Sint-Gerlach, een jaarrente van vier schelling uit twee huizen te Aken en een malder rogge te Daniken bestemd heeft voor het ziekenverblijf van Sint-Gerlach, geeft een lijst van de veestapel en keurt de toewijzing goed.
Origineel
A. Brussel, ARA, Diverse charters (Chartes diverses de la deuxième section), doos 1, ad datum 1236 september 2 (nr. 16594).
Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 16e-eeuwse hand: Van den seickhuis. – 2° door 17e-eeuwse hand: No XXIIII.
Bezegeling: twee uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van het klooster van Sint-Marie te Heinsberg, van witte was, beschadigd. – S3 van het klooster Sint-Gerlach te Houthem, van witte was, beschadigd; en één bevestigingsplaats voor een zegel dat niet aangekondigd is (LS1). Gezien de positionering is de eerste zegelsnede links abusievelijk aangebracht op die plaats. Voor een beschrijving en afbeelding van S3, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 151-153.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Ramackers, ‘Niederrheinische Urkunden’, 77-78, nr. 8, naar A.
Regest
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 69, reg. nr. 6 (gedateerd 1236).
Nummer 5
Anselm, vrij man, draagt in aanwezigheid van meerdere getuigen zijn dochter Mechteld én drie bunder eigen goed te Oe vrijwillig over aan het altaar van Onze-Lieve-Vrouw te Thorn. Mechteld zal zolang zij leeft de opbrengsten van dit land ontvangen. Voor al wie inbreuk maakt op deze vrijwillige overdracht, dreigt excommunicatie.
Anselm, vrij man, draagt zijn dochter Mechteld alsmede drie bunder allodiaal goed te Oe over aan het altaar van Onze-Lieve-Vrouw te Thorn door de hand van Gerard, graaf van Gelre, op voorwaarde dat Mechteld hiervan levenslang de inkomsten zal genieten.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 5. Licht beschadigd.
Aantekening op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: De censu capitali 1102. – 2o door 16e-eeuwse hand: De tribus bonariis terre sitis in loco de O. – 3o door 17e-eeuwse hand: doorgestreepte letter en C.
Bezegeling: één ingehangen zegel, dat niet aangekondigd is, namelijk: S1 van een niet-geïdentificeerde persoon of instelling, van witte was, beschadigd. Voor de problematische identificatie en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 16-19.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 10-11, nr. 5, naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 8, nr. 5, naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 21, nr. 8.
Echtheid en ontstaan
De echtheid van onderhavige oorkonde is door Venner en Kersken in twijfel getrokken. Venner, ‘Zegels Thorn’, 16-19, kon het onaangekondigde zegel niet aan een instelling of persoon toewijzen. Op grond van de afbeelding in de vorm van een troonzegel en de ovale vorm trekt hij de authenticiteit ervan in twijfel. Hij oppert de mogelijkheid dat de oorkonde aanvankelijk niet zou zijn bezegeld en dat in de laatste decennia van de twaalfde eeuw een vals zegel is aangebracht. Hoewel hij hiermee suggereert dat de oorkonde echt is, stelt hij er zich toch vragen bij. Maar afgezien van zijn verwijzing naar tekstontleningen aan pauselijke oorkonden én de opmerkelijke rol van de graaf van Gelre bij de overdracht, stelt hij dat het onderzoek naar de echtheid verder buiten zijn bijdrage valt.
Op basis van onderhavige oorkonde concludeerde Schiffer, Grafen von Geldern, 64, dat de graaf van Gelre al in 1002 over de voogdij van Thorn beschikte, hoewel Venner signaleert dat de eerste concrete vermelding als Thornse voogd pas dateert uit 1244. In deze voogdijkwestie wijst Kersken, Zwischen Glaube, 180, er nog op dat het optreden van de graaf als tussenpersoon geen directe functionele betrekking tot de abdij van Thorn inhoudt. Ook twijfelt hij aan de kwalificatie van getuige Geldolf als ondervoogd van de bisschop van Luik, zoals door Linssen, Bijdrage, 8, werd vermoed. De eerste zekere meldingen over een Thornse voogdij dateren uit 1230/1231 wanneer de abdij twee oorkonden uitvaardigt, één voor de hertog van Limburg over de voogdij van Übach en één voor hun voogd, de hertog van Brabant (Kersken, 182-183).
Kersken sluit zich aan bij de argumentatie van Venner inzake de authenticiteit van het zegel en de daaruit voortvloeiende twijfel aan de echtheid van de oorkonde. Hoewel hij geen allesomvattend paleografisch-diplomatisch onderzoek heeft verricht, brengt Kersken een aantal bevindingen naar voren die zijn twijfels versterken. Hij wijst daarbij op het schrift in een ‘ungelenker diplomatischer Minuskel’ en de geoblongeerde invocatio in ‘ungelenker littera elongata’ die niet in overeenstemming zouden zijn met de bescheiden aanleiding tot de uitvaardiging van deze oorkonde. Op basis van vergelijkend onderzoek naar ductus, schrift, gebruikte afkortingen en ligaturen komt hij tot de voorzichtige conclusie dat de oorkonde geschreven zou kunnen zijn door een vermoedelijk ongeoefende twaalfde-eeuwse hand.
Opvallende inwendige kenmerken zijn volgens hem de naar pauselijk voorbeeld geconcipieerde tweedelige sanctioformule, die men niet verwacht in een ‘Privaturkunde’ (hier in casu een oorkonde uitgevaardigd door een privaat persoon ten behoeve van een abdij). Ook de getuigenlijst leidt bij hem tot de nodige vraagtekens. Enkel bij de adellijke heren van Horn en Kessenich is familieverwantschap vast te stellen, maar het betreft hier wel telkens de oudste vermelding van deze families in oorkonden die tientallen jaren vóór de volgende liggen (respectievelijk in 1138 en 1155). Bovendien acht hij het vroege gebruik van plaatsvernoemingen in het licht van hun politieke betekenis ongeloofwaardig. Op grond van deze bezwaren zegt Kersken de verdenkingen tegen onderhavige oorkonde uit 1102 bij gebrek aan andere oorkonden niet verder hard te kunnen maken. Maar toch neigt hij naar de conclusie dat deze oorkonde pas later als vervalsing is ontstaan en van een vervalst zegel is voorzien. Hij hint op de mogelijkheid om een verbinding te leggen met een ongedateerde Thornse oorkonde (zie Collectie Thorn, nr. 7), die Habets volgens hem op paleografische gronden eind twaalfde eeuw rangschikte. Habets heeft deze datering in zijn editie echter niet beargumenteerd of de oorkonde concreet eind twaalfde eeuw gedateerd. Zijn editie is gebaseerd op Franquinet die deze oorkonde ‘XIIde eeuw’ dateert. Op basis van paleografisch onderzoek hebben we deze oorkonde eind twaalfde/begin dertiende eeuw gedateerd (zie Collectie Thorn, nr. 7).
Samenvattend kunnen we stellen dat de bezwaren en vermoedens van Venner en Kersken, die zowel de uitwendige als inwendige kenmerken betreffen, niet hebben geleid tot een eenduidige valsverklaring van onderhavige oorkonde. We kunnen te maken hebben met een echte oorkonde, geschreven in 1102, waar men op een later tijdstip het zegel van een tot op heden niet-geïdentificeerde zegelaar heeft aangebracht, zoals Venner suggereerde. Een niet onlogische gedachte wanneer men in ogenschouw neemt dat de zegelaankondiging in de tekst ontbreekt. Er zou ook sprake kunnen zijn van een materiële vervalsing: daarbij zou de rechtshandeling die begin twaalfde eeuw plaatsvond, pas later op schrift zijn gesteld. Dit impliceert dat de inhoud van de oorkonde echt is, maar de vorm vals. Of de abdij van Thorn kan een falsum hebben vervaardigd, een oorkonde die zowel naar inhoud als naar vorm vals is.
Ten aanzien van het schrift kan het volgende worden vastgesteld. Er is inderdaad sprake van een instabiele schrijfhand (dit is vooral merkbaar bij de onder de schrijflijn gaande stokken van de r en f; bij de letter p: soms een schreef onderaan de stok rechts omhoog, soms niet). Bovendien staat er een aantal storende schrijffouten in de oorkondetekst: viginis i.p.v. virginis, Gehardus i.p.v. Gerhardus en Heinco i.p.v. Heinrico. Opmerkelijk is het gebruik van de versiering in de vorm van een enkelvoudige lus aan de bovenschachten van de letters b, d, f, h, l en s, alsmede een lus als afkortingsteken, die reminiscenties oproepen aan het traliewerk/de lussenstructuur in de oorkonden van het prinsbisdom Luik.
Blijkens Stiennon, L'écriture diplomatique, 59, 62-63, 75, is het met lussen geornamenteerde type schrift, dat niet beperkt bleef tot het bisdom Luik, ontleend aan de Duitse keizerlijke oorkonden. In Luikse oorkonden zijn de lussen in de jaren zestig van de elfde eeuw nog embryonair en wordt de ontwikkeling naar een exuberante vorm in gang gezet in het laatste kwart van de elfde eeuw. In het Maas-Rijngebied is sprake van een stabilisatie in een bescheiden vorm in de twaalfde eeuw. Opmerkelijk is dat Stiennon de oorkonden van Thorn niet in zijn studie betrok, ook al onderzocht hij andere (Nederlands-)Limburgse archieffondsen.
Kerkelijke instellingen in de Maasregio zijn al vroeg vertrouwd met oorkonden met lussenstructuren: Thorn ontving een dergelijke koningsoorkonde in 1007, de kapittels van Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Servaas te Maastricht bezitten konings- en bisschopsoorkonden uit de elfde eeuw en de abdij Kloosterrade een oorkonde van de aartsbisschop van Keulen uit 1126-1127.
Het onderzoek naar een schrifttraditie binnen de abdij van Thorn in de elfde en twaalfde eeuw wordt nagenoeg onmogelijk gemaakt door het ontbreken van originele stukken uit die periode. We beschikken slechts over één in de tiende eeuw vervalste koningsoorkonde uit 950 (zie Collectie Thorn, nr. 1), één zwaar beschadigde koningsoorkonde uit 985 (zie Collectie Thorn, nr. 2), één koningsoorkonde uit 1007 (zie Collectie Thorn, nr. 4), één oorkonde van de abdis van Thorn uit 1172 (zie Collectie Thorn, nr. 6) en één ongedateerde oorkonde van Reinwidis van Übach (zie Collectie Thorn, nr. 7). Het daaropvolgende origineel dateert pas uit kort voor 13 juli 1234 (zie Collectie Thorn, nr. 8).
Met slechts één enkele oorkonde in het chartarium, uitgevaardigd door de abdis van Thorn, kunnen geen uitspraken worden gedaan over de specifieke karaktertrekken en evolutie van het schrift binnen de Thornse oorkonden. Maar uitgerekend deze ene oorkonde uit 1172 bevat wel de kenmerken van het typische carolinaschrift met de lussenstructuur én de us-afkorting in de vorm van een kurkentrekker. Vergelijken we deze met de onderhavige Thornse oorkonde die gedateerd is in 1102, dan valt het volgende op: de versieringen zijn sober, de in 1172 kenmerkende relatief lange bovenschachten en staarten ontbreken, de uiteinden van de letters p en q buigen naar rechts, wat eerder een kenmerk van boekschrift is. Dit schrift is verwant aan oorkonden uit 1178 (abdij Neufmoustier, Stiennon, L'écriture diplomatique, 94) en een oorkonde uit 1121-1128 (kapittel van Sint-Paul te Luik, Stiennon, L'écriture diplomatique, figuur 161) die echter volgens Stiennon niet voor het midden van de twaalfde eeuw kan worden geplaatst vanwege het sterk gotisch karakter.
De grote ondermarge in onderhavige oorkonde, met het zegel aan de rechterzijde van het perkament, is typerend voor Duitse konings- en keizersoorkonden. De abdij van Thorn bezit een oorkonde van rooms-koning Hendrik II uit 1007 (zie hiervoor nr. 4) met deze lay-out en een opgedrukt zegel aan de rechterzijde. Deze opmaak is zeker tot het midden van de twaalfde eeuw gebruikelijk, met een inkeping aan de rechterzijde van het perkament voor het in te hangen zegel, zoals blijkt uit een oorkonde van de bisschop van Luik d.d. 28 augustus 1140 voor de abdij Kloosterrade (zie Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 676). Ook de abdis van Thorn zelf vaardigt in 1172 een oorkonde uit met deze opmaak.
Ten aanzien van het zegel constateerde Venner dat een ovaal troonzegel opmerkelijk te noemen is voor 1102. Hij signaleerde een exceptioneel vroeg ovaal troonzegel uit 1090 van de bisschop van Noyon-Doornik, maar de aartsbisschoppen van Keulen en Trier introduceerden het troonzegel pas in respectievelijk 1105 en 1115, de bisschoppen van Luik eerst in 1123. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat in het bisdom Luik ovale troonzegels bij bijvoorbeeld de abten van Sint-Truiden pas geattesteerd zijn vanaf 1158 en 1164 (zie Brussel, ARA, Verzameling Zegelafgietsels, nrs. 963 en 958). Een ovaal troonzegel in een oorkonde van een particulier voor de abdij van Thorn in 1102 lijkt dan ook een zeer vroeg exemplaar.
Wat de inwendige kenmerken betreft: de algemene dictaatstructuur (invocatio/notificatio, dispositio, sanctio, corroboratio en datatio) en de dictaatformules sluiten aan bij die van twaalfde-eeuwse oorkonden. Wel kunnen hierbij nog twee opmerkingen worden gemaakt. Ten eerste de markante sanctio in een oorkonde die uitgevaardigd is door een particulier en waarvan Venner aangaf dat die zou zijn ontleend aan pauselijke oorkonden. Ten aanzien van deze sanctio kan worden vermeld dat gelijkaardige sanctiones eind elfde/twaalfde eeuw volop circuleren in de oorkonden van de bisschoppen van Luik ten behoeve van Limburgse geestelijke instellingen of in oorkonden waar deze bij betrokken zijn. De sanctioformule uit de oorkonde uit 1102 hebben we onder meer aangetroffen in twee oorkonden van Otbert, bisschop van Luik, bestemd voor het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht en voor het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Dinant in 1096 (zie DiBe ID 88 en DiBe ID 2594) en in oorkonden van Hendrik, bisschop van Luik, ten behoeve van de abdijen van Heylissem, Flône, Heylissem en betreffende de Sint-Amorkerk te Maastricht, respectievelijk in 1147, 1154, 1154 en 1157 (zie Camps, ONB I, nr. 50, en Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, nrs. 23, 24 en 28). In oorkonden, uitgevaardigd door de abten van Sint-Truiden, worden dergelijke sanctieformules pas vanaf het midden van de twaalfde eeuw gebruikt (zie Van Synghel, DONB, nr. 1148.09.23(na 1147.12.24), 1167.09.23(na 1166.12.24), 1175.12.24(na 1174.12.24) en 1186.12.24(na 1185.12.24)). Voor zover de overlevering ons toestaat te constateren, heeft Thorn in de elfde en twaalfde eeuw geen bisschoppelijke oorkonden uit Luik ontvangen. Wel is het opvallend dat de ongedateerde oorkonde van Reinwidis (zie Collectie Thorn, nr. 7, op paleografische gronden nu gedateerd eind 12e/begin 13e eeuw) eenzelfde anathema-sanctio bevat.
Een tweede opmerking betreft de datatio: hier ontbreekt zowel het regeringsjaar van keizer Hendrik als het episcopaatsjaar van Otbert, maar dit is niet exceptioneel.
Het feit dat het in onderhavige oorkonde uit 1102 om de oudste vermelding gaat van de adellijke heren van Horn en Kessenich, die tientallen jaren vóór de volgende liggen, is geen argument om deze oorkonde vals te verklaren.
Voorgaande beschouwingen leiden tot de volgende conclusie: de oorkonde uit 1102 van Anselm, vrij man, voor de abdij van Thorn kan worden beschouwd als het product van een ongeoefende schrijfhand die een embryonale vorm van de lussenstructuur gebruikt. Deze lussenstructuur verschijnt jaren later, in ieder geval in 1172, in een mooi uitgebalanceerde versie in een oorkonde van de abdis van Thorn. Het onderzoek naar de uitwendige en inwendige kenmerken heeft geen harde argumenten aan het licht gebracht die de vermoedens van Venner en Kersken ten aanzien van de onechtheid zouden kunnen onderbouwen. Juist het embryonaal karakter en de ongeoefende schrijfhand wijzen eerder in de richting van een vroege optekening in het begin van de twaalfde eeuw. De problematiek van het zegel blijft echter wel overeind. Het lijkt niet ondenkbaar dat het zegel, waarvan de zegelaar tot nog toe niet geïdentificeerd is, later aan deze oorkonde is bevestigd. Dit is echter geen reden om onderhavige oorkonde als een falsum te bestempelen.
Nummer 5
Arnold I, aartsbisschop van Keulen, oorkondt dat Rudolf de Turri, dienstman van graaf Adolf van Saffenberg, met instemming van zijn echtgenote Waldrade en zijn zonen Paganus, Gevehard en Herman, via zijn heer, voogd van de abdij Kloosterrade, zijn bezit te Hubach, waarop een vrouwenklooster (Marienthal) is gebouwd, aan de abdij heeft geschonken, en regelt de verhouding tussen de abdij en het dochterklooster.
Arnold I, aartsbisschop van Keulen, oorkondt dat Rudolf de Turri, ministeriaal van graaf Adolf van Saffenberg, met instemming van zijn echtgenote Waldrade en zijn zonen Paganus, Gevehard en Herman, via zijn heer, voogd van de abdij Kloosterrade, zijn bezit te Hubach, waarop een vrouwenklooster (Marienthal) is gebouwd, aan de abdij heeft geschonken, en regelt de verhouding tussen de abdij en het dochterklooster.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 675.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 19-22, nr. 6, naar A.
Echtheid
Voor de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 6
Beatrix, vrouwe van Valkenburg, bevestigt dat Gerard Buc ten overstaan van haar, haar dienstmannen, van alle inwoners van Valkenburg én van haar getrouwen heeft verklaard dat zijn vader, heer Emmo van Klimmen, een huis met grond te Voheim aan het klooster Sint-Gerlach heeft geschonken. Het huis maakte deel uit van zijn vrij bezit en is op de juiste wijze voor de eeuwigheid aan het klooster overgedragen.
Beatrix, vrouwe van Valkenburg, oorkondt dat Gerard Buc ten overstaan van haar, haar ministerialen, alle inwoners van Valkenburg en haar getrouwen heeft verklaard dat zijn vader heer Emmo van Klimmen, uit zijn allodiaal bezit een huis met grond te Voheim aan het klooster Sint-Gerlach geschonken heeft en dat dit op de juiste wijze in eeuwig bezit is overgedragen.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 95, reg. nr. 2.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Beatrix, vrouwe van Valkenburg, van lichtbruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 156-157.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 3-4, nr. 2, naar A.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 67-68, reg. nr. 2 (gedateerd tussen 1228 en 1237). – Idem, Chronologische lijst, 38, reg. nr. 67 (gedateerd 1228-1237).
Datering
Deze oorkonde kan slechts bij benadering gedateerd worden. In onderhavige oorkonde treedt Beatrix op als vrouwe van Valkenburg na de dood van Dirk I, heer van Valkenburg, namens hun zoon Dirk, ‘adhuc puero’. Terminus post quem is het overlijden van Dirk I op 4 november 1227. De terminus ante quem is het jaar 1237, wanneer Dirk II voor het eerst optreedt als heer van Valkenburg (zie Venner, ‘Het eerste ridderzegel’, 57, en Corsten, ‘Die Herren’, 178-181).
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 6
Odilia, abdis van Thorn, maakt bekend dat Godfried van Heinsberg het dienstmeisje Aleid, dat aan de kerk van Geilenkirchen toebehoorde, als ministeriaal aan de kerk van Thorn overdraagt met instemming van de pastoor van Geilenkirchen. In aanwezigheid van meerdere getuigen en raadgevers, legde Aleid de eed aan de kerk van Thorn af en beloofde zij trouw aan de abdis. Mocht Aleid kinderen ter wereld brengen, dan zal haar laatste zoon haar als erfgenaam opvolgen. Als zij geen zoon heeft, dan zal dit de laatste dochter zijn. Alle andere kinderen zullen verdeeld worden tussen de kerk van Thorn en Godfried van Heinsberg.
Odilia, abdis van Thorn, verklaart dat Godfried, heer van Heinsberg, het dienstmeisje Aleid, toebehorend aan de kerk van Geilenkirchen, met instemming van Gozewijn, pastoor aldaar, als ministeriaal aan de kerk van Thorn heeft overgedragen en dat haar kinderen tussen Godfried en de kerk zullen worden verdeeld.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 6. Gelinieerd, licht beschadigd.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: De censu capitali. – 2o door 16e-eeuwse hand: 1172. – 3o door 17e-eeuwse hand: V, k.
Bezegeling: één op de oorkonde bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van de abdij van Thorn, van witte was. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 31-33.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 8-10, nr. 4, naar A (gedateerd 1172). – b. Habets, Archieven Thorn, 9-10, nr. 6 (gedateerd 1172), naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 29, nr. 35.
Datering
Het gebruik van de kerststijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XX, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII. De terminus ante quem wordt bepaald door het einde van de opgegeven vijfde indictie.
Nummer 6
Arnold I, aartsbisschop van Keulen, bevestigt de verwerving door de abdij Kloosterrade van een aantal nader omschreven bezittingen.
Arnold I, aartsbisschop van Keulen, bevestigt de verwerving door de abdij Kloosterrade van een aantal nader omschreven bezittingen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 677. Enig tekstverlies door slijtage, vooral aan de linkerzijde.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 25-28, nr. 8, naar A.
Echtheid
Voor de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Teksteditie
Voor de aanvulling van beschadigde tekstpassages, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 7
Jan, bestuurder, en het convent van het klooster van Sint-Marie te Heinsberg maken aan meester en convent van Sint-Gerlach te Houthem bekend dat zij van oudsher in vroomheid en geloof met elkaar verbonden zijn en dat zij mede daarom de verschuldigde herdenkingsdiensten zullen doen voor de broeders en zusters van hun gemeenschap, zowel geestelijken als leken. Zij zien hier van af wanneer beide kloosters dit bezwaarlijk vinden of schriftelijk vastgelegd hebben dat dit teveel gevaar oplevert.
Jan, proost, en convent van het klooster (van Sint-Marie) te Heinsberg maken bekend aan magister en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) dat zij van oudsher verbonden zijn en de gebruikelijke herdenkingsdiensten zullen doen voor de broeders en zusters, zowel geestelijken als leken, van hun gemeenschap, behalve wanneer beiden ingestemd en schriftelijk vastgelegd hebben dat dit te bezwarend en gevaarlijk is.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Afschriften
[B]. vóór 1735, niet voorhanden, maar bekend uit de rubriek in C. – C. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 357, onder de rubriek: Copia literarum amplissimi domini Ioannis, prepositi de Heinsbergh, en in de marge: Num. 217, zonder opgave van bezegelingsplaatsen, naar [B].
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Datering
Aangenomen is dat de bisschoppen van Luik omstreeks 1230 overgegaan zijn van kerststijl naar paasstijl en dat de religieuze instellingen in het bisdom dit enige tijd later hebben gevolgd, zie Camps, ONB I, XXI. Bijgevolg is voor de datering van onderhavige oorkonde het gebruik van de paasstijl verondersteld.
Nummer 7
Reinwidis van Übach maakt bekend dat zij eertijds door haar ouders aan het altaar van Onze-Lieve-Vrouw te Thorn is geschonken onder het volgende recht: haar zonen zullen jaarlijks op 11 november een bepaald bedrag overdragen aan dit altaar, haar dochters zullen een bedrag betalen via een zelf te kiezen mannelijk familielid; zij zullen eveneens betalen voor de toestemming om te huwen zonder last of inmenging van een voogd; bij hun dood zullen zij voor het recht van ‘afliph’ een zeer goede viervoeter uit eigen bezit leveren. Is een eigen viervoeter niet mogelijk, dan zullen zij een zeer goed gedragen kledingstuk geven. Voor al wie inbreuk maakt op deze oorkonde, dreigt excommunicatie.
Reinwidis van Übach verklaart dat zij en haar nakomelingen cijns- en keurmedeplichtig zijn aan de abdij van Thorn.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 7.
Aantekening op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: Littera certa (?) de Vbach Regewidis de curmede et ut sue posteri nubere possent. – 2o door 17e-eeuwse hand: J doorgestreept, V. – 2o door 18e-eeuwse hand: Littera Regewidis quod posteri eius nubere possent.
Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van de abdij van Thorn (LS1).
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 11, nr. 6 (gedateerd 12e eeuw), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 10, nr. 7 (gedateerd 12e eeuw), naar a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 33, nr. 50.
Datering
De onderhavige oorkonde is niet gedateerd. Franquinet en in navolging daarvan Habets hebben deze oorkonde zonder verdere argumentatie gedateerd in de twaalfde eeuw. Op paleografische gronden kan deze nader gedateerd worden eind twaalfde/begin dertiende eeuw. Het document vertoont een informeel karakter door het gebruik van een klein stuk perkament dat scheef uitgesneden is, de slordige lay-out en onregelmatige regelafstand. Tevens zijn woorden geëxpungeerd en bovengeschreven. De oorkonde is niet geschreven in een diplomatische minuskel zoals die volop in de twaalfde eeuw voorkomt, maar bevat een aantal kenmerken van het gotisch schrift (schraveringen, schuine d) met een enigszins geposeerd karakter. Dit laatste uit zich ook in het gebruik van majuskels in de woorden Marie en Martini.
Vergelijking van dit oorkondeschrift met de Limburgse oorkonden tot en met ca. 1240 heeft aangetoond dat dit type schrift niet eerder voorkomt dan rond de eeuwwisseling van de twaalfde naar de dertiende eeuw. Sterk verwant schrift is aangetroffen in een oorkonde van de abt van Kloosterrade uit de periode 1201 december 25-1211 april 30 (Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 846) en in een oorkonde van Lotharius, graaf van Hochstaden, inzake tienden te Noorbeek en ’s-Gravenvoeren uit 1204 (Ibidem, toegangsnr. 14.D022, archief Jezuïeten Maastricht, inv. nr. 55). Een datering eind twaalfde/begin dertiende eeuw ligt dan ook voor de hand.
Nummer 7
<Hendrik II, bisschop van Luik, bevestigt de verkoop door Reinbert van Mülfort van zijn goed te Curlo en te Hetzenrath, aan de abdij Kloosterrade voor 166 mark, waarover Gerard van Wassenberg pretendeerde leenrecht te hebben, maar waarvan hij samen met zijn echtgenote Elisabeth en zijn zoon Gerard in ruil voor vijftien mark en de voogdij afstand heeft gedaan ten gunste van de abdij.>
<Hendrik II, bisschop van Luik, bevestigt de verkoop door Reinbert van Mülfort van zijn goed te Curlo en te Hetzenrath, aan de abdij Kloosterrade voor 166 mark, waarover Gerard van Wassenberg pretendeerde leenrecht te hebben, maar waarvan hij samen met zijn echtgenote Elisabeth en zijn zoon Gerard in ruil voor vijftien mark en de voogdij afstand heeft gedaan ten gunste van de abdij.>
Schijnbaar origineel
<A>. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 782.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 43-46, nr. 14, naar A.
Echtheid
Deze oorkonde is zonder twijfel onecht en vier of vijf eeuwen later ontstaan, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Teksteditie
Het veelvuldige gebruik van de superieure o op u of v is niet overgenomen.
Nummer 8
Dirk II, heer van Valkenburg, heeft aan bestuurder en klooster van Sint-Gerlach te Houthem zijn bos Vorbusde verkocht, gelegen in zijn vrij bezit te Houthem, en een deel van de koopsom aan het klooster geschonken.
Dirk II, heer van Valkenburg, heeft aan proost en klooster van Sint-Gerlach (te Houthem) zijn bos Vorbusde, gelegen in het allodium te Houthem, verkocht en een deel van de koopsom aan het klooster geschonken.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 40, reg. nr. 7.
Aantekeningen op achterzijde: 1° door 13e-eeuwse hand: Littera de silva monasterii. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: A j. – 3° door 17e-eeuwse hand: 1241. – 4° door 18e-eeuwse hand: Num. 62.
Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van Dirk II, heer van Valkenburg, van groene was, beschadigd, met CS2, beschadigd. – S4 van Gozewijn Dukere, van lichtbruine was, beschadigd; en twee bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Alard van Haasdal, ridder, en Adam van Borgharen, ridder, (LS1) en (LS3). Voor een beschrijving en afbeelding van S2, CS2 en S4, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 157 en 160.
Afschriften
[B]. vóór 1506, authentiek afschrift, niet voorhanden, maar bekend uit [C], naar A. – [C]. 1506, niet voorhanden, maar bekend uit F, register van het klooster van Sint-Gerlach te Houthem, waarin abusievelijk de datum 13 maart 1241 vermeld staat, naar [B]. – [D]. vóór 6 mei 1594, niet voorhanden, maar bekend uit [E], authentiek afschrift door het klooster van Sint-Gerlach te Houthem ten behoeve van de Raad van Brabant, waarschijnlijk naar [B]. – [E]. 6 mei 1594, niet voorhanden, maar bekend uit F, oorkonde van Filips II, koning van Spanje, waarin de onderstaande oorkonde is geïnsereerd , naar [D]. – F. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 100-104, onder de rubriek: Confirmatio donationis piscature et venationis de anno 1594, en in de marge: Num. 62, naar [E].
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 9-10, nr. 6 (gedateerd 1241 maart), naar A.
Regesten
Haas, Inventaris Sint-Gerlach, 69-70, reg. nr. 7 (gedateerd 1241 maart). – Idem, Chronologische lijst, 43, reg. nr. 84 (gedateerd 1241 maart).
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII. Aangezien de maand maart in het paasjaar 1241 loopt van 1 tot en met 30 maart en 31 maart in 1242 valt, is zowel de datering 1-30 maart 1241 mogelijk als 31 maart 1242.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 8
Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn hebben met instemming van hun medekanunniken en ministerialen uit vrees voor woekeraars onderstaande regeling getroffen die acht jaar zal gelden om hun grote schulden te kunnen aflossen die zijn ontstaan door branden, stormen en berovingen. Voor de aflossing van de schulden worden de opbrengsten van de hoven van Baarle en Gilze gereserveerd met de tienden maar zonder de bijgebouwen, alsook de tienden van Hemert en Avezaath. Voor de uitkeringen aan de kloosterzusters wordt toegewezen: de hoven van Thorn (met uitzondering van de kleine tiend van Thorn), Neer en Eisden, de cijns en het beheer van Oeteren, de akkers van Übach met de tiend, de goederen van Bergeijk en het eiland tegenover Wessem; de feodale rechten en het recht op de dode hand van de hoven te Neer en Eisden. Aan de abdis wordt toegewezen: de kleine tiend van Thorn (zonder de tienden van de toebehoren), de toebehoren en de feodale rechten en het recht op de dode hand van de hoven van Baarle en Gilze, de hof van Oeteren zonder de cijns en het beheer, de hof van Grathem.
Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn bestemmen voor een periode van acht jaar de inkomsten van een aantal goederen, waaronder de hoven met tienden te Baarle en Gilze en de tienden van Hemert en van Avezaath, ter delging van de schulden en zij verdelen het beheer van de goederen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 13.
Uitgave
a. Dillo en Van Synghel, ONB II, 217-219, nr. 973, naar A.
Nummer 8
Hendrik II, bisschop van Luik, bevestigt de schenking door Adelheid, echtgenote van Reinier van Beek, van de kerk te Spaubeek met de gehele tiend en de dos en twee hoeven van twaalf bunder aan de abdij Kloosterrade.
Hendrik II, bisschop van Luik, bevestigt de schenking door Adelheid, echtgenote van Reinier van Beek, van de kerk te Spaubeek met de gehele tiend en de dos en twee hoeven van twaalf bunder aan de abdij Kloosterrade.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 817.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 47-49, nr. 16, naar A.
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 9
De schepenen van Maastricht maken de overeenkomst bekend in het geschil over de goederen van ridder Godfried van Heer, tussen enerzijds de bestuurder en het gehele convent van Sint-Gerlach te Houthem en anderzijds Wolter van Mesch, burger van Maastricht, Jutta en Mathilde, kleindochters van Godfried van Heer, en hun voogd Leonius. Partijen zijn ten overstaan van de schepenen van Maastricht, de meier en de schepenen van Heer en verwanten en vrienden van Jutta en Mathilde overeengekomen dat de bestuurder en het convent van Sint-Gerlach uit de betwiste goederen vijf bunder akkerland, afhangend van de hof van Heer, in erfelijk eigendom zullen hebben. Wolter van Mesch, voogd Leonius en Mathilde, moeder van Jutta en Mathilde, hebben ten behoeve van bestuurder en convent afstand gedaan van de genoemde vijf bunder akkerland. De bestuurder en het convent hebben op hun beurt ten behoeve van Wolter, Jutta en Mathilde afstand gedaan van alle overige goederen van Godfried van Heer, zowel binnen als buiten Maastricht.
Schepenen van Maastricht oorkonden inzake het geschil over goederen van Godfried van Heer, ridder, tussen proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) enerzijds en Wolter van Mesch, burger van Maastricht, Jutta en Mathilde, dochters van Adam, zoon van Godfried van Heer, en hun voogd Leonius anderzijds dat ten overstaan van hen, meier en schepenen van Heer en verwanten en vrienden van Jutta en Mathilde overeengekomen is dat proost en convent van Sint-Gerlach uit de betwiste goederen vijf bunder akkerland, afhangend van de hof van Heer, naar erfelijk recht zullen hebben. Wolter, Leonius en Mathilde, moeder van Jutta en Mathilde, hebben ten behoeve van proost en convent afstand gedaan van genoemde vijf bunder en proost en convent hebben op hun beurt ten behoeve van Wolter, Jutta en Mathilde ook afstand gedaan van alle overige goederen van Godfried van Heer, zowel binnen als buiten Maastricht.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 34, reg. nr. 8. Gelinieerd.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: Littera de Heer. – 2o door laatste kwart 14e-eeuwse hand: X. – 3o door 17e-eeuwse hand: 1253. – 4o door 18e-eeuwse hand: Litere Godefridi de 5 bonnariis in Here, num. 75.
Bezegeling: vier uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Godfried Dives, schepen van Maastricht, van witte was, beschadigd. – S2 van Manegold, schepen van Maastricht, van witte was, beschadigd. – S3 van Godfried, zoon van vrouwe Osa, schepen van Maastricht, van witte was, beschadigd. – S4 van Boudewijn de Molendino, schepen van Maastricht, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving van S1, S2, S3 en S4, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 160-162.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 121-122, onder de rubriek: Litere Godefridi de 5 bonnariis terre arabilis de Here hereditarie possidendis, en in de marge: Num. 75, met opgave van vier bezegelingsplaatsen, naar A.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 10-12, nr. 7 (gedateerd april 1253), naar A. – b. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 3-4, nr. 1253.04.00 (met vertaling), (gedateerd april 1253), naar A.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 70, reg. nr. 8. (gedateerd april 1253). – Idem, Chronologische lijst, 48, reg. nr. 101 (gedateerd april 1253).
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII. Aangezien het paasjaar 1253 loopt van 18 maart 1253 tot 10 april 1254, is zowel de datering 18-30 april 1253 mogelijk als 1-9 april 1254.
Ontstaan
De schrijfhand van onderhavige oorkonde vertoont gelijkenis met die in de oorkonde van Dirk II, heer van Valkenburg, d.d. 1254.07.05, én met de hand die vier jaar later twee oorkonden mundeerde voor het klooster Sint-Gerlach, zie infra nrs. 10, 13 en 14. Deze originelen hebben ook eenzelfde opmaak: de scriptor heeft de oorkondetekst niet op de aangebrachte liniёring geschreven, maar ruim boven deze lijnen.
Nummer 9
Hendrik IV, hertog van Limburg en graaf van Berg, maakt bekend dat de abdis en het convent van de abdij van Thorn een hoeve te Drinhausen aan Jan, geestelijke van Körrenzig en kanunnik van Luik, hebben overgedragen. Jan heeft voor die hoeve betaald, waardoor hij er vrij kan over beschikken zolang hij leeft. Na zijn dood zullen zijn goederen vrij aan Thorn toevallen.
Hendrik IV, hertog van Limburg en graaf van Berg, maakt bekend dat abdis en convent van Thorn aan Jan, geestelijke van Körrenzig en kanunnik van Luik, voor de duur van zijn leven een hoeve te Drinhausen hebben overgedragen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 14.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: De curte de Drinhusen. – 2o door 16e-eeuwse hand: Donatio, 1235. – 3o door 17e-eeuwse hand: J, V.
Bezegeling: één afhangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Hendrik IV, hertog van Limburg en graaf van Berg, van witte was, beschadigd; met beschadigd tegenzegel CS1. Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en CS1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 38-39.
Afschrift
B. eerste helft 15e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 97 (oude fol. 53r), onder de rubriek: E, De censu in Bergheyke, naar A.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 13-14, nr. 8 (gedateerd 1235 december), naar B. – b. Habets, Archieven Thorn, 13-14, nr. 14 (gedateerd 1235 december), naar A.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 43, nr. 83 (gedateerd 1235 december).
Datering
Aangenomen is dat de bisschoppen van Luik omstreeks 1230 overgegaan zijn van kerst- naar paasstijl en dat de religieuze instellingen in het bisdom Luik dit pas enige tijd later hebben gevolgd, zie Camps, ONB I, XXI. Bijgevolg is voor de datering van onderhavige oorkonde het gebruik van de kerststijl verondersteld. Het is niet voor de hand liggend dat deze oorkonde tot stand is gekomen in de omgeving van de oorkonder, de hertog van Limburg, aangezien Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, XVI-XVII, stelden dat er geen bewijs is voor een hertogelijke kanselarij in deze periode. Voor de oorkonden uit de periode tussen 1200-1230 hebben zij het gebruik van kerststijl in de hertogelijke oorkonden aangenomen. Indien onderhavige oorkonde toch in het milieu van de hertog van Limburg zou zijn ontstaan én gedateerd zijn naar de paasstijl, dan dateert deze oorkonde uit de periode 1-31 december 1235.
Nummer 9
Arnold I, aartsbisschop van Keulen, bevestigt de abdij Kloosterrade in het bezit van goederen te Bornheim, overgedragen door Jan van Bornheim, te Ameln, van goederen gekocht van abt Folmer van Lonnig en van anderen, en van goederen te Niedermerz geschonken door Werner Rufus van Niedermerz.
Arnold I, aartsbisschop van Keulen, bevestigt de abdij Kloosterrade in het bezit van goederen te Bornheim, overgedragen door Jan van Bornheim, te Ameln, van goederen gekocht van abt Folmer van Lonnig en van anderen, en van goederen te Niedermerz geschonken door Werner Rufus van Niedermerz.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 778.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 49-51, nr. 17, naar A.
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 10
Dirk II, heer van Valkenburg, schenkt aan bestuurder en convent van het klooster Sint-Gerlach te Houthem negen bunder land te Hatersbruc en vier bunder in zijn vrij bezit te Houthem, alsmede een cijns van vijftien schelling Luiks. Deze betaling was het klooster hem verschuldigd omwille van een eerdere schenking van vier mark. Dirk bepaalt ook dat het klooster gehouden is uit deze schenkingen jaarlijks één mark te bestemmen voor de tractatie bij de gedachtenisdienst op de verjaardag van het overlijden van zijn echtgenote Berta en drie mark voor het eeuwigdurend opdragen van een dagelijkse mis voor de overledenen.
Dirk II, heer van Valkenburg, schenkt aan proost en convent van het klooster Sint-Gerlach negen bunder land te Hatersbruc, vier in zijn allodium te Houthem en een cijns van vijftien schelling Luiks die het klooster hem verschuldigd was wegens een eerdere schenking van vier mark. Hij bepaalt tevens dat het klooster gehouden is daaruit jaarlijks een mark te bestemmen voor de pitantie bij het jaargetijde van zijn echtgenote Berta en drie mark voor het eeuwigdurend opdragen van een dagelijkse mis voor de overledenen.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 152, reg. nr. 9. Gelinieerd.
Aantekeningen op de achterzijde: 1° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: Littera de IX bonuaria terre et de IIII bonuaria etcetera. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: L j. – 3° door 17e-eeuwse hand: 1254. – 4° door 18e-eeuwse hand: Num. 70.
Bezegeling: drie uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Dirk II, heer van Valkenburg, van bruine was, beschadigd, met CS1, beschadigd. – S2 van Engelbert (van Valkenburg), aartsdiaken van Luik, van groene was, beschadigd. – S3 van Alard van Haasdal, ridder, van bruine was, gaaf; en twee bevestigingen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Gozewijn Dukere, ridder, en Adam van Borgharen, ridder, (SD4 en SD5). Voor een beschrijving en afbeelding van S1, S2 en S3, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 158, 150-151 en 160.
Afschrift
B. 1736, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 115-116, onder de rubriek: Littere Theodorici, domini de Valckenburgh, de novem bonnariis terre et quatuor (verbeterd uit andere letters) iacentibus in Hatersbruc et in Holtheijm, en in de marge: Num. 70, met opgave van vijf bezegelingsplaatsen, naar A.
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 12-13, nr. 8, naar A.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 70-71, reg. nr. 9. – Idem, Chronologische lijst, 48, reg. nr. 102.
Ontstaan
De schrijfhand van onderhavige oorkonde vertoont gelijkenis met die in een schepenoorkonde van Maastricht uit 1254 inzake een geschil waarbij proost en convent van Sint-Gerlach betrokken zijn, alsmede met de hand die vier jaar later twee oorkonden mundeerde voor het klooster Sint-Gerlach, zie infra nrs. 9, 13 en 14. Deze originelen hebben ook een identieke karakteristieke opmaak: de scriptor heeft de oorkondetekst niet op de aangebrachte liniёring geschreven, maar ruim boven deze lijnen.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 10
Hildegonde, abdis, en het Onze-Lieve-Vrouwekapittel van Thorn dragen eenstemmig de tiend van Hemert en de inkomsten te Avezaath in eeuwige pacht over aan abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht tegen een jaarlijkse pachtsom, te leveren op 1 mei in de kerk van Thorn. Bovendien ontvangt de abt van de abdis van Thorn de kerk van Hemert met de tiend, de eigen goederen en de overige inkomsten die nu tot de pastorie behoren.
Hildegonde, abdis, en het Onze-Lieve-Vrouwekapittel van Thorn geven aan abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht de tiend van Hemert en de inkomsten te Avezaath tegen een jaarlijkse eeuwigdurende pacht van zes mark Keuls en bepalen dat de abt van de Sint-Paulusabdij de inkomsten van het personaat zal bezitten na het overlijden van de pastoor van Hemert.
Origineel
[A]. Niet voorhanden, maar bekend uit B.
Afschrift
B. 1269 maart 25, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 16, vidimus door Amelis, domdeken, en Steven, deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, naar [A].
Uitgave
a. Heeringa, OSU II, 312-313, nr. 909, naar B.
Samenhang
Voor het vidimus van de domdeken en de deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht d.d. 1269 maart 25, zie Collectie Thorn, nr. 29.
Nummer 10
<Hendrik II, bisschop van Luik, bevestigt de overbrenging van de kloosterzusters vanuit de abdij Kloosterrade en vanuit Scharn naar Sinnich, de dotatie van een nieuw vrouwenconvent aldaar met goederen die evenwel eigendom van de abdij blijven, alsmede de onderhorigheid van dat convent aan de abdij.>
<Hendrik II, bisschop van Luik, bevestigt de overbrenging van de kloosterzusters vanuit de abdij Kloosterrade en vanuit Scharn naar Sinnich, de dotatie van een nieuw vrouwenconvent aldaar met goederen die evenwel eigendom van de abdij blijven, alsmede de onderhorigheid van dat convent aan de abdij.>
Schijnbaar origineel
<A>. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 1700.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 56-60, nr. 20, naar A.
Echtheid
Deze oorkonde is zonder twijfel onecht en vier of vijf eeuwen later ontstaan, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Teksteditie
Het veelvuldige gebruik van de superieure o op u of v is niet overgenomen.
Nummer 11
Wolter, overste van de minderbroeders te Maastricht, vaardigt een oorkonde uit over een legaat van ridder Gerard van Scherwier aan ridder Adam van Nuth inzake de betaling van 30 mark uit onrechtmatig verworven goederen.
Wolter, gardiaan (van de minderbroeders) te Maastricht, vaardigt een oorkonde uit inzake de onrechtmatig verworven goederen van Gerard van Scherwier, ridder, naar aanleiding van diens schenking van 30 mark die Adam van Nuth, ridder, hem verschuldigd was. (Deperditum)
Origineel
Niet voorhanden.
Afschrift
Niet voorhanden.
Vermelding
Deze oorkonde is bekend uit de dispositio van een oorkonde van Gerard van Scherwier, ridder, zie infra nr. 12, alwaar onderhavige oorkonde wordt vermeld: sub tali forma quod si bona mea iniuste acquisita, que plenius invenientur in litera quam Wolterus, gardianus Traiectensis, super ordinationem mee legationis conscripsit de triginta marcis quas Adam, miles, de Nutte debet mihi, persolvi enim poterunt de proventibus fructuum terre prenominate, persolvuntur de anno in annum quoadusque secundum tenorem dicte litere competenter fuerint persoluta.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Nummer 11
Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn hebben uit vrees voor ondraaglijke rentes met unanieme instemming de geldsom die zij jaarlijks begin oktober van de hoevenaars van de hoven te Baarle en Gilze ontvangen, erfelijk verkocht aan Godfried, heer van Breda. Mocht Godfried de opbrengsten niet op het afgesproken tijdstip ontvangen, dan zal hij hun onderpanden ontvangen en de vergoeding opeisen volgens uitspraak van de schepenen. Robert, bisschop van Luik, en Hendrik, hertog van Lotharingen en Brabant, hebben deze verkoop allebei door een oorkonde goedgekeurd.
Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn verkopen met toestemming van de bisschop van Luik en de hertog van Brabant aan Godfried IV, heer van Breda, vijf mark Keuls uit de cijns die de grondgebruikers van de hoven te Baarle en Gilze jaarlijks aan de abdij verschuldigd zijn.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, voorl. inv. nr. 2218.
Uitgave
a. Dillo en Van Synghel, ONB II, 262-264, nr. 995, naar A.
Nummer 11
Hendrik II, bisschop van Luik, bevestigt de schenking van de kerk te Lommersum met de gehele dos, de familia en de tienden door de nakomelingen van Jutta, echtgenote van hertog Walram II van Limburg, aan de abdij Kloosterrade, welke kerk bij haar intrede door Jutta aan de abdij was overgedragen.
Hendrik II, bisschop van Luik, bevestigt de schenking van de kerk te Lommersum met de gehele dos, de familia en de tienden door de nakomelingen van Jutta, echtgenote van hertog Walram II van Limburg, aan de abdij Kloosterrade, welke kerk bij haar intrede door Jutta aan de abdij was overgedragen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 802, 1.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 60-63, nr. 21, naar A.
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 12
Ridder Gerard van Scherwier schenkt aan het klooster Sint-Gerlach te Houthem een halve hoeve akkerland uit zijn vrij bezit tussen Swier en Laar. Deze schenking is geschied op voorwaarde dat daaruit een schuld van 30 mark wordt afgelost. Het klooster Sint-Gerlach zal na de aflossing de halve hoeve ongestoord bezitten op voorwaarde dat het klooster eeuwigdurend de gedachtenisdienst op de verjaardag van zijn overlijden, van zijn echtgenote Agnes en van zijn ouders zal houden, de missen opdragen en een wijntractatie zal uitkeren.
Gerard van Scherwier, ridder, schenkt aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) een halve hoeve akkerland uit zijn allodium tussen Swier en Laar op voorwaarde dat daaruit een schuld van 30 mark wordt afgelost en dat het klooster eeuwigdurend zijn jaargetijde en dat van zijn echtgenote Agnes en zijn ouders zal houden, de missen zal opdragen en een pitantie zal uitkeren.
Origineel
[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met twee zegels.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 188-189, nr. 126, onder de rubriek: Anniversarium Gerardi de Scherwire, en in de marge: Num. 126, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar [A].
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Samenhang
In onderhavige oorkonde wordt melding gemaakt van een oorkonde van Wolter, gardiaan van de minderbroeders te Maastricht, inzake de ten onrechte verworven goederen door Gerard van Scherwier, ridder: si bona mea iniuste acquisita, que plenius invenientur in litera quam Wolterus, gardianus Traiectensis, super ordinationem mee legationis conscripsit. Voor dit deperditum, zie infra nr. 11.
Nummer 12
Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn maken een onderlinge verdeling van de goederen en inkomsten te Thorn, Bocholt, Baexem, Cobbenhese, Neer, Avezaath, Hemert, Eisden, Bergeijk, Übach, Wessem, Leveroy, Dasselre, Beersel, Rode, Ell, Haler, Oeteren, Gilze, Baarle en Grathem.
Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn maken een onderlinge verdeling van de goederen en inkomsten te Thorn, Bocholt, Baexem, Cobbenhese, Neer, Avezaath, Hemert, Eisden, Bergeijk, Übach, Wessem, Leveroy, Dasselre, Beersel, Rode, Ell, Haler, Oeteren, Gilze, Baarle en Grathem.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 20.
Uitgave
a. Dillo en Van Synghel, ONB II, 264-266, nr. 996, naar A.
Nummer 12
Frederik II, aartsbisschop van Keulen, bevestigt de schenking van de kerk te Lommersum met de gehele dos, de familia en de tienden door de nakomelingen van Jutta, echtgenote van hertog Walram II van Limburg aan de abdij Kloosterrade, welke kerk bij haar intrede door Jutta aan de abdij was overgedragen; in navolging van aartsbisschop Arnold I bevestigt hij de abdij tevens in het bezit van verscheidene met name genoemde goederen.
Frederik II, aartsbisschop van Keulen, bevestigt de schenking van de kerk te Lommersum met de gehele dos, de familia en de tienden door de nakomelingen van Jutta, echtgenote van hertog Walram II van Limburg aan de abdij Kloosterrade, welke kerk bij haar intrede door Jutta aan de abdij was overgedragen; in navolging van aartsbisschop Arnold I bevestigt hij de abdij tevens in het bezit van verscheidene met name genoemde goederen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 802, 2.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 73-76, nr. 29, naar A.
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Tekstuitgave
Enkele woorden in de datumregel zijn onder het opgedrukte zegel terechtgekomen. Voor de aanvulling, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 13
Jan, bestuurder, en convent van het klooster Sint-Gerlach te Houthem maken bekend dat het convent de goederen, die voor de eetzaal bestemd zijn, en de inkomsten van de tractaties die de bestuurder jaarlijks bij de gedachtenisdiensten op de verjaardag van een overlijden toekent uit de uithof van het convent, aan de bestuurder schenkt ten bate van het hele convent. De bestuurder wijst op zijn beurt de goederen te Heek onder Klimmen aan het convent toe.
Jan, proost, en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) maken bekend dat het convent de goederen die voor de refter bestemd zijn en de inkomsten van de pitanties die de proost jaarlijks bij de jaargetijden toekent uit de uithof van het convent, aan de proost schenkt ten bate van het hele convent, waarbij de proost op zijn beurt de goederen te Heek onder Klimmen aan het convent toewijst.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 52, reg. nr. 10. Gelinieerd.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: De Heick, 1257. – 2o door 18e-eeuwse hand: Num. 79, 1257.
Bezegeling: twee bevestigingsplaatsen waarvan slechts twee snedes in de pliek zichtbaar zijn, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van de oorkonders (LS1 en LS2).
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 125-126, onder de rubriek: Divisio redituum inter prepositum et conventum ecclesie sancti Gerlaci, en in de marge: Num. 79, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar A.
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 13-14, nr. 9 (gedateerd 1257 februari), naar A.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 71, reg. nr. 10 (gedateerd 1257 februari). – Idem, Chronologische lijst, 50-51, reg. nr. 109 (gedateerd 1257 februari).
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Ontstaan
Deze oorkonde is geschreven door dezelfde hand die een paar maanden later de oorkonde van Adam van Amby mundeerde ten behoeve van het klooster Sint-Gerlach, zie infra nr. 14. Deze hand is ook sterk verwant aan de schrijfhand die in 1254 een oorkonde voor de heer van Valkenburg schreef en een schepenoorkonde van Maastricht inzake een geschil waarbij proost en convent van Sint-Gerlach betrokken zijn, 9, 10, 13 en 14. Deze originelen hebben ook eenzelfde karakteristieke opmaak: de scriptor heeft de oorkondetekst niet op de aangebrachte liniёring geschreven, maar ruim boven deze lijnen.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 13
Elisabeth, kloosterzuster van de abdij van Thorn, gezond van lichaam en geest, legateert onder voorbehoud van haar vruchtgebruik al haar goederen, inkomsten en bezittingen aan de abdij van Thorn te Wessem, Thorn, Ittervoort, Grathem en Heeze, die zij wettig door koop heeft verworven en die ressorteren onder de kerk van Thorn. Van de opbrengst gaat jaarlijks een bedrag naar de bedienaar van het altaar van Sint-Catharina in de crypte van de kerk van Thorn. De resterende inkomsten zijn voor abdis, convent en kanunniken, met de verplichting om op de jaardag van Elisabeth een bedrag uit te keren aan de armen. Bovendien mogen abdis, convent en kanunniken een bedrag, afkomstig uit de koop van een stuk land naast Horn, gelijkelijk verdelen.
Elisabeth, kloosterzuster van Thorn, legateert onder voorbehoud van haar vruchtgebruik aan de kerk van Thorn en het altaar van Onze-Lieve-Vrouw al haar goederen, leengoederen en de inkomsten uit de cijnzen, gekocht te Wessem, Thorn, Heeze en op de molens van Ittervoort en Grathem. Hiervan is jaarlijks acht pond Leuvens bestemd voor de priester van het altaar van Sint-Catharina in de kerk van Thorn; het resterende deel is toegewezen aan abdis, convent en kanunniken met de verplichting om op haar jaargetijde twaalf penning Luiks uit te keren aan de armen. Tevens laat Elisabeth na haar dood zes mark Luiks na die Hildegonde en haar man Cono haar verschuldigd zijn voor de koop van een stuk land in het grondgebied naast Horn, gelijkelijk te verdelen onder abdis, convent en kanunniken.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 23.
Uitgave
a. Camps, ONB I, 324-325, nr. 245, naar A.
Samenhang
Onderhavige oorkonde is de vooroorkonde van de oorkonde van N. de Maceriis, kanunnik van het Sint-Janskapittel te Luik en officiaal van Luik, d.d. 1252.04.08 (zie Collectie Thorn, nr. 14). Deze oorkonden vertonen geen schriftverwantschap.
Nummer 13
Alexander, proost van het kapittel van St.-Lambert te Luik en aartsdiaken, bericht de kanunniken van dat kapittel, verblijvend te Visé, dat Erpo, abt van Kloosterrade, het land waarvoor Udo van Visé en zijn erfgenamen cijnsplichtig waren aan de St.-Pieterskerk te Warsage, verworven heeft van Hendrik van Dongelberg, pastoor van die kerk, tegen betaling van het bedrag van de jaarcijns bij elke verheffing van een nieuwe abt.
Alexander, proost van het kapittel van St.-Lambert te Luik en aartsdiaken, bericht de kanunniken van dat kapittel, verblijvend te Visé, dat Erpo, abt van Kloosterrade, het land waarvoor Udo van Visé en zijn erfgenamen cijnsplichtig waren aan de St.-Pieterskerk te Warsage, verworven heeft van Hendrik van Dongelberg, pastoor van die kerk, tegen betaling van het bedrag van de jaarcijns bij elke verheffing van een nieuwe abt.
Originelen
A1. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 823, chirograaf, gezien de vindplaats bestemd voor de abdij.
[A2]. Niet voorhanden, chirograaf, bestemd voor de wederpartij.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 80-81, nr. 33, naar A.
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 14
Adam van Amby, ridder, draagt met instemming van zijn kinderen Jan, Waltelm, Agnes en Catharina een hoeve akkerland over in het grondgebied van Borgharen aan bestuurder en convent van het klooster Sint-Gerlach te Houthem. Tevens bepaalt ridder Adam dat zijn nakomelingen, die deze hoeve na de overdracht in gebruik houden en hierover cijns betalen, een jaarlijkse erfrente van twee mark Keuls verschuldigd zijn. Dit moeten zij betalen bij de gedachtenisdienst op de verjaardag van zijn overlijden. In geval zijn nakomelingen in gebreke blijven, mogen bestuurder en convent het bezit van het akkerland tot zich nemen, totdat zij in de geleden schade gecompenseerd zijn. Hierop zal Dirk II, heer van Valkenburg, ten bate van de bestuurder en het convent toezien.
Adam van Amby, ridder, draagt met instemming van zijn kinderen Jan, Waltelm, Agnes en Catharina een hoeve akkerland over in het grondgebied van Borgharen aan proost en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem), en bepaalt dat zijn nakomelingen die deze hoeve na zijn dood naar cijnsrecht houden, belast zijn met de uitkering van een jaarlijkse erfrente van twee mark Keuls bij zijn jaargetijde. Indien zij in gebreke blijven, zullen proost en convent zich in het bezit mogen stellen van het land en in het bezit worden gehandhaafd door Dirk II, heer van Valkenburg.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 153, reg. nr. 11. Gelinieerd.
Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 13e-eeuwse hand: Bona de Haren. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: M. – 3° door mogelijk 16e-eeuwse hand: [***] sancti Gerlaci, 1258.
Bezegeling: twee dubbel doorgestoken, uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S2 van Engelbert (van Valkenburg), aartsdiaken van Luik, van witte was, beschadigd. – S3 van Alard van Haasdal, ridder, van witte was, beschadigd; en twee bevestigingsplaatsen, vermoedelijk voor de aangekondigde zegels van Dirk II, heer van Valkenburg, en Adam van Borgharen, ridder, (LS1 en LS4). Voor een beschrijving en afbeelding van S2 en S3, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 150-151 en 160.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 128-129, onder de rubriek: Donatio Ade de Ambiie, militis, de uno manso terre arabilis in territorio de Haren, en in de marge: Num. 82, met opgave van vier bezegelingsplaatsen, naar A.
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 14-16, nr. 10, naar A.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 71, reg. nr. 11. – Idem, Chronologische lijst, 51, reg. nr. 112.
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Ontstaan
Deze oorkonde is geschreven door de dezelfde hand die een paar maanden eerder de oorkonde van proost en convent van het klooster Sint-Gerlach mundeerde, zie infra nr. 13. Deze hand is ook sterk verwant aan de schrijfhand die in 1254 een oorkonde voor de heer van Valkenburg schreef en een schepenoorkonde van Maastricht inzake een geschil waarbij proost en convent van Sint-Gerlach betrokken zijn, zie infra nrs. 9, 10,13 en 14. Deze originelen hebben ook eenzelfde identieke karakteristieke opmaak: de scriptor heeft de oorkondetekst niet op de aangebrachte liniёring geschreven, maar ruim boven deze lijnen.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 14
N. de Maceriis, kanunnik van het Sint-Janskapittel te Luik en officiaal van Luik, maakt bekend dat Elisabeth, kloosterzuster van de abdij van Thorn, in zijn aanwezigheid haar testament heeft opgemaakt, waarbij zij onder voorbehoud van haar vruchtgebruik al haar goederen, inkomsten en bezittingen heeft geschonken aan de abdij van Thorn en de verdeling daarvan heeft vastgesteld tussen abdis, convent en kanunniken.
N. de Maceriis, kanunnik van het Sint-Janskapittel te Luik en officiaal van Luik, maakt bekend dat Elisabeth, kloosterzuster van Thorn, al haar goederen, leengoederen en de inkomsten uit de cijnzen, gekocht te Wessem, Thorn, Heeze en op de molens van Ittervoort en Grathem, gelegateerd heeft aan de kerk van Thorn en het altaar van Onze-Lieve-Vrouw. Hiervan is jaarlijks acht pond Leuvens bestemd voor de priester van het altaar van Sint-Catharina in de kerk van Thorn; het resterende deel is toegewezen aan abdis, convent en kanunniken om op haar jaargetijde twaalf penning Luiks uit te keren aan de armen. Tevens laat Elisabeth onder voorbehoud van haar vruchtgebruik na haar dood zes mark Luiks na die Hildegonde en haar man Cono haar verschuldigd zijn voor de koop van een stuk land in het grondgebied naast Horn, gelijkelijk te verdelen onder abdis, convent en kanunniken.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 24.
Aantekeningen op de voorzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: M CC LIIo. – Aantekening op de achterzijde: 1o door 13e/14e-eeuwse hand: De altari sancte Katherine. – 2o door 16e-eeuwse hand: In Thoren, in cripta, 1252. – 3 o door 17e-eeuwse hand: F.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel dat aangekondigd is, namelijk: S1 van het officialaat van Luik, van groene was, zwaar beschadigd.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 18-19, nr. 11. – Habets, Archieven Thorn, 19-20, nr. 24. – Haas, Chronologische lijst, 47, nr. 97.
Ontstaan en samenhang
Deze oorkonde is gebaseerd op de oorkonde van Elisabeth, kloosterzuster van Thorn, d.d. 7 april 1252 (zie Collectie Thorn, nr. 13). Voor de tekstdelen in onderhavige naoorkonde die aan de vooroorkonde zijn ontleend en afgedrukt zijn in een kleiner lettertype, zie Van Synghel, Oorkonden Thorn, 54. Deze oorkonden vertonen geen schriftverwantschap.
Nummer 14
Erpo, abt van Kloosterrade, beoorkondt de regeling waarbij Reimar, deken van het kapittel van Wissel, ten behoeve van de abdij Kloosterrade voor tachtig mark een hoeve te Linzenich en het leengoed van Gunther heeft gekocht, op voorwaarde dat de abdij hem bij zijn leven tweemaal per jaar vier mark zal betalen en hem na zijn overlijden zal opnemen in de gebedsbroederschap en jaarlijks zijn jaargetijde zal vieren.
Erpo, abt van Kloosterrade, beoorkondt de regeling waarbij Reimar, deken van het kapittel van Wissel, ten behoeve van de abdij Kloosterrade voor tachtig mark een hoeve te Linzenich en het leengoed van Gunther heeft gekocht, op voorwaarde dat de abdij hem bij zijn leven tweemaal per jaar vier mark zal betalen en hem na zijn overlijden zal opnemen in de gebedsbroederschap en jaarlijks zijn memorie zal vieren.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 822.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 87-89, nr. 37, naar A.
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 15
Marcelis, parochiepriester van de Sint-Janskerk te Maastricht, maakt bekend dat Gerard van Amby en diens echtgenote Hildegonde zowel aan het cisterciënzerklooster van Val-Dieu als aan het premonstratenzerklooster Sint-Gerlach te Houthem een halve bunder akkerland in het dorp Berg schenken. Dit akkerland hangt af van de hof van Meerssen. Na de dood van beide schenkers zullen beide kloosters dit akkerland in erfelijk bezit krijgen.
Marcelis, plebaan van de Sint-Janskerk te Maastricht, oorkondt dat zijn parochianen Gerard van Amby en diens echtgenote Hildegonde een halve bunder akkerland nabij Berg, afhangend van de hof van Meerssen, schenken aan de abdij van Val-Dieu en het klooster Sint-Gerlach (te Houthem), die zij na het overlijden van de schenkers erfelijk zullen bezitten.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 30, reg. nr. 12.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 17e-eeuwse hand: 1257. – 2° door 18e-eeuwse hand: Num. 84.
Bezegeling: één afhangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Marcelis, plebaan van de Sint-Janskerk te Maastricht, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 151.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 130, onder de rubriek: Testimonium Marsilii, plebani, de legato dimidii bonnarii terre arabilis in confinio ville de Bergh, en in de marge: Num. 84, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 16, nr. 11, naar A.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 72, reg. nr. 12. – Idem, Chronologische lijst, 51-52, reg. nr. 113.
Nummer 15
Hildegonde, abdis van Thorn, vraagt aan meester Reinier, scholaster in Tongeren en procurator in geestelijke zaken van Hendrik III, bisschop van Luik, het door haar (in een oorkonde) aan kanunniken en kloosterzusters van Thorn geschonken patronaatsrecht van de kerken van Gilze, Baarle en Geertruidenberg door de bisschop van Luik te laten bevestigen. Zij draagt het patronaatsrecht over vanwege het buitengewone gebrek aan inkomsten van kanunniken en kloosterzusters. De abdis vraagt de bisschop tevens te verordonneren dat de dochters van de genoemde kerken halve kerken zijn, dat de kanunniken en kloosterzusters in deze kerken pastoors aanstellen die daar persoonlijk moeten resideren en de diensten houden en dat de pastoors van Gilze, Mertersem, Ginneken, Etten, Baarle, Meerle en Geertruidenberg passende, gespecificeerde inkomsten krijgen.
Hildegonde, abdis van Thorn, verzoekt meester Reinier, scholaster in Tongeren en procurator in geestelijke zaken van Hendrik III, bisschop van Luik, te bewerkstelligen dat de bisschop haar schenking van het patronaatsrecht van de kerken van Gilze, Baarle en Geertruidenberg aan kanunniken en kloosterzusters van Thorn met de daarbij vastgestelde bepalingen goedkeurt.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, voorl. inv. nr. 2219.
Uitgave
a. Dillo en Van Synghel, ONB II, 341-343, nr. 1039, naar A.
Nummer 15
Godfried III, hertog van Lotharingen, en zijn zonen Hendrik en Adelbert schenken, samen met Hendrik III van Limburg, aan de abdij Kloosterrade het deel van de tienden te Lommersum, dat Kunisa, dochter van Herman van Reifferscheid van hen in leen hield en ten gunste van de abdij heeft afgestaan.
Godfried III, hertog van Lotharingen, en zijn zonen Hendrik en Adelbert schenken, samen met Hendrik III van Limburg, aan de abdij Kloosterrade het deel van de tienden te Lommersum, dat Kunisa, dochter van Herman van Reifferscheid van hen in leen hield en ten gunste van de abdij heeft afgestaan.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 803, 1.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 89-91, nr. 38, naar A,
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 16
Hendrik, bestuurder van het klooster Sint-Gerlach te Houthem, maakt het besluit bekend dat hij op verzoek van het convent, van de non Anna van Sint-Gerlach en van enkele van haar vrienden heeft genomen. Bij de gedachtenisdienst op de verjaardag van het overlijden van ridder Gozewijn Dukere zal vijf schelling Luiks worden uitgekeerd voor een tractatie van het convent ten laste van de goederen te Weestenrode. Ridder Gozewijn had deze goederen aan Anna toegewezen voor haar onderhoud. Na de dood van Anna komen deze goederen in eigendom van het klooster.
Hendrik, proost van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem), bepaalt op verzoek van het convent, van Anna, non van Sint-Gerlach, en van enkele van haar vrienden dat bij het jaargetijde van Gozewijn Dukere, ridder, vijf schelling Luiks uitgekeerd wordt voor een pitantie van het convent uit de goederen te Weestenrode, die Gozewijn aan Anna had toegewezen voor haar onderhoud en die na haar dood aan het klooster zullen toevallen.
Origineel
[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met twee zegels.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 363, onder de rubriek: Litera de bonis in Westenroede iacentibus, en in de marge: Num. 220, met opgave van twee bezegelingsplaatsen, naar [A].
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Nummer 16
Hendrik III, bisschop van Luik, keurt de schenking van het patronaatsrecht van de kerken van Gilze, Baarle en Geertruidenberg door Hildegonde, abdis van Thorn, aan kanunniken en kloosterzusters van de abdij van Thorn goed. Tevens bevestigt hij de in haar schenkingsoorkonde opgenomen bepalingen over de residentie en inkomsten van de aan te stellen pastoors.
Hendrik III, bisschop van Luik, keurt de schenking van het patronaatsrecht van de kerken van Gilze, Baarle en Geertruidenberg door Hildegonde, abdis van Thorn, aan kanunniken en kloosterzusters van Thorn goed met de daarbij vastgestelde bepalingen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, voorl. inv. nr. 2220.
Uitgave
a. Dillo en Van Synghel, ONB II, 341-343, nr. 1040, naar A.
Samenhang
Voor de schenking van dit patronaatsrecht door Hildegonde, abdis van Thorn, zie Collectie Thorn, nr. 15.
Nummer 16
Filips I, aartsbisschop van Keulen, maant zijn neef Goswijn de schenking door Adelheid, echtgenote van Reinier van Beek, van de kerk van Spaubeek met de gehele tiend en twee hoeven van twaalf bunder aan de abdij Kloosterrade, waarover een geschil was ontstaan, onder voorbehoud van de voogdij, als geldig te beschouwen.
Filips I, aartsbisschop van Keulen, maant zijn neef Goswijn de schenking door Adelheid, echtgenote van Reinier van Beek, van de kerk van Spaubeek met de gehele tiend en twee hoeven van twaalf bunder aan de abdij Kloosterrade, waarover een geschil was ontstaan, onder voorbehoud van de voogdij, als geldig te beschouwen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 818.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 95-97, nr. 41, naar A.
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 17
Walram van Monschau, heer van Valkenburg, maakt bekend dat hij Jan Ruffus, burger van Aken en schoonzoon van heer Godfried van Klimmen, samen met zijn mede-erfgenamen en met Jan’s eigen toekomstige erfgenamen, heeft vrijgesteld van alle aan hem en zijn erven verplichte schatting op de hof te Cardenbeek. Dit op voorwaarde dat Jan Ruffus en zijn mede-erfgenamen, evenals hun erven, elk jaar op 2 februari aan Walram en diens erfgenamen 1 pond was zullen leveren.
Walram van Monschau, heer van Valkenburg, stelt Jan Ruffus, burger van Aken, schoonzoon van heer Godfried van Klimmen, zijn erfgenamen en de deelhebbers in de goederen van Godfried vrij van alle schatting op de hof te Cardenbeek, op voorwaarde dat Jan hem jaarlijks 1 pond was levert.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 57, reg. nr. 13.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 14e-eeuwse hand: Littera de curte in Cardenbeck quod sit libera ab exactione. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: J j. – 3° door 17e-eeuwse hand: Vrijdom van Cartebeeck, 46. – 4° door 18e-eeuwse hand: Num. 93.
Bezegeling: één afhangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Walram van Monschau, heer van Valkenburg, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 158-159.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium), p. 140-141, onder de rubriek: Litere domini Walrami de curte in Cartenbecke, quod sit libera ab omni exactione, en in de marge: Num. 93, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 17, nr. 12, naar A.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 72, reg. nr. 13. – Idem, Chronologische lijst, 62, reg. nr. 149.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 17
Hildegonde, abdis van Thorn, bekrachtigt de verordening van Hendrik III. De bisschop besloot hiertoe na visitatie door meester Reinier, scholaster in Tongeren en zijn provisor in geestelijke zaken, die vaststelde dat de kanunniken en kloosterzusters van Thorn onvoldoende van hun prebenden kunnen leven en hun verplichtingen kunnen nakomen. De aan te stellen geestelijke wordt verplicht zijn priesterwijding te ontvangen dan wel te hebben, vrijwillig afstand te doen van een eventueel beneficie elders en binnen een jaar na zijn benoeming in Baarle te wonen. Hij zal worden voorzien van een passend beneficie; de rest van de vruchten van de kerk van Baarle zullen de kanunniken en kloosterzusters van Thorn aanwenden ter vermeerdering van hun prebenden.
Hildegonde, abdis van Thorn, bekrachtigt de bepaling door Hendrik III, bisschop van Luik, d.d. 1262 oktober 13, aangaande de installatie van de pastoor van Baarle en de vaststelling van diens inkomsten.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 28.
Uitgave
a. Dillo en Van Synghel, ONB II, 341-343, nr. 1044, naar A.
Datering
De datering van onderhavige oorkonde lijkt in tegenspraak met die van de bekrachtigde oorkonde, die pas op 13 oktober 1262 is uitgevaardigd ((zie Collectie Thorn, nr. 19). Aangezien de abdis in de corroboratio expliciet naar deze oorkonde van de bisschop verwijst die klaarblijkelijk op 10 oktober 1262 al is geschreven, kan de tegenstrijdigheid in de data niet worden verklaard uit een tijdsverschil tussen de actio en conscriptio. Waarschijnlijk refereert de abdis aan het te Thorn klaargemaakte mundum voor de bisschop, dat pas drie dagen later in de bisschoppelijke kanselarij is gevalideerd en gedateerd.
Ontstaan en samenhang
Deze oorkonde van abdis en convent van de abdij van Thorn uit 1262 is door dezelfde hand geschreven als de oorkonden die uitgevaardigd zijn door de abdis van Thorn in 1262 en 1265, en door andere oorkonders ten behoeve van de abdij, namelijk door Dirk van Heeswijk in 1267, door abt en convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht in 1269 (twee originelen), door de priester van Oeteren in 1270, door Michael, kanunnik van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Maastricht en Godfried Bec van Übach in 1272, door een aantal ridders in 1272 en door abdis, convent en de heer van Horn in 1273, zie Collectie Thorn, nrs. 18, 23, 26, 28, 34, 37, 38 en 39. Bijgevolg kan deze scriptor gelokaliseerd worden in de abdij van Thorn.
Voor de extra bepalingen inzake de inkomsten van de kerk van Baarle, zie de oorkonde van Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, d.d. 1270 mei 15 (Collectie Thorn, nr. 35).
Nummer 17
Filips I, aartsbisschop van Keulen, bevestigt het klooster Marienthal in het bezit van met name genoemde goederen, waaronder de hof Nentrode die de abdij Kloosterrade, onder voorbehoud van negen aandelen in het bos, dat tot Ahrweiler behoort, geschonken heeft; drie van deze aandelen waren later aan Marienthal overgedragen.
Filips I, aartsbisschop van Keulen, bevestigt het klooster Marienthal in het bezit van met name genoemde goederen, waaronder de hof Nentrode die de abdij Kloosterrade, onder voorbehoud van negen aandelen in het bos, dat tot Ahrweiler behoort, geschonken heeft; drie van deze aandelen waren later aan Marienthal overgedragen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 1649 (voorheen Rolduc, oorkonden, nr. 8). Vooral rechtsboven enig tekstverlies door slijtage.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 97-101, nr. 42, naar A.
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Tekstuitgave
Door slijtage zijn enkele letters onleesbaar geworden. Voor de aanvulling, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 18
Walram, heer van Valkenburg en Monschau, schenkt voor eeuwig aan het klooster Sint-Gerlach te Houthem het bezit van de weg door het dorp. Dit ten bate van zijn eigen zieleheil en ter bestrijding van de armoede van de zusters. Deze weg moet voor iedere gelovige vrij toegankelijk blijven, zodat zij de zusters aalmoezen kunnen schenken.
Walram, heer van Valkenburg en Monschau, schenkt aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) de weg door het dorp Sint-Gerlach.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 41, reg. nr. 14.
Aantekeningen op de achterzijde: 1° door 13e-eeuwse hand: Dominus Walramus contulit stratam publicam nostre ecclesie in vera elemosina. – 2° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: E j. – 3o door 17e-eeuwse hand: 1270. – 4o door 18e-eeuwse hand: Num. 72.
Bezegeling: één dubbel doorgestoken, uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, van groene was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 158-159.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 118-119, onder de rubriek: Litere domini Walrami de Valckenburgh de platea, en in de marge: Num. 72, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 17-18, nr. 13. naar A.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 72, reg. nr. 14. – Idem, Chronologische lijst, 63, reg. nr. 153.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Vertaling
Volgens Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 19-20, nr. 14, is van onderhavige oorkonde een gelijktijdige vertaling in het Middelnederlands opgemaakt. Deze vertaling op perkament wordt thans nog bij het origineel bewaard. Paleografisch onderzoek wijst echter uit dat de vertaling geen dertiende-eeuws schrift is, maar een latere uitvaardiging. Deze vertaling is niet gekopieerd in het achttiende-eeuws cartularium en draagt in dorso het nummer 79, dat correspondeert met de Latijnse tekst van onderhavige oorkonde.
Nummer 18
Hildegonde, abdis van Thorn, maakt bekend dat meester Reinier, scholaster in Tongeren en provisor in geestelijke zaken van Hendrik III, bisschop van Luik, het klooster heeft gevisiteerd. Hij ontdekte dat de tiend van Gilze, die door edelen van Breda vele jaren onrechtmatig naar zich toegetrokken was, vrijwillig aan de abdij is teruggegeven. De bisschop heeft de tiend herroepen als recht en eigendom van de abdij en bepaalt dat de prebenden van kanunniken en kloosterzusters eeuwig gelijk zullen zijn en dat de abdis met hun instemming in de kerk van Gilze een pastoor zal aanstellen en in de bijkerken kapelaans. Ook kent de bisschop van Luik aan deze pastoor een passend beneficie toe. Deze verordening van de bisschop van Luik wordt door de abdis van Thorn bekrachtigd.
Hildegonde, abdis van Thorn, bekrachtigt de bepaling door Hendrik III, bisschop van Luik, d.d. 1262 oktober 13, aangaande de teruggave van de tiend van Gilze, de installatie van de pastoor aldaar en de vaststelling van diens inkomsten.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, voorl. inv. nr. 2221.
Uitgave
a. Dillo en Van Synghel, ONB II, 355-357, nr. 1045, naar A.
Datering
De datering van onderhavige oorkonde lijkt in tegenspraak met die van de ̶ verloren gegane ̶ bekrachtigde oorkonde, die pas op 13 oktober 1262 is uitgevaardigd (zie Collectie Thorn, nr. 19). Aangezien de abdis in de corroboratio expliciet naar deze oorkonde van de bisschop verwijst die klaarblijkelijk op 10 oktober 1262 al is geschreven, kan de tegenstrijdigheid in de data niet worden verklaard uit een tijdsverschil tussen de actio en conscriptio. Waarschijnlijk refereert de abdis aan het te Thorn klaargemaakte mundum voor de bisschop, dat pas drie dagen later in de bisschoppelijke kanselarij is gevalideerd en gedateerd.
Ontstaan
Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.
Nummer 18
Filips I, aartsbisschop van Keulen, oorkondt dat Kunisa van Reifferscheid, samen met haar vader, diens erfgenamen en haar echtgenoot enerzijds, en hertog Godfried III van Leuven als leenheer, samen met diens zonen Hendrik, Adelbert en met Hendrik III van Limburg anderzijds, het deel van de tienden van Lommersum, dat Kunisa van Godfried in leen hield, aan de abdij Kloosterrade hebben overgedragen.
Filips I, aartsbisschop van Keulen, oorkondt dat Kunisa van Reifferscheid, samen met haar vader, diens erfgenamen en haar echtgenoot enerzijds, en hertog Godfried III van Leuven als leenheer, samen met diens zonen Hendrik, Adelbert en met Hendrik III van Limburg anderzijds, het deel van de tienden van Lommersum, dat Kunisa van Godfried in leen hield, aan de abdij Kloosterrade hebben overgedragen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 803, 2. Ernstig beschadigd door scheur, hersteld met een reep perkament aan de achterzijde.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 101-102, nr. 43, naar A.
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 19
Walram, heer van Valkenburg en Monschau, getuigt dat ridder Gerard van der Huven in zijn aanwezigheid de verkoop van een deel van de tiend van Spaubeek heeft erkend. En wel voor 21 pond Luiks geld aan de bestuurder, magistra en het convent van het klooster Sint-Gerlach te Houthem. Het gaat daarbij om twee mud rogge Maastrichtse maat, die voor eeuwig jaarlijks op Sint-Andreas (30 november) moet worden betaald. Deze verkoop heeft plaatsgevonden in aanwezigheid en met instemming van wijlen zijn vader, Dirk II, heer van Valkenburg. Bij de verkoop hield ridder Gerard deze tiend in leen van Dirk II. Ten tijde van de getuigenis van heer Walram is deze tiend in diens bezit als leenheer. Ook hij keurt deze verkoop goed.
1271 (april 3 - 1272 april 21)
Walram, heer van Valkenburg en Monschau, hecht zijn goedkeuring aan de verkoop gedaan door Gerard van der Huven, ridder, in aanwezigheid en met instemming van zijn vader (Dirk II), heer van Valkenburg, van twee mud rogge uit de tiend van Spaubeek voor 21 pond Luiks aan proost, magistra en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem).
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 87, reg. nr. 15.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 13e-eeuwse hand: Littera de II modiis siliginis in Spauberch. – 2° door 17e-eeuwse hand: 1271. – 3° door 18e-eeuwse hand: Num. 83.
Bezegeling: één uithangend bevestigd, dubbel doorgestoken zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, van bruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 158-159.
Afschrift
B. 1735, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 129-130, onder de rubriek: Reditus duorum modiorum siliginis ex decimis in Spaubeek, en in de marge: Num. 83, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 20-21 (gedateerd 1271), naar A.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 73, reg. nr. 15 (gedateerd 1271). – Idem, Chronologische lijst, 65, reg. nr. 160 (gedateerd 1271).
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 19
Hendrik III, bisschop van Luik, maakt bekend dat Reinier, scholaster in Tongeren en zijn provisor in geestelijke zaken, op zijn verzoek en met speciale opdracht de abdij van Thorn opnieuw heeft gevisiteerd. Omdat Reinier constateerde dat de prebenden van de kanunniken en kloosterzusters te gering zijn om van te leven, besluit de bisschop dat de abdis, die het patronaatsrecht bezit van de kerk van Baarle, daar met goedkeuring van kanunniken en kloosterzusters een pastoor zal installeren. De aan te stellen geestelijke wordt verplicht zijn priesterwijding te ontvangen dan wel te hebben, vrijwillig afstand te doen van een eventueel beneficie elders en binnen een jaar na benoeming in Baarle te wonen. Hij zal worden voorzien van een passend beneficie. De rest van de vruchten van de kerk van Baarle zullen de kanunniken en kloosterzusters van Thorn gebruiken ter vermeerdering van hun prebenden, die gelijk zullen zijn en voor altijd gelijk blijven.
Hendrik III, bisschop van Luik, bepaalt na de visitatie van de abdij van Thorn door Reinier, scholaster in Tongeren en zijn provisor in geestelijke zaken, dat de abdis van Thorn, die het patronaatsrecht van de kerk van Baarle bezit, met goedkeuring van kanunniken en kloosterzusters van Thorn een pastoor zal installeren en hij stelt tevens diens inkomsten vast.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Afschrift
B. eerste helft 15e eeuw, Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 161-162 (oude fol. 85r -85v), onder de rubriek: De ecclesia de Baerle incorporatio), geauthenticeerd afschrift door S. van Neeroeteren, naar [A].
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 357-359, naar 1046, naar B.
Datering
De datering van onderhavige oorkonde lijkt in tegenspraak met die van de oorkonde van de abdis van Thorn, die drie dagen eerder de bepalingen van de bisschop van Luik inzake Baarle bekrachtigt (zie Collectie Thorn, nr. 17). Aangezien de abdis in de corroboratio expliciet naar de oorkonde van de bisschop over Baarle verwijst, die klaarblijkelijk op 10 oktober 1262 al is geschreven, kan de tegenstrijdigheid in de data niet worden verklaard uit een tijdsverschil tussen de actio en conscriptio. Waarschijnlijk refereert de abdis aan het te Thorn klaargemaakte mundum voor de bisschop, dat pas drie dagen later in de bisschoppelijke kanselarij is gevalideerd en gedateerd.
Samenhang
Voor de extra bepalingen inzake de inkomsten van de kerk van Baarle, zie de oorkonde van Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, d.d. 1270 mei 15 (zie Collectie Thorn, nr. 35).
Nummer 19
Overeenkomst tussen Godschalk van Aubel en zijn echtgenote enerzijds en abt Erpo en het gehele convent van Kloosterrade anderzijds, waarbij de eersten de abdij meer dan 43 mark zilver schenken ter verwerving van bepaalde goederen, op voorwaarde dat zij het vruchtgebruik daarvan zullen genieten.
Overeenkomst tussen Godschalk van Aubel en zijn echtgenote enerzijds en abt Erpo en het gehele convent van Kloosterrade anderzijds, waarbij de eersten de abdij meer dan 43 mark zilver schenken ter verwerving van bepaalde goederen, op voorwaarde dat zij het vruchtgebruik daarvan zullen genieten.
Originelen
A1. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 860. Chirograaf, gezien de vindplaats bestemd voor de abdij.
[A2]. Niet voorhanden, maar blijkens doorsneden chirograaflegende chirograaf, bestemd voor de wederpartij.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 108-110, nr. 48, naar A1.
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 20
Margareta, non van het klooster Sint-Gerlach te Houthem, dochter van Wolter en Oda van Stercbeeke, heeft zes bunder land gekocht te Dirgarden ten behoeve van een jaarlijkse wijntractatie aan het convent; ook heeft zij te Heek twaalf schelling Luiks gekocht ten behoeve van een tractatie aan het convent op de feestdagen van de heilige Catharina, Johannes Evangelist en Nicolaas. Eveneens heeft zij te Haasdal een half mud rogge gekocht, aan het convent te voldoen voor de gedachtenisdienst op de verjaardag van het overlijden van Mathilde, eertijds vrouwe van Berg. In de hof te Raar heeft ze drie morgen land gekocht om eeuwig de gedachtenisdiensten op de verjaardag van het overlijden van haar vader Wolter en haar moeder Oda van Stercbeeke te houden. Voor de lamp van sint Gerlach in de kerk van Sint-Gerlach heeft ze een halve bunder land gekocht, daar gelegen in het veld, en in de hof te Raar een half mud rogge, jaarlijks te voldoen voor de lamp boven het koor van het convent van Sint-Gerlach.
Beoorkond wordt dat Margareta, non van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem), dochter van Wolter en Oda van Stercbeeke, zes bunder land gekocht heeft te Dirgarden ten behoeve van de wijnpitantie aan het convent, alsmede twaalf schelling Luiks te Heek ten behoeve van een pitantie aan het convent op de feestdagen van de heilige Catharina, Johannes Evangelist en Nicolaas, een half mud rogge te Haasdal ten behoeve van het jaargetijde van Mathilde, eertijds vrouwe van Berg, aan het convent te voldoen, in de hof te Raar drie morgen land ten behoeve van de jaargetijden van haar ouders, een halve bunder land voor de lamp van sint Gerlach in de kerk en een half mud rogge voor de lamp boven het koor van het convent.
Origineel
[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 122-123, onder de rubriek: Litere Margarete, monialis sancti Gerlaci, de 6 bonnariis apud Dirgarde, in Heeke 12 flor. Leodienses etc., en in de marge: Num. 76, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Nummer 20
Het convent van de abdij van Thorn maakt bekend dat Aleid van Nathen, Aleid en Elisabeth, kloosterzusters, alsook de leken Christiaan en Dirk en vele anderen die tot de familia van het klooster behoren jaarlijks op 11 november een hoofdcijns aan de kerk van Thorn verschuldigd zijn. Bij overlijden moet een bedrag voor de dode hand worden betaald, evenals voor de toestemming om te huwen. De kerk is bovendien hun enige voogd.
Het convent van de abdij van Thorn verklaart dat Aleid van Nathen, Aleid en Elisabeth, kloosterzusters, Christiaan en Dirk, leken, en vele anderen die behoren tot de familia van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Thorn, een jaarlijkse hoofdcijns verschuldigd zijn van twee penning Luiks aan de kerk van Thorn alsmede twee penning bij hun overlijden of huwelijk, en dat zij geen andere voogd zullen hebben dan de kerk van Thorn.
Originelen
A1. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 33. Linker chirograafgedeelte, met de onderste letters van het devies: C[Y]RO[G]RAPH[V]M. Beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: Pro licentia nubendi sive contrahendi matrimonium dabit et duos denarios, 1263. – 2o door 17e-eeuwse hand: R doorgestreept, Z.
Bezegeling: één bevestigingsplaats, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van de abdij van Thorn (LS1).
[A2]. niet voorhanden, maar bekend uit A1, rechtergedeelte van de chirograaf.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 27-28, nr. 17, naar A1. – b. Habets, Archieven Thorn, 26, nr. 33, naar A1.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 55, nr. 126.
Nummer 20
Rutger, abt van Kloosterrade, beslecht een geschil tussen Gerard van Merz, getrouwe van de abdij, en Rutger, burger van Ahrweiler, waarbij de laatste tegen betaling van zestien schelling Keuls afstand moet doen van zijn aanspraken op wijngaarden die hij eerst aan genoemde Gerard verpand en later verkocht had.
Rutger, abt van Kloosterrade, beslecht een geschil tussen Gerard van Merz, getrouwe van de abdij, en Rutger, burger van Ahrweiler, waarbij de laatste tegen betaling van zestien schelling Keuls afstand moet doen van zijn aanspraken op wijngaarden die hij eerst aan genoemde Gerard verpand en later verkocht had.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 846.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 114-116, nr. 52, naar A.
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 21
Walram, heer van Valkenburg en Monschau, heeft op advies van zijn raadsmannen ridder Arnoud, heer van Stein, ridder Gozewijn van Borgharen, ridder Jan van Haasdal en van Raas van Printhagen dertig bunder bos van zijn bos van Buchoit verkocht aan Arnoud van Houthem. Dit met de bedoeling dat er akkerland van is of wordt gemaakt. Deze dertig bunder zijn, net als de andere leengoederen die Arnoud van Houthem van Walram heeft, als leengoed overgedragen.
Walram, heer van Valkenburg en Monschau, maakt bekend dat hij in leen heeft gegeven aan Arnoud van Houthem dertig bunder bos van Buchoit, die hij op advies van zijn raadsmannen Arnoud, heer van Stein, Gozewijn van Borgharen, Jan van Haasdal, ridders, en Raas van Printhagen, aan hem had verkocht, samen met de andere leengoederen die Arnoud van hem houdt.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 179, reg. nr. 16.
Aantekeningen op achterzijde: 1º door 15e-eeuwse hand: De XXX bonaria terre. – 2º door 17e-eeuwse hand: 1273.
Bezegeling: één afhangend zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, van witte was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 158-159.
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 21, nr. 16, naar A.
Regesten
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 73, reg. nr. 16. – Idem, Chronologische lijst, 66, reg. nr. 164.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 21
Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, en meester Reinier, scholaster in Tongeren en provisor van Hendrik III, bisschop van Luik, maken na nauwkeurig onderzoek een eind aan het geschil tussen de aartsdiaken enerzijds en de kanunniken en kloosterzusters van Thorn anderzijds betreffende de ontvangst van de tiend van Mertersem en toebehoren. Alleen de tiend van Gilze, Burgst en Overveld, die binnen het tiendgebied van de kerk van Mertersem ligt, komt toe aan de pastoor van de kerk van Gilze. De rest van de tiend van Mertersem zal voor altijd naar de vermeerdering van de prebenden van de kanunniken en kloosterzusters van Thorn gaan.
Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, en meester Reinier, scholaster in Tongeren en provisor van Hendrik III, bisschop van Luik, beslechten het geschil tussen de aartsdiaken enerzijds en de kanunniken en kloosterzusters van Thorn anderzijds inzake de tienden van Mertersem, Burgst en Overveld.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 2222.
Uitgave
a. Dillo-Van Synghel, ONB II, 379-381, nr. 1060, naar A.
Nummer 21
Hendrik I, hertog van Lotharingen en markgraaf, bevestigt op verzoek van abt en convent van Kloosterrade alsmede van zijn oom Hendrik III, hertog van Limburg, de schenking van de parochiekerk van Lommersum en de tienden ─ met inbegrip van het recht andere goederen die aan de kerk verbonden zijn, alsnog te verwerven ─, welke schenking destijds, bij haar intrede in het convent, door zijn overgrootmoeder Jutta, weduwe van Walram II, hertog van Limburg, aan de abdij is gedaan en die later door haar nakomelingen is bevestigd.
Hendrik I, hertog van Lotharingen en markgraaf, bevestigt op verzoek van abt en convent van Kloosterrade alsmede van zijn oom Hendrik III, hertog van Limburg, de schenking van de parochiekerk van Lommersum en de tienden ─ met inbegrip van het recht andere goederen die aan de kerk verbonden zijn, alsnog te verwerven ─, welke schenking destijds, bij haar intrede in het convent, door zijn overgrootmoeder Jutta, weduwe van Walram II, hertog van Limburg, aan de abdij is gedaan en die later door haar nakomelingen is bevestigd.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 802, 3.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 116-119, nr. 53, naar A.
Echtheid
Voor de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 22
Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van het bisdom Luik, beveelt dat de priester van Meerssen een voorgenomen benoeming van een pastoor te Oirsbeek gedurende drie feestdagen moet afkondigen, zodat anderen op 12 juni bij de aartsdiaken bezwaar kunnen maken en het klooster Sint-Gerlach te Houthem een ander benoemingsbesluit kan nemen. Dit om reden dat Walram, jonge heer van Valkenburg en Monschau, het patronaatsrecht van Oirsbeek eerder geschonken heeft aan het klooster Sint-Gerlach.
Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, beveelt de priester van Meerssen om de vergeving van het pastoorsambt van Oirsbeek, dat door Walram, jonge heer van Valkenburg en Monschau, was geschonken aan proost, magistra en convent van Sint-Gerlach, gedurende drie feestdagen af te kondigen zodat andere belanghebbenden op 12 juni voor de aartsdiaken bezwaar zouden kunnen maken en het klooster erop zou kunnen terugkomen.
Origineel
[A]. Niet voorhanden, blijkens D bezegeld met één zegel.
Afschriften
[B]. 1376 januari 25, niet voorhanden, maar bekend uit C, oorkonde van de officiaal van Luik en de aartsdiaken van de Kempen, naar [A]. – C. 1376 januari 25, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 173, reg. nr. 71, gewaarmerkt afschrift door Albert Loze van ‘s-Hertogenbosch, openbaar en keizerlijk notaris, op verzoek van de officiaal van Luik en de aartsdiaken van de Kempen, eerste oorkonde, naar [B]. – D. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 275-276, onder de rubriek: Collatio iuris patronatus ecclesie in Oirsbeek, en in de marge: Num. 170, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A]. – [E]. vóór 1869, niet voorhanden, maar bekend uit b, in 1869 nog aanwezig in het kerkarchief van Oirsbeek.
Uitgaven
a. Hugo, Annales, kol. 737, nr. XVI. – b. Habets, ‘Houthem-Sint-Gerlach’, 213-214, nr. 7, naar [E]. – c. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 22, nr. 17, naar C.
Regest
Haas, Inventaris Sint Gerlach, 73, reg. nr. 17.
Samenhang
Voor de benoeming van de pastoor van Oirsbeek, zie infra nr. 23.
Tekstuitgave
Bij ontstentenis van het origineel en het ontbreken van tekstgedeelten in het achttiende-eeuws cartularium, is onderhavige tekst uitgegeven op basis van afschrift C, met in het notenapparaat de significante varianten van D, a en b.
Nummer 22
Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn verdelen op verzoek van Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel te Luik alsmede met instemming van Marsilius, Gundulf en Nicolaas van Welheim, priesters, en Koenraad, kanunnik van Thorn, de kloostergoederen ter delging van de schulden.
Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn verdelen op verzoek van Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel te Luik alsmede met instemming van Marsilius, Gundulf en Nicolaas van Welheim, priesters, en Koenraad, kanunnik van Thorn, de kloostergoederen ter delging van hun schulden. (Deperditum)
Vermelding
Deze oorkonde is bekend uit de dispositio van de oorkonde d.d. 1265 (april 3-1266 maart 25) van Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn (zie Collectie Thorn, nr. 23), alwaar onderhavige oorkonde wordt vermeld: nobis ab ecclesia [***] ordinationem sive divisionem inter nos fecimus de bonis et reditibus nostris propter debita n[o]stra [***], [s]icut in [l]itteris super hoc confectis et sigillis nostris sigillatis plenius continetur.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Samenhang
Voor het verzoek om bevestiging van deze goederenverdeling aan het domkapittel te Luik, zie Collectie Thorn, nr. 23.
Nummer 22
Rutger, abt van Kloosterrade, beoorkondt de verwerving door de abdij van goederen en inkomsten bij verschillende recente gelegenheden.
Rutger, abt van Kloosterrade, beoorkondt de verwerving door de abdij van goederen en inkomsten bij verschillende recente gelegenheden.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 824.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 122-125, nr. 55, naar A.
Datering en echtheid
Voor de datering en de eventuele onechtheid van deze oorkonde, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 23
Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van het bisdom Luik, laat Anselm, deken van de geestelijke ambtsdragers van Susteren, weten dat hij Theobald, kanunnik van Sint-Gerlach te Houthem, tot nieuwe pastoor van Oirsbeek heeft benoemd vanwege het overlijden van diens voorganger Arnoud van Haren. Theobald is voorgedragen voor deze benoeming door proost en convent van het klooster Sint-Gerlach. Aartsdiaken Engelbert draagt deken Anselm op om Theobald daadwerkelijk van dit pastoorsambt in bezit te stellen en hem hierover vervolgens een schriftelijke bevestiging te sturen.
Engelbert van Isenburg, aartsdiaken van Luik, bericht Anselm, landdeken van Susteren, dat hij op voordracht van proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem), patronen van de kerk van Oirsbeek, wegens het overlijden van Arnoud van Haren, pastoor van Oirsbeek, Theobald, kanunnik van Sint-Gerlach, benoemd heeft tot pastoor aldaar en hij draagt hem op om Theobald in het werkelijk bezit te stellen.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Afschriften
[B]. 1376 januari 25, niet voorhanden, maar bekend uit C, oorkonde van de officiaal van Luik en de aartsdiaken van de Kempen, naar [A]. – C. 1376 januari 25, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 173, reg. nr. 71, gewaarmerkt afschrift door Albert Loze van ‘s-Hertogenbosch, openbaar en keizerlijk notaris, op verzoek van de officiaal van Luik en de aartsdiaken van de Kempen, tweede oorkonde, naar [B]. – D. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 276-277, onder de rubriek: Institutio fratris Thibodonis, canonici regularis ecclesie sancti Gerlaci, ordinis Premonstratensis, en in de marge: Num. 171, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV,22-23, nr. 18. – Haas, inventaris Sint Gerlach, 74, reg. nr. 18.
Samenhang
Voor de schenking van het patronaatsrecht van de kerk van Oirsbeek aan het klooster Sint-Gerlach te Houthem, zie infra nr. 22.
Tekstuitgave
Bij ontstentenis van het origineel is onderhavige tekst uitgegeven op basis van afschrift C, met in het notenapparaat de significante varianten van D.
Nummer 23
Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn maken bekend dat Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel te Luik hebben vastgesteld dat de abdij belast was door vele zware schulden. Ter delging van die schulden hebben abdis en convent op aansporing van Jan, Gillis, de aartsdiaken en het domkapittel, op bevel van de kloostergemeenschap en op advies van Marsilius, Gundulf en Nicolaas van Welheim, priesters, en Koenraad, kanunnik van Thorn, een overzicht opgemaakt van de goederen en inkomsten, waarmee de schulden zijn ingelost. Zij vragen aan Jan, Gillis, de aartsdiaken en het domkapittel te Luik om deze verdeling van de goederen en inkomsten goed te keuren.
Hildegonde, abdis, en het convent van de abdij van Thorn vragen aan het domkapittel te Luik de goedkeuring van de verdeling van de kloostergoederen, zoals opgemaakt op verzoek van Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel te Luik alsmede met instemming van Marsilius, Gundulf en Nicolaas van Welheim, priesters, en Koenraad, kanunnik van Thorn.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 34. Zwaar beschadigd met tekstverlies.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: Supplicatio ad capitulum Sancti Lamberti ut dignetur divisionem inter abbatissam et capitulum approbare, 1265. – 2o door 17e-eeuwse hand: S doorgestreept, Z.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat niet aangekondigd is, namelijk S2 van Hildegonde, abdis van Thorn, van witte was, zwaar beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S2, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 33. Gezien de bezegelingsplaats uiterst rechts van het perkament, was hoogstwaarschijnlijk ter linkerzijde van het origineel ook een zegel aangebracht.
Uitgaven
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 28-29, nr. 18 (gedateerd 1265), naar A. – b. Habets, Archieven Thorn, 27, nr. 34 (gedateerd 1265), naar A en a.
Regest
Haas, Chronologische lijst, 57, nr. 131 (gedateerd 1265).
Datering
Het gebruik van paasstijl door geestelijke instellingen in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Ontstaan en samenhang
Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie ,Thorn nr. 17.
In onderhavige oorkonde wordt verwezen naar een oorkonde van abdis en convent van Thorn waarin de verdeling gemaakt wordt van de kloostergoederen ter delging van de schulden, zie Collectie Thorn, nr. 22.
Tekstuitgave
Een aantal lacunes in A zijn aangevuld naar druk a, toen deze passages nog leesbaar waren.
Nummer 23
Hendrik III, hertog van Limburg en markgraaf van Aarlen, beoorkondt de verwerving door Rutger, abt van Kloosterrade, van goederen bij verscheidene gelegenheden.
Hendrik III, hertog van Limburg en markgraaf van Aarlen, beoorkondt de verwerving door Rutger, abt van Kloosterrade, van goederen bij verscheidene gelegenheden.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 825.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 138-140, nr. 63, naar A.
Nummer 24
Willem, bestuurder, en het convent van Sint-Gerlach te Houthem verklaren dat zij met instemming van deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht in het vrij bezit van het kapittel een muur rond hun klooster gebouwd hebben. Hiervoor hebben zij in het gedeelte van de muur aan de zijde van Berg uit dat vrij bezit zowel onder de muur als erbinnen één bunder in de lengte verworven en één roede in de breedte aan de zijde van Berg. Daarvoor zullen zij op de eerste zondag na Sint-Andreas aan de Sint-Servaaskerk een erfelijke jaarrente van twee penning Luiks betalen te Berg. Met deze vergunning van het vrij bezit erkennen proost en convent van Sint-Gerlach geen verder recht verworven te hebben in de goederen van Sint-Servaas.
Willem, proost, en het convent van Sint-Gerlach (te Houthem) verklaren dat zij met instemming van deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht in het allodium van het kapittel een muur rond hun klooster gebouwd hebben op een stuk grond van één bunder in de lengte en één roede in de breedte aan de zijde van Berg tegen een erfelijke jaarrente van twee penning Luiks.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Afschrift
B. 1279 september 6, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 31, reg. nr. 21, vidimus door deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, zie infra nr. 25, naar [A].
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regest
Niet voorhanden.
Ontstaan en samenhang
Onderhavige oorkonde is samen met twee andere oorkonden inzake de bouw van de muur op eenzelfde dag uitgevaardigd, zie infra nrs. 25 en 26.
Nummer 24
Hendrik, bisschop van Utrecht, besluit vanwege de grote armoede van de abdij van Thorn na raadpleging van juristen dat de abdis van Thorn - aan wie het benoemingsrecht en de voordracht van de kerk van Avezaath toekomt-, daar een pastoor zal aanstellen zodra het ambt vacant is. De aan te stellen geestelijke wordt verplicht zijn priesterwijding te ontvangen, vrijwillig afstand te doen van een eventueel beneficie elders en binnen een jaar na benoeming in Avezaath te wonen. De bisschop heeft de pastoor begiftigd met een beneficie ter waarde van een zesde van de grote en kleine tiend van Zoelen, met het bezit en de akkers van de kerk van Avezaath, met de giften en eventuele nieuwe schenkingen aan de kerk. Alle overige opbrengsten van de kerk vallen toe aan de kanunniken en kloosterzusters van Thorn ter vermeerdering van hun prebenden omwille van hun armoede.
Hendrik, bisschop van Utrecht, bepaalt dat de abdis van Thorn, die het patronaatsrecht van de kerk van Avezaath bezit, met goedkeuring van kanunniken en kloosterzusters van Thorn een pastoor zal installeren en hij stelt tevens diens inkomsten vast.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 36.
Uitgave
a. Ketner, OSU III, 433-434, nr. 1690, naar A.
Nummer 24
Walram III, graaf van Luxemburg en La Roche en markgraaf van Aarlen, beslecht een geschil tussen de abdij Kloosterrade en ridder Rutger van Beggendorf, waarbij de abdij de jaarlijkse afdracht van een mantel afkoopt met een som van twee mark.
Walram III, graaf van Luxemburg en La Roche en markgraaf van Aarlen, beslecht een geschil tussen de abdij Kloosterrade en ridder Rutger van Beggendorf, waarbij de abdij de jaarlijkse afdracht van een cappa afkoopt met een som van twee mark.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 777.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 143-144, nr. 65, naar A.
Nummer 25
Deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht verklaren dat zij een oorkonde van bestuurder en convent van Sint-Gerlach te Houthem hebben ontvangen, gedateerd op 6 september 1279, en geven daarvan de tekst weer. Deze oorkonde gaat over de bouw van een muur rond het klooster Sint-Gerlach.
Deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht vidimeren een oorkonde van proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) d.d. 1279 september 6, inzake de bouw van een muur rond het klooster Sint-Gerlach en bevestigen dat zij deze oorkonde hebben ontvangen.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 31, reg. nr. 21. Gelinieerd.
Aantekeningen op de achterzijde: 1º door laatste kwart 14e-eeuwse hand: H II. – 2º door 15e-eeuwse hand: De quittatione allodii unius bonarii terre siti infra muros monasterii. – 3º door 17e-eeuwse hand: 1279. – 4º door 18e-eeuwse hand: Num. 74.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 zegel van het kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, van groene was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 155.
Afschrift
B. 1735 Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium), p. 120-121, onder de rubriek: Litere domini decani et capituli sancti Servatii Traiectensis de quittatione allodii unius bonnarii terre infra murum monasterii, en in de marge: Num. 74, met opgave van één bezegelingsplaats, naar A.
Uitgave
a. Hackeng, Het middeleeuws grondbezit, 320, nr. 101, onvolledig, naar A.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 24, nr. 20. – Haas, inventaris Sint Gerlach, 75, reg. nr. 21. – Idem, Chronologische lijst, 73, reg. nr. 186.
Ontstaan en samenhang
Onderhavige oorkonde is samen met twee andere oorkonden inzake de bouw van de muur op eenzelfde dag uitgevaardigd, zie infra nrs. 24 en 26. Het schriftbeeld van deze oorkonde wijkt sterk af van de overige oorkonden in het fonds van Sint-Gerlach door het gebruik van de diplomatische minuskel met extreem lange schachten, een zeer grote interlinie met extra interval tussen de regels 4 en 5 en 10 en 11, de grote, sterk versierde initiaal en de vreemd omgeslagen vorm van de pliek. Een mogelijke lokalisering van deze scriptor in het kapittel van Sint-Servaas bleek niet mogelijk bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal uit deze periode. Er is slechts één origineel overgeleverd, d.d. 1275.03.20 (Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 422), uitgevaardigd door de proost van Sint-Servaas, en deze oorkonde is geschreven in gotisch cursief.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 25
Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel van Luik wijzen vonnis in het geschil tussen Willem van Buggenum, pastoor van Beek, en de kanunniken van Thorn betreffende de heffing, het verzamelen en het bezit van de grote tienden binnen de grenzen van de kerk te Beek. Willem verklaarde, omdat hij van mening was dat hij het recht had om de grote tienden in hun geheel te heffen te Beek, dat de kanunniken ten onrechte twee derden van deze tienden inden. Hij eist dan ook dat de kanunniken van Thorn veroordeeld worden om de geschatte waarde van deze tienden, die ze volgens hem onrechtmatig hebben geïnd, aan hem terug te geven. Na schriftelijke en mondelinge verklaringen van beide partijen hebben proost, deken, aartsdiaken en het domkapittel van Luik definitief vonnis gewezen en de kanunniken van Thorn in het gelijk gesteld.
Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel van Luik wijzen vonnis in het geschil tussen Willem van Buggenum, pastoor van Beek, en de kanunniken van Thorn inzake de grote tienden te Beek.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 37.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: 1266. ‒ 2o door 17e-eeuwse hand: Q. ‒ 3o door 18e-eeuwse hand: Maiores decimas de Beken. ‒ 4o door 18e-eeuwse hand: B.
Bezegeling: één uithangend bevestigd zegel, dat niet aangekondigd is, namelijk: S1 van het domkapittel van Luik, van bruine was. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 21-23.
Afschriften
B. eerste helft 15e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1628 (voorheen cartularium nr. 1) = Cartularium abbatiae imperialis Thorensis, 966-1600, p. 57-58 (oude fol. 33r-v), onder de rubriek: De decima de Beke, in de marge C, naar A. ‒ C. 18e eeuw, Ibidem, toegangsnr. 01.187B, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 1629 = Codex of cartularium IV, 992-1762 (band notariële afschriften abdij Thorn), p. 35-37, eenvoudig afschrift. ‒ D. Ibidem, idem, p. 63, onder de rubriek: De decima de Beke, links in de marge: Copia N. 2, afschrift, met vermelding van het zegel, naar A.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 30-31, nr. 20. – Habets, Archieven Thorn, 30-31, nr. 20. – Haas, Chronologische lijst, 58, nr. 135.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 25
Koenraad, bisschop van Porto en St.-Rufina en pauselijk legaat, neemt de abdij Kloosterrade met al haar goederen onder zijn bescherming en bevestigt haar in het bezit van de goederen die Jutta en haar dochter Margareta hebben overgedragen.
Koenraad, bisschop van Porto en St.-Rufina en pauselijk legaat, neemt de abdij Kloosterrade met al haar goederen onder zijn bescherming en bevestigt haar in het bezit van de goederen die Jutta en haar dochter Margareta hebben overgedragen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 945.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 153-154, nr. 72, naar A.
Nummer 26
Walram, heer van Valkenburg en Monschau, maakt bekend dat bestuurder en convent van Sint-Gerlach te Houthem met instemming van deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht in het vrij bezit van het kapittel een muur rond hun klooster gebouwd hebben op een stuk grond van één bunder in de lengte en één roede in de breedte aan de zijde van Berg tegen een erfelijke jaarrente van twee penning Luiks. Walram erkent dat hij geen enkel recht heeft op deze grond.
Walram, heer van Valkenburg en Monschau, maakt bekend dat proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) met instemming van deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht in het allodium van het kapittel een muur rond hun klooster gebouwd hebben
op een stuk grond van één bunder in de lengte en één roede in de breedte aan de zijde van Berg tegen een erfelijke jaarrente van twee penning Luiks en hij erkent geen enkel recht op deze grond te hebben.
Origineel
[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 191-192, onder de rubriek: Confirmatio domini Walrami de Monjoie et Valckenburgh literrarum domini decani et capituli sancti Servatii Traiectensis de quittatione unius allodii unius bonnarii terre infra murum monasterii sancti Gerlaci, en in de marge: Num. 128, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regest
Niet voorhanden.
Datering
Aangezien de overeenkomst tussen het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) en deken en kapittel van de Sint-Servaaskerk te Maastricht over de bouw van een muur dateert uit 1279 (zie infra nrs. 24 en 25), moet het jaartal in onderhavige oorkonde corrupt zijn overgeleverd in het cartularium en de bijbehorende index.
Ontstaan en samenhang
Onderhavige oorkonde is samen met twee andere oorkonden inzake de bouw van de muur op eenzelfde dag uitgevaardigd, zie infra nrs. 24 en 25.
Nummer 26
Dirk van Heeswijk, ridder, verbindt zich ertoe - in naam van het convent van de abdij van Thorn -, op zijn kosten de oorkonde te verkrijgen van de bisschop van Utrecht, waarin de aanstelling en presentatie van de door hem voorgedragen pastoor in de kerk van Avezaath door de abdis van Thorn is geregeld, evenals diens inkomsten. De collatie kwam toe aan de abdis van Thorn. Na het verkrijgen van deze oorkonde zal Dirk van abdis en convent van Thorn de tienden in pacht verwerven en alle andere goederen die de abdij te Avezaath heeft, behalve de goederen die de Sint-Paulusabdij te Utrecht van abt en convent van Thorn hebben. Ook zal ridder Otto van Zoelen geen leenhulde aan Dirk van Heeswijk doen voor de goederen die hij nu tijdelijk van abdis en convent van Thorn houdt. Zolang de zaak niet voltooid is, zal Dirk zich de goederen die aan de kerk van Avezaath toebehoren, niet toe-eigenen zonder instemming van abdis en convent of van de pastoor van Avezaath. En zodra de kerk van Avezaath vacant is, zal Dirk priester Gerard van Avezaath voor de installatie presenteren. Mocht Dirk de oorkonde niet ontvangen van de bisschop van Utrecht binnen een half jaar, dan vervalt elke overeenkomst en belofte tussen hem en abdis en convent van Thorn.
Dirk van Heeswijk, ridder, verbindt zich ertoe van de bisschop van Utrecht een oorkonde te verkrijgen inzake de aanstelling van de door hem voorgedragen pastoor in de kerk van Avezaath, waarvan het collatierecht aan de abdis van Thorn toebehoort, en inzake de regeling van diens inkomsten uit de tienden en goederen te Avezaath.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 39.
Uitgave
a. Ketner, OSU IV, 4-5, nr. 1723, naar A.
Ontstaan
Deze oorkonde is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.
Nummer 26
Koenraad, bisschop van Porto en St.-Rufina en pauselijk legaat, stelt het aantal kloosterzusters van de abdij Kloosterrade op een maximum van dertig.
Koenraad, bisschop van Porto en St.-Rufina en pauselijk legaat, stelt het aantal kloosterzusters van de abdij Kloosterrade op een maximum van dertig.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 688.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 156-157, nr. 74, naar A.
Nummer 27
Schepenen van Maastricht maken bekend dat:
1. Oger, heer van Borgharen, ridder, voogd van Maastricht, met instemming van zijn echtgenote en hun kinderen een vierde deel van een stenen huis, gelegen aan de Graanmarkt te Maastricht, geschonken heeft aan bestuurder en convent van Sint-Gerlach te Houthem
2. Jan, zoon van wijlen Wijnand, ridder, en zijn kinderen afstand hebben gedaan van een vierde deel in dat huis
3. Dirk de Lata Platea afstand heeft gedaan van een vierde deel in dat huis, alsmede de helft van een vierde deel dat hem erfrechtelijk toekomt
4. Oda, moeder van Dirk, met instemming van haar kinderen de helft van een vierde deel in dat huis erfrechtelijk gegeven heeft aan bestuurder en convent van Sint-Gerlach tegen een jaarlijkse cijns van vijftien schelling Luiks. Bestuurder en convent zullen de grondcijns betalen aan de bisschop van Luik en Oda zal geen verhef geven of ontvangen.
Schepenen van Maastricht oorkonden dat Oger, heer van Borgharen, ridder, voogd van Maastricht, met instemming van zijn echtgenote en hun kinderen een vierde deel van een stenen huis, gelegen aan de Graanmarkt te Maastricht, geschonken heeft aan proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem), dat Jan, zoon van wijlen Wijnand, ridder, en zijn kinderen afstand hebben gedaan van een vierde deel in dat huis, dat Dirk de Lata Platea afstand heeft gedaan van een vierde deel in dat huis alsmede de helft van een vierde deel dat hem erfrechtelijk toekomt en dat Oda, moeder van Dirk, met instemming van haar kinderen de helft van een vierde deel in dat huis erfrechtelijk gegeven heeft aan proost en convent van Sint-Gerlach tegen een jaarlijkse cijns van vijftien schelling Luiks. Proost en convent zullen de grondcijns betalen aan de bisschop van Luik en Oda zal geen verhef geven of ontvangen.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 63, reg. nr. 22.
Aantekeningen op achterzijde: 1° door laatste kwart 14e-eeuwse hand: S j. – 2° door 15e-eeuwse hand: Dit is der breyff weir ons dat hus van Trech dat steynen hus halff gegeven hubt. – 3° door 17e-eeuwse hand: 1279.
Bezegeling: vijf uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Godfried, (zoon van vrouwe) Osa, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S2 van Jan Suevus, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S4 van Olbert Colsop, schepen van Maastricht, van bruine was, beschadigd. – S5 oorspronkelijk een fragment van Godfried van Montenaken, schepen van Maastricht, dat echter bij de restauratie tussen maart 1975 en oktober 1976 abusievelijk vervangen is door een fragment van een onbekende zegelaar, van bruine was, beschadigd, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, 163; en één bevestigingsplaats voor het aangekondigde zegel van Hendrik Grinart, schepen van Maastricht, (SD3). Venner signaleert dat in onderhavige oorkonde de gebruikelijke anciёnniteit bij de schepennamen niet gevolgd is in de intitulatio, maar dat de zegels wel in die volgorde bevestigd zijn. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, S2, S4 en S5, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 162, 162,162-163 en 163.
Uitgave
a. Nève, De dertiende-eeuwse schepenoorkonden, 53-55, nr. 1279.12.28 (met vertaling), naar A.
Afschrift
Niet voorhanden.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 24, nr. 21. – Haas, inventaris Sint Gerlach, 75, reg. nr. 22. – Idem, Chronologische lijst, 73, reg. nr. 187.
Datering
Het gebruik van paasstijl in het bisdom Luik is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo en Van Synghel, ONB II, XVII.
Ontstaan
Deze oorkonde is geschreven door een scriptor die ook Maastrichtse schepenoorkonden mundeerde. Hij schreef onder meer een schepenoorkonde d.d. 1285.06.20 ten behoeve van
Sint-Servaas te Maastricht (Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.B002A, archief kapittel van Sint Servaas te Maastricht, 1062-1797, inv. nr. 455).
Nummer 27
Hendrik, minderbroeder, bisschop van Chiemsee en wijbisschop van Hendrik III, bisschop van Luik, verklaart dat hij vijf altaren in de abdij van Thorn heeft gewijd. Voor deze altaren verleende hij vanaf de wijdingsdag de dertig daaropvolgende dagen aan allen die berouw tonen een aflaat van honderd dagen en van een veertigdaagse vasten. Eenzelfde aflaat wordt voortaan geschonken op elk jaarfeest van deze altaarwijding, op feestdagen ter ere van Maria voor alle gewijde altaren in het klooster en op de dagen van heiligen, aan wie een altaar is opgedragen en aan alle gelovigen die het klooster behulpzaam willen zijn.
Hendrik, minderbroeder, bisschop van Chiemsee en wijbisschop van Hendrik III, bisschop van Luik, verklaart dat hij vijf altaren in de abdij van Thorn heeft gewijd en een aantal aflaten heeft verleend.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 40.
Aantekening op de achterzijde: 1o door 18e-eeuwse hand: Indulgenti[***] consecratorum quinque [***], 1268; Q.
Bezegeling: één uithangend zegel, dat aangekondigd is, namelijk: S1 van Hendrik, bisschop van Chiemsee, van bruine was, beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1, zie Venner, ‘Zegels Thorn’, 15.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris Thorn, 33-34, nr. 22. – Habets, Archieven Thorn, 32, nr. 40. – Haas, Chronologische lijst, 59, nr. 40.
Nummer 27
Hendrik IV, hertog van Limburg en graaf van Berg, schenkt met instemming van zijn echtgenote en zonen zijn hoeve Nieder-Ritzerfeld aan de abdij Kloosterrade.
Hendrik IV, hertog van Limburg en graaf van Berg, schenkt met instemming van zijn echtgenote en zonen zijn hoeve Nieder-Ritzerfeld aan de abdij Kloosterrade.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 811.
Uitgave
- Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 157-158, nr. 75, naar A.
Datering
Voor de datering, zie de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 28
Abt en convent van Kloosterrade verkopen al hun goederen te Houthem, gelegen in het land en de rechtsmacht van de heer van Valkenburg, aan bestuurder en convent van het klooster Sint-Gerlach te Houthem voor elf mark Luiks. Met dit bedrag lost de abdij van Kloosterrade de uithof te Gerse.
Abt en convent van Kloosterrade verkopen al hun goederen te Houthem in het land en de rechtsmacht van de heer van Valkenburg aan proost en convent van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) voor elf mark Luiks, waarmee de abdij de uithof te Gerse lost.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 42, reg. nr. 19.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door laatste kwart 14e-eeuwse hand: B II. – 2o door 17e-eeuwse hand: 1279. – 3o door 18e-eeuwse hand Num. 78.
Bezegeling: twee uithangend bevestigde zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Anselm, abt van Kloosterrade, van witte was, beschadigd. – S2 van het convent van Kloosterrade, van witte was, zwaar beschadigd. Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2 en de identificatie van Anselm, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 153 en 154.
Uitgave
Zie Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 232-234, nr. 125.
Nummer 28
Hendrik, abt, en het convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht beloven gedurende vijf jaar alle opbrengsten uit hun tienden en goederen te Zandwijk in geld om te wisselen en dit geld aan abdis en convent van Thorn te geven als schadeloosstelling voor de achterstallige pacht aan Dirk van Heeswijk uit de goederen te Avezaath en Hemert. Indien hierover een conflict zou ontstaan tussen de abdijen, dan zullen zij een beslissing toevertrouwen aan twee met name genoemde scheidsrechters. Ook worden afspraken gemaakt over een eventueel derde scheidsrechter. Voor het maken en uitvoeren van de voorwaarden wijzen abt en convent van de Sint-Paulusabdij ook borgen aan. Op verzoek van abdis en convent van Thorn of hun zaakvoerder zullen deze borgen naar Rhenen of Tiel komen en daar blijven totdat de kwestie naar tevredenheid van abdis en convent van Thorn is afgehandeld.
Hendrik, abt, en het convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht beloven gedurende vijf jaar de inkomsten uit hun tienden en goederen te Zandwijk aan abdis en convent van Thorn te geven als schadeloosstelling voor de achterstallige pacht uit de goederen te Avezaath en Hemert en wijzen scheidsrechters aan ingeval hierover een conflict zou ontstaan.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 45.
Afschrift
B. gelijktijdig, Ibidem, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 45, door de abdij van Thorn, eertijds bezegeld door abdis en convent van Thorn, naar A.
Uitgave
a. Ketner, OSU IV, 43-44, nr. 1770, naar A.
Ontstaan en samenhang
Zowel het origineel als het gelijktijdig afschrift is gemundeerd door een scriptor uit de abdij van Thorn, die werkzaam was in de periode 1262 tot en met 1273. Voor de lokalisering van deze scriptor, zie Collectie Thorn, nr. 17.
Op 1 december 1270 hebben abdis en convent van Thorn een oorkonde uitgevaardigd waarin zij de in onderhavige oorkonde gestelde borgen, namelijk Steven, deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, Hubert, schatbewaarder van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, Tielman van Keulen, Gijsbert van Amstel en meester Hendrik, kanunniken van het Onze-Lieve-Vrouwekapittel te Utrecht, manen om binnen Rhenen of Tiel in leisting te gaan omdat de Sint-Paulusabdij de beloofde betaling niet heeft gedaan aan de abdij van Thorn. Deze oorkonde berustte blijkens Ketner, OSU IV, 58, nr. 1790, in het archief van de abdij van Thorn onder inv. nr. 45 en was getransfigeerd aan afschrift B van onderhavige oorkonde. Thans is dit stuk niet meer voorhanden. Voor de editie van de oorkonde d.d. 1 december 1270, zie Ketner, OSU IV, 58-59, nr. 1790.
Nummer 28
Schout, schepenen en burgers van Aken vellen een vonnis in een geschil tussen enerzijds de abdij Kloosterrade en anderzijds ridder Reinier en diens broer, die namens Jutta en Margareta een door dezen bij haar intrede in de abdij gedane overdracht van goederen betwisten, waarbij de goederen aan de abdij worden toegewezen.
Schout, schepenen en burgers van Aken vellen een vonnis in een geschil tussen enerzijds de abdij Kloosterrade en anderzijds ridder Reinier en diens broer, die namens Jutta en Margareta een door dezen bij haar intrede in de abdij gedane overdracht van goederen betwisten, waarbij de goederen aan de abdij worden toegewezen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 946.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 160-162, nr. 77, naar A.
Nummer 29
Adolf, abt van de Sint-Michaelsabdij te Siegburg, heeft Herman Scotto, monnik aldaar, toegestaan om de erfgoederen die hem zullen toevallen bij het overlijden van zijn schoonzus Geertrui van Siecht, begijn te Maastricht, te verwerven en voor zichzelf aan te wenden.
Adolf, abt van (de Sint-Michaelsabdij te) Siegburg, heeft Herman Scotto, monnik aldaar, toegestaan om de erfgoederen die hem zullen toevallen bij het overlijden van zijn schoonzus Geertrui van Siecht, begijn te Maastricht, te verwerven en voor zichzelf aan te wenden.
Origineel
[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel. Aan deze oorkonde was de oorkonde getransfigeerd van Jan, proost in Millen, d.d. 1286.04.28, zie infra nr. 30.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 293, onder de rubriek: Abbas Siibergensis approbat venditionem bonorum fratris Hermanni dicti Scotto in Oirsbeeke, en in de marge: Num. 183, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regest
Niet voorhanden.
Datering, ontstaan en samenhang
Het gebruik van paasstijl door de Sint-Michaelsabdij te Siegburg is verondersteld, conform de in het aartsbisdom Keulen gehanteerde jaarstijl in deze periode, zie Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, XVI. Uitgaande van paasstijl is de terminus post quem 12 april 1286. De terminus ante quem kan afgeleid worden uit een oorkonde van Jan, proost in Millen, d.d. 28 april 1286, die melding maakt van onderhavige oorkonde: per cartulam que litere domini abbatis de Sigebergh est innexa et sigillo nostro sigillata protamur, zie infra nr. 30. Uit deze passage blijkt ook dat de oorkonde, uitgevaardigd door Jan, proost in Millen, een transfix is. Beide oorkonden zijn in het achttiende-eeuws cartularium onder eenzelfde rubriek gekopieerd.
Nummer 29
Amelis, domdeken, en Steven, deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, verklaren dat zij de oorkonde, opgemaakt door Hildegonde, abdis, en het kapittel van Thorn, gedateerd op 27 april 1237, hebben gezien die niet doorgehaald noch uitgewist is en geven daarvan de tekst weer. Deze oorkonde gaat over de regeling met de Sint-Paulusabdij te Utrecht inzake de tiend van Hemert en de inkomsten te Avezaath.
Amelis, domdeken, en Steven, deken van de Sint-Pieterskerk te Utrecht, vidimeren een oorkonde van Hildegonde, abdis, en het kapittel van Thorn d.d. 1237.04.27, inzake de tiend van Hemert en de inkomsten te Avezaath.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 16.
Uitgave
a. Ketner, OSU IV, 31, nr. 1755, naar A.
Samenhang
Voor de gevidimeerde oorkonde van Hildegonde, abdis, en het kapittel van Thorn, zie Collectie Thorn, nr. 10.
Nummer 29
De kerk van Kortessem staat haar grote en kleine tienden van Riemst af aan de abdij Kloosterrade in ruil voor de tienden van een andere, dichterbij gelegen plaats.
De kerk van Kortessem staat haar grote en kleine tienden van Riemst af aan de abdij Kloosterrade in ruil voor de tienden van een andere, dichterbij gelegen plaats.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 814.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 162-163, nr. 78, naar A.
Nummer 30
Jan, bestuurder in Millen, verklaart dat Herman Scotto, monnik van de Sint-Michaelsabdij te Siegburg, de goederen in de parochie van Oirsbeek die hem toegevallen zijn bij het overlijden van zijn schoonzus Geertrui van Siecht, begijn te Maastricht, heeft verkocht aan de bestuurder van Sint-Gerlach te Houthem.
Jan, proost in Millen, verklaart dat Herman Scotto, monnik van (de Sint-Michaelsabdij te) Siegburg, aan de proost van Sint-Gerlach (te Houthem) goederen in de parochie van Oirsbeek heeft verkocht die hem toegevallen zijn bij het overlijden van zijn schoonzus Geertrui (van Siecht), begijn (te Maastricht).
Origineel
[A]. Niet voorhanden, blijkens B bezegeld met één zegel.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 293, onder de rubriek: Abbas Siibergensis approbat venditionem bonorum fratris Hermanni dicti Scotto in Oirsbeeke, en in de marge: Num. 183, met opgave van één bezegelingsplaats, naar [A].
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regest
Niet voorhanden.
Ontstaan en samenhang
Onderhavige oorkonde is het transfix van de in de dispositio vermelde oorkonde van Adolf, abt van de Michaelsabdij te Siegburg, zie infra nr. 29. Beide oorkonden zijn onder eenzelfde rubriek in het achttiende-eeuws cartularium gekopieerd.
Nummer 30
Hendrik, abt, en het convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht verklaren dat zij de tienden en andere goederen te Hemert in eeuwigdurende pacht hebben ontvangen van abdis en convent van Thorn tegen een jaarlijkse betaling. Hieraan is een regeling toegevoegd in geval van wanbetaling, waarbij de officiaal van Luik als laatste de Sint-Paulusabdij onder interdict kan plaatsen indien deze een jaar na de vastgestelde betaaldag de verschuldigde bedragen niet aan de abdij van Thorn heeft betaald.
Hendrik, abt, en het convent van de Sint-Paulusabdij te Utrecht verklaren van abdis en convent van Thorn tienden en andere goederen te Hemert in eeuwigdurende pacht te hebben ontvangen tegen een jaarlijkse betaling van twaalf mark Luiks.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 41.
Uitgave
a. Ketner, OSU IV, 35-36, nr. 1760, naar A.
Samenhang
Voor de goedkeuring van deze pachtovereenkomst door proost, deken, aartsdiaken en het domkapittel van Luik d.d. juli 1269, de goedkeuring door Amelis, domdeken te Utrecht, d.d. 1269 augustus 30, én door Amelis en het domkapittel te Utrecht d.d. 1269 augustus 30, zie hierna Collectie Thorn, respectievelijk nrs. 31, 32 en 33.
Nummer 30
Simeon, bisschop van Ani, pelgrim naar Santiago de Compostela, verleent een aflaat van vijftien dagen aan allen die op de feestdag van Johannes de Doper (24 juni) de abdij Kloosterrade bezoeken.
Simeon, bisschop van Ani, pelgrim naar Santiago de Compostela, verleent een aflaat van vijftien dagen aan allen die op de feestdag van Johannes de Doper (24 juni) de abdij Kloosterrade bezoeken.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 734.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 165-168, nr. 80, naar A.
Echtheid
Deze oorkonde is in het verleden vaak als onecht beschouwd, zie Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 165-168, nr. 80 voor een uitvoerige behandeling zowel van de inhoudelijke als van de diplomatische bezwaren tegen de echtheid van deze oorkonde. Zij zien geen aanleiding aan de echtheid van deze oorkonde te twijfelen.
Nummer 31
Willem, bestuurder, en convent van Sint-Gerlach te Houthem verklaren dat zij aan Hendrik van Retersbeek en Clementia, zijn echtgenote, burgers van Maastricht, een jaarlijkse lijfrente van negen mud en achttien vaten rogge verschuldigd zijn voor de schenking van achttien bunder land te Beek en gronden te Haasdal. Van de achttien bunder hangt er vijftien af van de heer van Valkenburg en drie van Godfried van Audesteyde, de gronden te Haasdal hangen af van de bestuurder van Meerssen. Ook stellen bestuurder en convent clausules op ingeval van overlijden van Hendrik of Clementia. Walram, heer van Valkenburg, hecht zijn goedkeuring aan deze overeenkomst.
Willem, proost, en convent van Sint-Gerlach (te Houthem) verklaren dat zij aan Hendrik van Retersbeek en Clementia, zijn echtgenote, burgers van Maastricht, een jaarlijkse lijfrente van negen mud en achttien vaten rogge verschuldigd zijn voor de schenking van achttien bunder land te Beek, waarvan vijftien bunder afhangend van de heer van Valkenburg en drie van Godfried van Audesteyde, alsmede gronden te Haasdal, afhangend van de proost van Meerssen, en stellen clausules op ingeval van het overlijden van Hendrik of Clementia. Walram, heer van Valkenburg, hecht zijn goedkeuring aan deze overeenkomst.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 18-1, reg. nr. 23.
Aantekening op de achterzijde: 1º door 17e-eeuwse hand: 1287.
Bezegeling: drie bevestigingsplaatsen voor de aangekondigde zegels van Willem, proost van Sint-Gerlach (te Houthem), van het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) en van Walram, heer van Valkenburg, (LS1, LS2 en LS3).
Afschrift
Niet voorhanden.
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 25-26, nr. 22, naar A.
Regesten
Haas, inventaris Sint Gerlach, 75-76, reg. nr. 23. – Idem, Chronologische lijst, 82, reg. nr. 217.
Ontstaan en samenhang
Onderhavige oorkonde vertoont geen schriftverwantschap met de oorkonde van Walram, heer van Valkenburg, d.d. 1288.05.01 over de omzet van de vijftien bunder leengrond in allodiale grond te Beek, zie infra nr. 32.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 31
Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel van Luik verklaren dat een onderzoek heeft plaatsgevonden in de abdij van Thorn naar de goederen te Avezaath en Hemert en de pacht die de Sint-Paulusabdij daaruit betaalt. Zij hebben dit verslag gelezen, dat heeft uitgewezen dat het voordeel van beide abdijen in de schriftelijke overeenkomst voldoende is vastgelegd en dat de pacht na vele twisten is verdubbeld. Op verzoek van abdis en convent van Thorn hechten de proost, deken, aartsdiaken en het domkapittel van Luik hun goedkeuring aan deze herziene pachtovereenkomst.
Jan, proost, Gillis, deken, de aartsdiaken en het domkapittel van Luik hechten hun goedkeuring aan de pachtovereenkomst inzake goederen te Avezaath en Hemert tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn, zoals overeengekomen in juni 1269.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 42.
Uitgave
a. Ketner, OSU IV, 37-38, nr. 1762, naar A.
Samenhang
Voor de pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn d.d. juni 1269, zie Collectie Thorn, nr. 30. Voor de goedkeuring van deze pachtovereenkomst door Amelis, domdeken te Utrecht, d.d. 1269 augustus 30, en door Amelis en het domkapittel te Utrecht d.d. 1269 augustus 30, zie Collectie Thorn, respectievelijk nrs. 32 en 33.
Nummer 31
Paus Gregorius IX bevestigt dat de aartsbisschop van Keulen heeft ingestemd met het bezit van de kerken van Lommersum, Afden en Setterich door de abdij Kloosterrade, waarvan de abdij het patronaatsrecht bezit.
Paus Gregorius IX bevestigt de incorporatie van de kerken van Lommersum, Afden en Setterich in de abdij Kloosterrade door de aartsbisschop van Keulen.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 805.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 172-173, nr. 84, naar A.
Nummer 32
Walram, heer van Valkenburg en Monschau, verklaart dat hij vijftien bunder land te Beek, die Hendrik van Retersbeek en Clementia, zijn echtgenote, van hem in leen hielden en die deze afgestaan hadden ten behoeve van bestuurder en convent van Sint-Gerlach te Houthem, vrijgemaakt heeft van de lasten als leengoed en deze vijftien bunder heeft overgedragen aan bestuurder en convent als vrij bezit. Hierna heeft het klooster dit land verkocht aan Jan Suevus, burger van Maastricht.
Walram, heer van Valkenburg en Monschau, verklaart dat hij vijftien bunder land te Beek, die Hendrik van Retersbeek en Clementia, zijn echtgenote, van hem in leen hielden en afgestaan hadden ten behoeve van proost en convent van Sint-Gerlach (te Houthem), vrijgemaakt heeft van de lasten als leengoed en aan proost en convent overgedragen als allodiaal goed, waarna het klooster dit land verkocht heeft aan Jan Suevus, burger van Maastricht.
Origineel
A. Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 18-2, reg. nr. 24.
Aantekeningen op de achterzijde: 1˚ door 15e-eeuwse hand: De XV bonaria terre. – 2˚ door laatste kwart 14e-eeuwse hand: K j. – 3˚ door 17e-eeuwse hand: 1288. – 3˚ door 18e-eeuwse hand: Num. 73.
Bezegeling: twee uithangend bevestigde, dubbel doorgestoken zegels, die aangekondigd zijn, namelijk: S1 van Walram, heer van Valkenburg en Monschau, van bruine was, beschadigd. – S2 van het klooster Sint-Gerlach te Houthem, van bruine was, zwaar beschadigd; en één bevestiging, vermoedelijk voor het aangekondigde zegel van de proost van Sint-Gerlach te Houthem (SD3). Voor een beschrijving en afbeelding van S1 en S2, zie Venner, ‘Zegels klooster Sint-Gerlach’, respectievelijk 159-160 en 152.
Afschrift
B. 1735, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 1 (cartularium) = Privelegien ende register der obligatien en andere erffcontracten des adelijcken cloosters van St. Gerlach, p. 119-120, onder de rubriek: Littere domini Walrami de quindecim bonnariis terre iacentibus apud Beek, en in de marge: Num. 73, met opgave van drie bezegelingsplaatsen, naar [A].
Uitgave
a. Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 26-28, nr. 23, naar A.
Regesten
Haas, inventaris Sint Gerlach, 76, reg. nr. 24. – Idem, Chronologische lijst, 85, reg. nr. 224.
Ontstaan en samenhang
Onderhavige oorkonde vertoont geen schriftverwantschap met de oorkonde van Willem, proost, en het convent van Sint-Gerlach (te Houthem) d.d. 1287.06.28, inzake de vijftien bunder land te Beek, afhangend van Walram, heer van Valkenburg, zie infra nr. 31.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Nummer 32
Amelis, deken van het domkapittel te Utrecht en provisor in geestelijke zaken van Utrecht, hecht zijn goedkeuring aan de herziene pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn betreffende de tienden van Hemert. De Sint-Paulusabdij heeft zich onderworpen aan de jurisdictie van de officiaal van Luik en Amelis geeft hem hierbij de macht om bij wanbetaling het klooster zo nodig onder interdict te plaatsen.
Amelis, domdeken te Utrecht en provisor in geestelijke zaken van Utrecht, hecht zijn goedkeuring aan de pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn inzake de tienden van Hemert, zoals overeengekomen in juni 1269.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 43.
Uitgave
a. Ketner, OSU IV, 39-40, nr. 1765, naar A.
Samenhang
Voor de pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn d.d. juni 1269, zie Collectie Thorn, nr. 30. Voor de bevestiging van deze overeenkomst door proost, deken, aartsdiaken en het domkapittel van Luik d.d. juli 1269, en de goedkeuring door Amelis en het domkapittel te Utrecht d.d. 1269 augustus 30, zie Collectie Thorn, respectievelijk nrs. 31 en 33.
Nummer 32
Hendrik IV, hertog van Limburg en graaf van Berg, draagt met instemming van zijn echtgenote en zijn zonen de novale tienden in de parochies Afden en Kerkrade voor veertig mark Keuls over aan de abdij Kloosterrade.
Hendrik IV, hertog van Limburg en graaf van Berg, draagt met instemming van zijn echtgenote en zijn zonen de novale tienden in de parochies Afden en Kerkrade voor veertig mark Keuls over aan de abdij Kloosterrade.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 762.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 173-174, nr. 85, naar A.
Nummer 33
Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, bepaalt dat met de verkoop van zijn graan te Hegge zijn schulden moeten worden betaald en de door hem afgeperste en onrechtmatig verkregen zaken moeten worden teruggegeven. Daarna moet eerst zijn begrafenis worden betaald en ten slotte moet het restant worden besteed aan de vergroting van een altaar in de Sint-Pieterskerk te Luik.
Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, bepaalt dat met de verkoop van zijn graan te Hegge zijn schulden moeten worden betaald en de door hem afgeperste en onrechtmatig verkregen zaken moeten worden teruggegeven, dat daarna eerst zijn begrafenis moet worden betaald en ten slotte het restant moet worden besteed aan de vergroting van een altaar in de Sint-Pieterskerk te Luik. (Deperditum)
Origineel
Niet voorhanden.
Afschrift
Niet voorhanden.
Vermelding
Deze oorkonde is bekend uit de dispositio van een oorkonde van Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, zie infra nr. 34, alwaar onderhavige oorkonde wordt vermeld: Item et quod supercreverit ultra solutionem dictarum exequiarum, cedat in augmentum altaris, construendi in ecclesia sancti Petri, prout in aliis litteris meis continetur.
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Nummer 33
Amelis, deken, en het domkapittel te Utrecht hechten hun goedkeuring aan de herziene pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn betreffende de tienden en andere goederen te Hemert. De Sint-Paulusabdij heeft zich onderworpen aan de jurisdictie van de officiaal van Luik en Amelis en het domkapittel geven hem hierbij de macht om bij wanbetaling het klooster zo nodig onder interdict te plaatsen.
Amelis, deken, en het domkapittel te Utrecht hechten hun goedkeuring aan de pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn, zoals overeengekomen in juni 1269.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 01.187A, archief Vrije Rijksheerlijkheid Thorn, inv. nr. 44.
Uitgave
a. Ketner, OSU IV, 40, nr. 1766, naar A.
Samenhang
Voor de pachtovereenkomst tussen de Sint-Paulusabdij te Utrecht en de abdij van Thorn d.d. juni 1269, zie Collectie Thorn, nr. 30. Voor de bevestiging van deze overeenkomst door proost, deken, aartsdiaken en het domkapittel van Luik d.d. juli 1269, en de goedkeuring door Amelis, domdeken te Utrecht, d.d. 1269 augustus 30, zie Collectie Thorn, respectievelijk nrs. 31 en 32.
Nummer 33
Robert I, bisschop van Luik, geeft de abt van Kloosterrade toestemming de kloosterzusters van Kloosterrade en Scharn over te brengen naar een plaats die Fons Beate Marie genoemd wordt, en daar (te Sinnich) een klooster te stichten.
Robert I, bisschop van Luik, geeft de abt van Kloosterrade toestemming de kloosterzusters van Kloosterrade en Scharn over te brengen naar een plaats die Fons Beate Marie genoemd wordt, en daar (te Sinnich) een klooster te stichten.
Origineel
A. Maastricht, HCL, toegangsnr. 14.D004, archief abdij Kloosterrade, inv. nr. 1701.
Uitgave
a. Polak en Dijkhof, Oorkondenboek Kloosterrade, 176-177, nr. 88, naar A.
Tekstuitgave
Enkele kleine lacunes in het origineel zijn aangevuld naar een later afschrift, zie hiervoor de uitgave van Polak en Dijkhof.
Nummer 34
Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, vermaakt bij testament aan het klooster Sint-Gerlach te Houthem zijn goederen te Hegge ten behoeve van de stichting van een altaar in het klooster. Hij verzoekt het klooster een van de dochters van heer Godfried van Spaubeek, ridder, op te nemen en schenkt haar een bed. Voor de kosten van haar intrede schenkt hij 5 mud rogge en 1 mud tarwe uit zijn goederen te Hegge en zolang zij leeft jaarlijks 1 mark sterling en 1 mud rogge. Verder legateert hij een aantal goederen aan zijn nicht, dochter, dienstmeid en knecht en stelt een aantal personen aan als executeurs-testamentair.
Goblio van Schinnen, kanunnik van Sint-Pieter te Luik, vermaakt bij testament aan het klooster Sint-Gerlach (te Houthem) zijn goederen te Hegge ten behoeve van de fundatie van een altaar in het klooster, verzoekt het klooster een van de dochters van heer Godfried van Spaubeek, ridder, op te nemen, schenkt haar een bed en kent voor de kosten van haar intrede uit zijn goederen te Hegge 5 mud rogge en 1 mud tarwe toe en zolang zij leeft jaarlijks 1 mark sterling en 1 mud rogge. Verder legateert hij een aantal goederen aan zijn nicht, dochter, dienstmeid en knecht en stelt een aantal personen aan als executeurs-testamentair.
Origineel
[A]. Niet voorhanden.
Afschrift
B. 1289 juni 7, Maastricht, RHCL, toegangsnr. 14.D003, archief klooster Sint-Gerlach te Houthem, inv. nr. 96, reg. nr. 27, vidimus door de officiaal van het hof van Luik, naar [A].
Uitgave
Niet eerder uitgegeven.
Regesten
Franquinet, Beredeneerde inventaris St. Gerlach, IV, 28-29, nr. 24 (gedateerd 1288 november 29). – Poncelet, Inventaire analytique, 18, nr. 50. − Haas, Inventaris Sint Gerlach, 77, reg. nr. 25.
Samenhang
In onderhavige oorkonde wordt melding gemaakt van een andere oorkonde van Goblio van Schinnen inzake de bouw van een altaar in de Sint-Pieterskerk te Luik uit de verkoop van zijn goederen te Hegge: Item et quod supercreverit ultra solutionem dictarum exequiarum, cedat in augmentum altaris construendi in ecclesia sancti Petri, prout in aliis litteris meis continetur. Voor dit deperditum, zie infra nr. 33.
Tekstuitgave
Het onderscheid tussen c en t is niet goed zichtbaar.
Er komen in onze database geen oorkonden voor die overeenkomen met de zoekwoorden of filters die heeft toegepast. Reset alle filters en probeer opnieuw.
partners
donateurs